Interview met Leo Copers (°1947), Wetteren, woensdag 15 september 2010.
Hilde Van Canneyt: Hoe zou je je werk en carrière van veertig jaar onder één noemer willen brengen?
Leo Copers: [kijkt bedenkelijk] Ik heb altijd gedacht dat het aan andere mensen was om dat onder één noemer te brengen. (lacht) Als ze me vragen welke kunst ik maak, zeg ik: “Googelt mijn naam eens in, dan zal je het wel zien.” Mijn werk uitleggen is een tamelijk moeilijke bezigheid, omdat mijn werk – heel bewust – heel divers is. Ik had in ’69 al beslist dat ieder werk een nieuw werk moest worden: “Elke dag een nieuw idee!”. Dit is gewoon een illustratie over hoe ik kunstenaar zijn en kunst maken, zie. Voor de rest heb ik mijn carrière nooit gepland.Van heel in het begin had ik daarover een conflict met Jan Hoet. Ik zei in een interview dat er twee soorten kunstenaars waren: kunstenaars die altijd hetzelfde doen en hun koe uitmelken, je kent dat type kunstenaar wel dat in het begin van zijn carrière start met een vierkant en eindigt met een cirkel. Het tweede soort kunstenaar is zoals ik en probeert telkens nieuwe dingen uit. Hoet vond de manier waarop ik dat in het interview formuleerde niet kunnen.
Als ze me dus vragen wát ik maak, zeg ik: objecten en installaties. Ieder werk vraag zijn eigen aanpak. Het nadeel is dat ik niet met één materiaal werk en soms afhankelijk ben van vakmannen die mijn ideeën uitvoeren. Al probeer ik zoveel mogelijk zelf alles onder controle te houden natuurlijk.
Lieven Van Den Abeele schreef ergens: “Leo Copers heeft een carrière die loopt tussen venijnige doornen en geparfumeerde rozenblaadjes.”
Copers: Met die angels doelt hij natuurlijk op de bedrieglijkheid die je in veel van mijn werken terugvindt. Dit is voor mij een evidentie, want het is zoals het leven zelf natuurlijk. We moeten daar geen doekjes om winden. Die rozenblaadjes omhullen de lelijkheid.
In alle teksten die over je werk geschreven zijn, komt hetzelfde terug: je wilt verleiden, verbazen, prikkelen en dat gevoel onmiddellijk erna omkantelen. Dit door tegenstellingen en artificiële spanningen te bewerkstelligen, zoals water met vuur verenigen.
Zat het er als jonge gast al aan te komen dat je ‘zo’n soort’ kunst zou maken?
Copers:Ik heb monumentale kunst gestudeerd, wat bekend stond als een atelier met veel vrijheid. Maar ervoor was ik me ook al bewust van moderne en hedendaagse kunst. Mijn vader nam ons vaak mee naar tentoonstellingen. Hij was tandtechnieker en naast zijn praktijk bevond zich een winkel met tekenmaterialen. Daar zag ik in de etalage boekjes van Skira liggen, een Zwitserse uitgeverij die in de jaren ’50 en ’60 kleine boekjes over Paul Klee en Pablo Picasso en alle anderen uitgaf. Die kunstenaars kende ik daardoor al van jongs af aan. Daarnaast heb ik altijd veel geknutseld, getekend en geschilderd.
Merkte je zo van jezelf dat je liever dingen ontwierp en uitvond, dan uren te schilderen aan een doek?
Copers: Ik heb als jongeling toch heel wat bijeen geschilderd, maar zoiets evolueert. Als je rondom je kijkt, zie je ook wat andere kunstenaars doen. Als je dan plotseling ziet dat kunstwerken ook kunnen bewegen of je ziet andere kunstenaars experimenteren, voel je het zelf kriebelen.
