Gent, do 19 maart ’09.
Rudi Bogaerts (1964) is geen fotograaf. Hij is een kunstenaar. Het verschil tussen beiden kom je zo dadelijk te weten. Ik ontmoet hem daags voor zijn solotentoonstelling – gehuld in zijn overall – in Galerie Jan Dhaese te Gent.
Hilde Van Canneyt: Als ik je een fotograaf zou noemen, wat antwoord je daar dan op?
Rudi Bogaerts: Ik vind dat geen compliment. Ik zie mezelf helemaal niet als een fotograaf. Fotografie kan wel kunst zijn, maar een fotograaf is meestal geen kunstenaar.
Waarom niet?
Bogaerts: Ik heb daar lang over nagedacht. Zelf heb ik eerst schilderkunst gestudeerd en daarna fotografie. Op een bepaald moment kwam ik tot de constatatie dat de meeste fotografen een heel andere kijk hebben op het ervaren van de werkelijkheid en de omgeving dan een kunstenaar. Vorig jaar ben ik in New York geweest waar ik een tentoonstelling van Anthony Gormley zag. Hij had een glazen kubus van 10m3 gevuld met waterdamp en in de ruimte geplaatst, letterlijk één mistwolk. Ik had me de bedenking gemaakt: wat zou een fotograaf doen als hij in die kubus komt en wat zou een kunstenaar doen? De fotograaf zal – denk ik – een paar shots nemen en dan naar huis gaan, waar hij zich concreet zal vasthouden aan die mist die daar aanwezig was, want hij wil die mist vatten, adapteren. Wat doet de kunstenaar? Niets, hij zal erin gaan staan en die ervaring op zich laten inwerken. Misschien zal hij pas drie maanden later die ervaring kunnen verwerken in een werk.
Je noemt jezelf vaak een beeldend archivaris, vanwaar die term?
Bogaerts: In 1999 heb ik voor het Brusselse Parlement een in situ project gerealiseerd, ‘De ontmoetingsmuur’ waar ik een werk heb gemaakt rond de straten van Brussel die een persoonsnaam bevatten. Op zoek naar een portret en de achtergrond van die personen, belandde ik o.a.. in het Brussels stadsarchief. Ik ben toen tot de conclusie gekomen dat je in zo’n archief veel bruikbare info vindt die het daglicht niet meer ziet. Zo is mijn interesse ontstaan om oud beeldmateriaal opnieuw te gebruiken en er een andere betekenis en invulling aan te geven. Dat kan zowel vanuit fotografische als schilderkundige hoek komen. Oud beeldmateriaal vind ik trouwens interessanter dan het huidige digitale materiaal: ik hou van de tactiliteit en plasticiteit ervan.
Waarom kunnen je werken als kunst beschouwd worden?
Bogaerts: Ik wil de mensen een andere wereld tonen en hen bewust maken van dagdagelijkse dingen door ze in een andere context te plaatsen, waardoor ze een andere betekenis krijgen. Met mijn werk ‘Pinewood air 300ml e’ bijvoorbeeld wou ik er de aandacht op vestigen dat geurverfrissers kankerverwekkend zijn. Je spuit een dennegeurtje in je huis maar tegelijkertijd kan je je eigen dood in de hand werken en niemand staat daar bij stil. Ik hou ervan dat contradictorische aan te tonen. Alles waarmee ik in aanraking kom wil ik langs een andere kant gaan invullen of er een andere interpretatie aan geven. Ik wil mensen bewuster maken.
Is het feit dat je werken esthetisch zijn een meerwaarde ?
Bogaerts: Een meerwaarde niet: ik vind esthetiek wel belangrijk, maar de gelaagdheid is het belangrijkst. Ik heb zoveel beelden liggen die echt (gewoon) mooi zijn, maar als ik er geen meerwaarde of grotere invulling kan aan geven, gebruik ik ze niet.
We zijn hier in Galerie Jan Dhaese ter gelegenheid van je solo-tentoonstelling. Vanwaar de titel: Hinweise zum Lexicon?
Bogaerts: De vorige tentoonstelling had de titel Lexicon, ik ga in dit werk nu een stap verder. Het werk toont een grotere gelaagdheid en verdieping en langs de andere zijde een vereenvoudiging in de beeldtaal, de wisselwerking van beeld en taal staat veel scherper. Ik kan me niet voorstellen dat mijn werken geen titels zouden hebben: het zou voor mij aanvoelen alsof ik mijn kind geen naam zou geven.
Wil je met je titels nog een extra gelaagdheid geven?
Bogaerts: Mijn titels zijn een extra sleutel: Als je die leest zal je makkelijker toegang vinden tot mijn werk. Het is niet de bedoeling alles zo hermetisch mogelijk te houden.
Zondag was de vernissage. Welke openlijke reacties heb je gekregen van je publiek?