De legende gaat dat de start van je carrière in ’69 aanving toen je langs een Gentse vaart wandelde en je daar een peerlamp tussen ander afval zag drijven, waardoor er ook bij jou een lichtje ging branden.
Copers: Toen is er inderdaad een klik gekomen. Ik zat toen zelfs nog op Sint-Lucas in Gent. Ervoor was ik nog beïnvloed door o.a. Roger Raveel. Maar na mijn beruchte wandeling was inderdaad niks meer hetzelfde. (lacht) In dezelfde week heb ik nog ‘Waterlamp’ gemaakt en zo is alles snel geëvolueerd.
Je had al snel tentoonstellingen.
Copers: Ik moest mij eigenlijk inhouden, want zo’n plastieken bakje met water met daarin een lamp zou ik niet moeten tonen hebben op Sint-Lucas.
Ik schilderde op panelen en bevestigde daar gekleurde lampen op. [zie ‘Omgekeerde werk’ uit ‘69] Erna maakte ik dan dingen als ‘Pronkstuk van een onverbeterlijke doe-het-zelver’. Ik had als het ware een carrière naast mijn Sint-Lucas opleiding. Erna heb ik in de Academie nog een opleiding ‘theater-decorateur-belichtingstechniek’ genoten. Ik heb maar één keer in die branche gewerkt en toen hield ik het al voor bekeken.
Wat waren naast Roger Raveel nog allemaal de invloeden in je jeugdige jaren?
Copers: De Pop Art, de kinetische kunst van Françoit Morelet, Lucio Fontana, Piero Manzoni, Arte Povera. Al ben ik niet echt door Arte Povera beïnvloed omdat ik feitelijk al bezig was met kunst die daarbij aansloot. Ik leef sowieso niet met oogkleppen op en ik volg ook wat mijn collega-kunstenaars doen.
Heb je ook met Marcel Duchamp gedweept?
Copers: Niet speciaal. Misschien onrechtstreeks, maar je kon er niet naast kijken natuurlijk. In 1970 kwam ook Bruce Naumann op mijn pad. Soms word je maar ontvankelijk voor bepaalde kunst als je er zelf ook op het wroeten bent. Hij is geen inspiratiebron, niet iemand die ik bewonder, maar het zien van zijn werk opende als het ware deuren en vensters naar nieuwe mogelijkheden. Van René Magritte ben ik wel altijd een grote bewonderaar geweest, dit slechts nadat ik naar zijn begrafenis ben geweest. Hij en zijn entourage waren heel controvers en ze hadden een levenshouding en kijk op de wereld die me enorm aansprak. Ook zijn je m’en fous-gehalte kon en kan ik nog altijd erg smaken. Zo kon hij heel grof zijn naar de slijmers waarvan de kunstwereld vol zit. Ik zelf heb echt lak aan de schijnheilige gatlikkende diefjes in de kunstwereld. Als de politie even streng zou optreden in de kunstwereld als in de zakenwereld, zouden er veel – zogenaamde – kunstenaars in het gevang zitten. Och, de wereld zit vol met foefelaars. Ja, iedereen probeert zijn marchandise aan de man te brengen. Maar als je al vanaf de start begint met gefraudeerd werk te maken…
Er zijn naar het schijnt ook kunstenaars die jou nadoen.
Copers: Het schijnt hé, ik heb er ook al van gehoord. (lacht) Ik ben blij dat men het opmerk, want als ik het er zelf zou over hebben, ben ik een oude rancuneuze zak.
Ik heb onlangs nog eens ‘Voyage au bout de la nuit’ van Céline herlezen. Je kan de hele zooi niet beter beschrijven.
Vertel eens over jullie tocht naar René Magrittes begrafenis.
Copers: Ik ben met twee vrienden naar Brussel getrokken om zijn begrafenis te gaan bijwonen. Maar we zijn door ons geklungel helaas veel te laat aangekomen. We hebben daar uiteindelijk aan een graf gestaan, maar waren niet zeker dat het Magrittes graf was. (lacht) Uit frustratie heb ik er dan maar een reconstructie van één van zijn werken gemaakt, een omzetting van het schilderij ‘ l’Echelle du feu’.
Het doorsnee domme begrip van Belgisch surrealisme is trouwens van een ongehoord VT4-niveau. Iedere bekakte intellectueel moet daar op TV of radio zijn klapke over doen, maar uiteindelijk weten ze niet waarover ze het hebben. Je moet weten dat Magritte buiten gevlogen is bij de surrealisten omdat zijn vrouw een kruisje droeg. Hij heeft zijn periode vache gehad waarin hij agressieve, wilde kluchtschildeijen maakte die men bezwaarlijk surreëel kan noemen, die zelfs direct bij de Cobra beweging aansloten, hoewel hij geen lid was van die groep. Hij exposeerde zijn ‘peintures vaches’ in Parijs zonder ook maar één schilderij te verkopen. Voor de rest schilderde hij een soort Hansje en Grietje verhalen op een manier waardoor ik mijn adem inhoud als ik het zie.
Copers: Ik heb gewoon dat schilderij (l’Echelle du feu) gereconstrueerd en in werkelijkheid nagemaakt. Eén maal op dia, en later nog eens op film. Nu is fotografie absoluut niet meer de representatie van de werkelijkheid, maar toen wel. Wat op een foto stond, werd als écht gezien, wat op een schilderij stond niet.
Laten we enkele werken uit je honderden werken eruit pikken en aankaarten.
Copers: Dat lampje in het water heb ik vervangen door vuur op water. En dan kan je van een klein lampje een grote lamp maken, van weinig lampen veel en van een klein vuur een groot. Maar op den duur wordt dat formeel, wordt dat een trukje. Ik wou niet blijven melken, dus rond ’73 ben ik met die dingen gestopt. Wel heb ik enkele jaren geleden in het Openluchtmuseum Middelheim in Antwerpen een paar werken – met een vertraging van veertig jaar – mogen realiseren die ik in die tijd niet kon maken omdat ik daar de middelen niet toe had. Maar daarnaast was het ook zo dat de kunstwereld daar in het begin van de jaren ’70 raar naar keek. Ik moet je het vertelselke van Jan Hoet en de beginperiode van het Museum van Hedendaagse Kunst in Gent en de verder algemene houding ten opzichte van de levende kunst toen niet uit de doeken doen, hé? Herinner je de commotie die er ontstond bij de aankoop van Panamarenko’s ‘Piewan’.
Wel, mijn werken met water en vuur kwamen daar nog voor. De mentaliteit was dus niet echt voordelig.
Het
feit dat je die werken vijvendertig jaar later mocht uitvoeren en dat
die nog altijd niet als oubollig overkwamen, moet toch voor jou een
kleine overwinning geweest zijn? Je mag er trots op zijn dat je werk al
die jaren staande is gebleven.
Copers: Ik kan daar niks aan toevoegen Hilde. (lacht)… Klein?
In je beginjaren heb je ook verschillende performances uitgevoerd. Zo liep je bijvoorbeeld als een blinde door een museum of zat je met een kap boven je hoofd voor een venster.
Copers: Inderdaad. Maar soms waren de toeschouwers ook de performers. Zo heb ik ook in ’89 tijdens de tentoonstelling ‘Passages’ van Roland Patteeuw in Waregem een installatie gemaakt die op de Kaba in Mekka lijkt. Een balk, de buitenkant enkel zware zwarte fluwelen gordijnen. Binnen een trap naar boven in gehele duisternis, men zag er echt geen steek. Eenmaal boven kon de bezoeker een gordijn opendoen om de duisternis te verlaten, maar werd hij gelijktijdig bijna weggebliksemd en achterover geworpen, door het licht van een batterij sterke hallogeenspots die onwaarschijnlijk fel in het gezicht schenen. Men komt van het donker in het licht, van iets dat uit materie gebouwd is en zeer tactiel is – gordijnen, vast tapijt – naar iets wat geen materie heeft: licht. Mijn ideële structuur was dus min of meer gelijk gebleven aan mijn vroegere werken.