Bogaerts: De mensen die me al iets langer volgen vonden het een grote en mooie evolutie, men vond dat het plastischer werd, picturaler ook. Vaak kwamen mensen me zeggen welk werk hun absolute voorkeur genoot – veel opbouwende feedback dus – goeie reacties ook op de monografie. Op de installatiewand ‘Energy stars’ heb ik veel reacties gekregen. Wat me bij bleef is hoe sterk dat een beeld werkt. De eerste reactie was meestal dat het nogal pornografisch was. Als ik dan opmerkte dat het handelde over het groene gedachtegoed begon men pas de tekst te lezen.
Ben je tijdens je werkproces bezig met feedback van vorige tentoonstellingen?
Bogaerts: Nee. Al wil ik de kijker wel attent maken op dingen. Zo lijkt het mij dat vele mensen Het Nieuws bijvoorbeeld klakkeloos overnemen zonder zich daarbij vragen te stellen. Als kunstenaar moet je kritisch en geëngageerd in de maatschappij staan en ik vind dat velen daar tegenwoordig meer dan ooit oppervlakkig in zijn.
Hoe heb je deze tentoonstelling opgebouwd?
Bogaerts: De eerste ruimte is het meest op de verduidelijking van mijn lexicon gericht. De middenruimte heb ik iets poëtischer en sensueler opgebouwd.
In de laatste ruimte toon ik meer de publicitaire kant. Ken je Energy star? Dat is een soort keuringslabel voor producten die weinig energie verbruiken. Ik ben voor dit werk op zoek gegaan naar oudere beelden van schaars geklede dames die bij zo’n elektrisch apparaat staan waar je dat Energy star label zou kunnen aan toevoegen. Ik heb van die dames ‘Energy stars’ gemaakt en op die foto’s teksten gedropt over energie. Door die ombuiging van erotiek naar de groene gedachte krijg je een bevreemdend effect, een soort clash.
Op de kunstenaarspagina in het tijdschrift H-art (#48) werkt dat goed, omdat het overkomt als een publiciteit, wat uiteindelijk mijn bedoeling is.De andere vrije wand heb ik vol gehangen met notes die ik van Flick’r heb gehaald.
Zie jij zelf een evolutie in je werk tegenover je solo hier twee jaar geleden?
Bogaerts: In de vormelijke taal ben ik meer teruggegaan naar de plasticiteit, je voelt duidelijker de penseelstreek. Ik ben meer losgekomen van het fotografische. Inhoudelijk is mijn werk uitgediept. Twee jaar geleden formuleerde ik eerder een kritische, ironische mening over de kunst zelf, terwijl ik dat nu helemaal heb laten varen, veel meer in de wereld sta en naar de wereld kijk. Het is ook een stuk gevoelsmatiger.
Er is een catalogus uitgegeven naar aanleiding van je tentoonstelling hier in Galerie Jan Dhaese. Ik zie er vooral nieuw werk in staan. Had je geen behoefte aan een ’10 jaar Rudi Bogaerts-overzicht’ of zoiets?
Bogaerts: Nee. Ik wou tonen wat ik nu maak. Het is nog wat te vroeg voor een retrospectieve (lacht).
Een werk dat in je catalogus staat, maar dat ik hier niet zie hangen is: ‘J’ai appris à dessiner chez toi’, uit zowel ’06 als ’08. Het is wat we noemen een interactief werk.
Bogaerts: Eigenlijk is dat heel spontaan gegroeid. Ik had eerst dit werk gemaakt (‘J’ai appris à dessiner chez moi’, 2006), kreeg daar veel reactie op en voor ik het wist vroeg ik mensen een foto van zichzelf in bad op te sturen. Ik heb die foto’s verwerkt, ze nog eens nagetekend – een beetje de ‘Broodthaers-gedachte’ – en dan met die Flick’r-notes beginnen werken. Het is wel boeiend om te zien hoe iedereen zich profileert in zo’n bad en op een andere manier zichzelf letterlijk blootgeeft.
Ik heb een lexicon van woorden samengesteld. Vertel me eens over:
VIERKLEUREN-GOMBRICHROMAAT- PROCEDE
Bogaerts: Dat is een oud fotografisch procédé waar ik tot nog toe de meeste van mijn werken heb in uitgevoerd: Arabische gom met pigment waaraan ik een chemisch product toevoeg, wat het lichtgevoelig maakt: je smeert er papier mee in, legt er een negatief op en daarna leg je het onder UV-licht; nadien spoelen in water. Na de spoeling heb je het beeld in één kleur. En zo leg je je kleuren laag per laag: een soort glaceer-techniek uit de schilderkunst van de 17e eeuw.
SCHILDERKUNST
Bogaerts: Het is mogelijk dat ik later terug begin te schilderen, maar ik heb heel lang gezocht naar het perfectioneren van wat ik nu doe, het gombichromaat. Aan de ene kant ben ik heel technisch, wil ik alles onder controle hebben en is alles goed voorbereid, maar de techniek zet me er toe aan imperfect te werken, want je kan nooit tweemaal hetzelfde resultaat bekomen: een seconde meer of minder belichten of spoelen leidt tot een ander resultaat. Dit edelprocédé ligt eigenlijk tussen fotografie, drukkunst en schilderkunst. Doordat ik met een penseel en in dunne laagjes werk, voel ik me door die handeling ook nauw verbonden met schilderkunst.