Uiteindelijk schieten van die performances alleen maar foto’s over, die zijn dan ook het kunstwerk.
Copers: Van de eerste performance van de ‘Blinde Ziener’ is een vouwblaadje gemaakt met een foto, een titel en de datum. Die heb ik dan rondgestuurd en verdeeld. Van de andere bestaan er alleen maar foto’s, foto’s die nooit als werk gepresenteerd zijn. Van de performance waar ik als blinde met een stok en zonnebril een tentoonstelling bezoek, heb ik drie jaar geleden een video gemaakt. Maar het zou kunnen dat ik op reis ga en dat als het mij bevalt, ik mijn stok en zonnebril neem, mijn ogen dicht doe en blind een museum in wandel.
Om de mensen hun reactie te zien?
Copers: Maar nee, mijn ogen zijn toe! (lacht) Het is een metafoor voor veel museabezoekers en mensen die zogezegd met kunst bezig zijn, maar evengoed een metafoor voor de mensheid. Iedereen die zomaar ‘wat bezig is’, denk maar aan de ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol’ van Dimitri Verhulst.
Het is wel plezant (kunstcritici, gelieve niet steigeren van dat woord) dat je die performance zoveel kan uitvoeren als je wilt.
Copers: Of dat plezant is weet ik niet hoor. Als je een schilderij maakt, is dat plezant? Ik zie die acties zoals een schilderij dat naar verschillende tentoonstellingen gaat. Of het jammer is dat ik mijn ogen dichtdoe en de reactie van de mensen niet zie? Nee. Het interessante is het maken van het werk, zoals je een beeldhouwwerk of een schilderij maakt.
Vertel je eens over ‘De egelantier in de nachtegaal’, een werk waar je deze zomer op de kunstroute in het Westvlaamse Lo-Reninge mee tentoongesteld hebt?
Copers: Het origineel is ‘De Nachtegaal in de Egelantier’(= wilde rozenstruik). De nachtegaal die ’s nachts in de rozenstruik zingt, komt uit de hoofse literatuur. Het is een metafoor voor vrijen. Ik heb er verschillende uitvoeringen van, afhankelijk van de plaats en de omstandigheden waar ik de installatie maak. Door fouten – in de natuur of het materiaal bijvoorbeeld – naar je hand te zetten, door zaken om te draaien, kan er een interessante variatie gemaakt worden. Ten eerste was mijn struik in Lo-Reninge geen eglantier, maar een mooie rozelaar. Ten tweede zijn het luidsprekers in plaats van een nachtegaal. Het is allemaal vals: Ceci n’est pas une pipe, snap je?
Ceci n’est pas une pipe van Magritte is ook niet moeilijk te begrijpen, het is verf op een doek gesmeerd, verf die eruitziet als een pijp. Meer is dat niet en meer moet er ook niet over verteld worden, het is maar zo simpel.
Ga je ook je oudere werken hernemen bij de volgende expo’s die je in het verschiet hebt? Vind je het dan belangijk dat ze in een anno 2010-kleedje gestoken worden?