KUNSTGESCHIEDENIS
Bogaerts: In ons land zitten we echt op een kruispunt waar we invloeden van overal krijgen en onze kunst levert dan ook een unieke stijl op. Broodthaers en Magritte kunnen alleen maar Belgische kunstenaars zijn, vind ik, als je kijkt naar de ironie die in hun werken zit.
Hoop je later een plaatsje te veroveren in de kunstgeschiedenis?
Bogaerts: Natuurlijk wil ik dat, ik denk wel dat we allemaal zo ijdel zijn. Maar ik ben daar momenteel niet mee bezig, Ik concentreer me op mijn werk: ik vind het al fantastisch dat ik kan ventileren wat in me leeft. Ensor zal er waarschijnlijk ook geen vermoeden van hebben gehad dat zijn werk 100 jaar later de huidige betekenis zou hebben.
TALENT
Bogaerts: Het is een abstract begrip, maar in het onderwijs zag ik wel dat je mensen zonder talent toch iets kunt bijbrengen. Op een bepaald moment zie je dan helaas toch dat er iets niét is: het overstijgende ontbreekt, waardoor het werk of de persoon niet verder raakt.
WERKETHOS
Bogaerts: Met momenten heb ik dat héél veel, maar er zijn ook momenten dat ik ontzettend lui kan zijn. Die luie momenten noem ik mijn sponsmomenten. Meestal werk ik van 9 tot 5. Ben ik met een interessant project bezig, of in aanloop van een tentoonstelling, loopt dat natuurlijk wel meer uit de hand en zit ik tot 2-3 uur ’s nachts te werken.
DENN ES SCHEINT DASS UNS ALLES VERHEIMLICHT (Rilke)
Bogaerts: Inge Braeckman heeft dat citaat van Rilke als intro in mijn catalogus gebruikt en het klopt wel met mijn werk, vind ik. Ik werk rond het verborgene, dat wat niet vergeten mag worden. Het verborgene op elk vlak, je kan er geen duidelijk stempel opdrukken. Maar als ik nadien terug kijk op het werk verbaast het me telkens weer dat dit de rode draad vormt in mijn werk.
Wanneer is bij jou de klik van fotograaf naar kunstenaar gekomen?
Bogaerts: Ik heb mij altijd als kunstenaar gedragen, zonder dat misschien zelf te beseffen, maar uiteindelijk voel ik het aan als onontkoombaar. In mijn studietijd zag ik wel dat ik heel anders met fotografie omging dan mijn medestudenten.
Wie heeft je beïnvloed in de schilderkunst of in de fotografie?
Bogaerts: Joseph Cornell vooral ook omdat hij zo een verwoed verzamelaar was en de hedendaagse kunstenaar Keith Tyson, vooral zijn denkpatronen boeien me mateloos. Zijn presentatie “Drawing and Thinking” op de Biënnale van Venetië in 2001 heeft me ook anders doen nadenken over werk. Ook de fotograaf Fontcuberta kan me enorm bekoren, de humor en het spelen met valse waarheden.
Wat doet kunst maken voor je eigenwaarde? Zou je je waardeloos voelen als je geen kunst zou maken?
Bogaerts: waardeloos klinkt wat straf, maar ik voel kunst maken wel als een noodzakelijkheid, of zoals ik al net zei: onontkoombaar.
Zijn er hobby’s die je als tegenwicht voor je kunst beoefent?
Bogaerts: Ik ga lopen, al is dat eerder een moment van mentale bezinning dan om me af te reageren op de kunst. (lacht) Mijn kinderen zorgen natuurlijk ook al voor een gezond tegenwicht. Die zijn zo ontzettend rijk, ongelooflijk wat je van hen leert en welke inzichten ze je bijbrengen.
Welke kunst kan je het minst bekoren?
Bogaerts: Pottenbakken. (lacht)
Welke plaats heeft de hedendaagse kunstenaar voor je?
Bogaerts: Zoals ik al zei, hij moet kritisch en geëngageerd zijn.
In welke val mag de kunstenaar niet trappen?
Bogaerts: In de val van de hoogmoed.
Nooit zin om eens helemaal uit de bocht te gaan in je kunstwerken?
Bogaerts: Nee, de manier waarop ik kunst maak hoort bij mijn karakter, al wil ik nog wel eens een heel groot werk maken.
Wat zou binnen tien jaar je grootste schrikbeeld als kunstenaar zijn?
Bogaerts: Dat ik als kunstenaar een bekrompen geest zou krijgen, een cynicus zou worden die zit te prevelen van: “ze vinden mij niet goed omdat ze me niet verstaan, blabla…”.
Hoe zou je willen dat het allemaal uitdijt?
Bogaerts: ik zou mezelf en anderen blijvend willen verrassen.
Hilde Van Canneyt, Copyrights 2009, met dank aan croxhapox.
Rudi Bogaerts stelt tentoon t.e.m. 26/04/’09 in Galerie Jan Dhaese, Ajuinlei 15B, Gent.
www.rudibogaerts.com
www.jandhaese.be