Copers: Ik toon wat de curatoren me vragen. Voor de expo in het S.M.A.K. van Ensor en de hedendaagse kunst: ‘Hareng Saur’ komt er een adaptatie van een werk uit ’79. Ik had een geborduurde vlag in zijde gemaakt met een doodshoofd dat ik overgenomen had uit de cursus anatomie van Sint-Lucas. Een doodshoofd is een heel klassiek beeld uit de schilderkunst, maar eind jaren ’70 helemaal uit beeld verdwenen. Er was de fundamentele en conceptuele kunst en daarom vond ik het net nodig het doodshoofd opnieuw te introduceren in de kunst. Voor de expo ‘Inzicht/Overzicht’ wou Jan Hoet een buitenversie van die vlag op het museumgebouw hijsen, maar men mag niet zomaar om het even welke vlag op een officieel gebouw steken. Het schijnt dat er een reglement bestaat dat zegt welke vlag op welke datum mag opgehangen worden. De installatie is dus niet doorgegaan. Er werd enkel een enkele minuten durende proef gedaan waarbij de vlag slechts tot halfstok gehesen werd. In mijn tentoonstelling twee jaar geleden (2008) in het Middelheimmuseum heb ik de vlag omgekeerd gehangen. De reden ligt voor de hand: ik heb al wat teveel doodshoofden gezien de laatste tijd. (knipoogt)
Dingen op zijn kop zetten wordt dan weer gelinkt naar vervalsingen en omdraaien van zaken, zodanig dat ze iets anders worden. Nu is het de bedoeling voor de expo rond Ensor in het SMAK om de installatie uit ’79 eindelijk te realiseren op het museum van Schone Kunsten te Gent, halfstok en met een knoop erin gelegd, geheel volgens de regels.. Op het S.M.A.K. komt de omgedraaide versie. Maar ik voorzie zoals altijd weer vodden; naast technische problemen zijn er altijd ook lieden die moeilijk moeten doen, ik schat de kansen twee op tien dat de installatie er komt.
Je vindt het belangrijk dat je kunst in de openbare ruimte staat.
Copers: Ik vind het belangrijk dat kunst op plaatsen te zien is die voor iedereen bereikbaar zijn, zoals op openbare- en half openbare ruimtes in firma’s, musea enzoverder … En ik bedoel wel zaken van niveau. Er is de laatste tijd te veel kitsch op rotondes en dergelijke verschenen.
Eén van je bekendere werken zijn je openbare gevangenissen.
Copers: Er bestaat één versie ervan uit 2001. Het is de bedoeling om er veel van te maken, net zoals je openbare toiletten hebt. Men zou als alternatieve straf misdadigers kunnen veroordelen door die in een dergelijke openbaren zitkooi te plaatsen. Geloof me, als je daar in zo’n openbare gevangenis moet zitten, ga je wel twee keer nadenken voor je iets mispeutert.
Je thema’s zijn vooral: begeerte, vrijheid, rijkdom, leven en dood. Daarnaast gebruik je veel het symbool en de metafoor.
Hoe begin je aan je scheppingsproces? Ik vermoed dat er veel voorstudies en berekeningen aan te pas komen?
Copers: Wanneer het werk bedacht is, dan is het voor mij in feite reeds gemaakt. Vroeger was ik verplicht om tekeningen te maken omdat ik er nooit zeker van was het idee ooit te kunnen uitvoeren. Bijna heel mijn expo in ’08 in het Middelheim was gebaseerd op schetsen en tekeningen van toen (1970-1973). Nu heb ik misschien minder ideeën dan vroeger, maar ik heb nu wél meer mogelijkheden om ze uit te werken.
Misschien herken je nu vlugger of het ene werk noodzakelijker is dan een ander.
Copers: Misschien selecteer ik nu meer op voorhand, maak ik een voorselectie alvorens ik het idee formuleer.
Ik heb ooit een tekstje gemaakt: ‘Every day a new idea’. Daar probeer ik me nog altijd zo goed en zo kwaad mogelijk aan te houden. Je mag niet vergeten dat iemand die ouder wordt, ook trager wordt en dingen begint te vergeten. Ik vrees dat ik in die toestand begin te komen. (lacht) Die every day begint dan every week te worden en voor je het weet is het every month en later every year a new idea.
Benieuwd hoe een ideale werkdag eruitziet voor jou, want je ideeën kan je overal bedenken. Ga je elke dag plichtbewust naar je atelier aanpalend aan je huis?
Copers: Meestal wel, ik zie mijn atelier als een werkhuis. Daar voer ik mijn ideeën uit binnen de limieten van mijn mogelijkheden. Ik weet er altijd wat doen,.. ik zou er eens moeten opkuisen. (lacht)
Het spreekt vanzelf dat mijn werk om het even waar bedacht kan worden, dat ik daarvoor het atelier niet moet opzoeken. Het is anders dan bij een schilder, die zijn ideeën soms al schilderend op zijn doek ontwikkelt.
De kunst die jij creëert, lijkt me een never-ending-zoektocht. Wat houdt het vuur bij je brandende? Het gevoel dat je nog zoveel wilt vertellen of maken?
Copers: Geen idee… misschien omdat ik het gewoon ben dingen te maken? Trouwens, heel mijn leven is een hobby. Zelfs zonder de kunst zou ik ook weten wat doen.
Je kunstenaarschap lijkt me voor jezelf meer een lust dan een last. Je lijkt me niet getormenteerd, eerder een kleine jongen die elke dag zijn ding mag doen.
Copers: Zoiets, dat is een mooie vergelijking. Dat overdreven pathetische gedoe, ik hou er niet van… al wil dat niet zeggen dat ik ook geen erge dingen meemaak – denk aan een begrafenis – of me niet realiseer wat er in de wereld omgaat. Het is als het ware een lust/last om die wereldse chaos in een paar beeldjes – images – te proberen uitdrukken.
Niets is eenduidig voor mij. Alles heeft verschillende betekenissen, lagen en omstandigheden. Denk aan de mensen in Afrika, ze scharten om rond te komen, maar ze lachen zich dood. Kijk hoe wij hier hele dagen rondlopen, vieze smoelen genoeg!
Is kunst maken een vluchtroute van het leven voor jou?
Copers: Nee. Het is iets waar ik me mee bezighoud, waardoor ik in zekere zin een invulling aan mijn leven kan geven. Maar het is niet dat ik denk: “Nu ga ik eens kunst maken om mijn leven zin te geven.” Mijn atelier is dan ook niet zoals bij vele schilders de plaats waar ik me het gelukkigst voel.
Iemand omschreef je kunst als ‘mini spektakels’. Maar het zijn geen spektakels waar de toeschouwer in zijn luie stoel kan blijven zitten.
Copers: Ik werk niet met een handleiding, kunstwerken met een handleiding vind ik heel verdachte dingen.
In één van je boeken las ik ook dat je werk geen zelfexpressie van de ziel is.
Copers: Dat is alweer iets waar ik bij kunstenaars mijn twijfel over heb. Dat klinkt goed, maar mij moeten ze daarover geen blaasjes wijsmaken.
Wat was je hoogtepunt tot hiertoe?
Copers: Gogh, ik weet het niet. Ik ben natuurlijk af en toe eens trots. En ik heb ook míjn trots, ik heb nog nooit zelf een galerij opgebeld om te vragen of ik mocht exposeren.
Heb je het kunstenaarschap altijd gecultiveerd?
Copers: Ja, toch wel.
Het spel meespelen?
Copers: (fel) Kunstenaar zijn is geen spel spelen, hé. Als je als kunstenaar een spel speelt, ben je niet goed bezig. Het moet een evident bewustzijn zijn. Je kunt er heel sjofel uitzien en je volledig terugtrekken en dat bewustzijn hebben, evenals dat je je overal laat zien een netwerker bent, al dan niet in een net pak.
Vind je dat de plaats van de kunstenaar anno 2010 nog altijd dezelfde is als toen je veertig jaar geleden begon?
Copers: Maar ja, al van in de jaren 1600 is dat hetzelfde, wat zeg ik, van in de oertijd! Ik zie niet in waarom je je nu als kunstenaar anders zou moeten gaan profileren.
Wat heb je in die veertig jaar het meest geleerd van de kunst?
Copers: Wat een rare vraag Hilde. Een kunstenaar leert niet van de kunst, het is de niet-kunstenaar die er van leert. Trouwens: “Wat is grote kunst?” Dat is kunst die door een algemeen oordeel als grote kunst beschouwd wordt door zij die dat oordeel uitspreken, of dat nu terecht of onterecht is. Laat ik Johannes Vermeer, de 17e eeuwse Nederlandse schilder als voorbeeld nemen. Op een bepaald moment was hij quasi onbekend, vergeten, maar later werd hij weer opgeraapt en verklaarde men zijn schilderijen weer als heel grote kunst. Het heeft vooral te maken met het inzicht van de beoordelenaar.
Had je nog een plan B voor moesten er in de loop der jaren geen haan naar je kunstwerken gekraaid hebben?
Copers: Ik ging in ieder geval les gegeven hebben om mijn boterham te verdienen, zoals ik in het begin van mijn carrière deed en nu weer een beetje doe. Al geef ik toe dat ik liefst levenslang fulltime kunstenaar was geweest.
Schilder Karel Dierickx zei dat hij evenveel van de leerlingen geleerd heeft als zij van hem.
Copers: Daar heb ik zo mijn twijfels bij. Ik geef ook les en heb helaas van mijn leerlingen nog niks geleerd en dat bedoel ik niet denigrerend naar hen toe.
Ben je nu je meer kilometers op je teller hebt staan, net strenger of minder streng voor jezelf in je kunst.
Copers: Dat is moeilijk in te schatten, al denk ik dat ik nu beter kan inschatten hoe ik iets moet tonen. In mijn beginperiode heb ik toch expo’s gemaakt die niet zo goed op hun poten stonden. Ik durfde toch wel rare dingen te doen.
Wat is het mooiste compliment dat ze je ooit gegeven hebben?
Copers: Ik ben het vergeten, dus het zal niet belangrijk geweest zijn. (lacht)
Als je maar niet vergeet kunstwerken te maken, Leo!
We trekken nog naar zijn aanpalend atelier. Zijn opgezette slangen brengen me de daver op het lijf, dus ik probeer ze zoveel mogelijk te negeren. Ik zie veel goudstaven en met bladgoud belegde bakjes.We hebben het over een film uit’71 waar het verhaal gaat over een goudstaaf die op reis is. Ook over zijn ultieme kunstwerk met gestempelde goudstaven… over zijn vrouw die de foto’s van zijn werken maakt en te weinig streng is… over zijn laatste werk dat hij eigenlijk op voorhand gedroomd had. Leo ging naar zijn eigen expo, zag een gouden bakje en zo is hij de volgende dag in gang geschoten. Het resultaat zullen we snel te zien krijgen.
Hilde Van Canneyt, Copyright 2010. Met dank aan croxhapox.
Leo Copers stelt tentoon:
Gent, SMAK, “Inside Installations”, 05.06 – 03.12.2010
Duffel, Psychiatrisch Centrum, “disturbed SILENCE / STILTE gestoord”, 10.09.2010 – 07.11.2010
Mechelen, De Garage, “the Good the Bad & the Ugly”, 30.09 – 28.11.2010
Antwerpen, NICC, “Multiple Visions”, 01.10 – 28.11.2010
Tourcoing, Le Fresnoy, “Art Belge Contemporain”, 09.10 – 31.12.2010
Gent, SMAK, “Hareng Saur”, 30.10.2010 – 27.02.2011
Oostende, Mu.Zee & Vrijstaat O., “Mars op Oostende”, 06.11.2010
Er zijn al zes boeken verschenen over het werk van Leo Copers.
Foto’s:
1)
“Dag & Nacht” 1989 – 2002
brandkasten, laswerk, bladgoud
2x (195 x 135 x 80cm)
foto: Dirk Pauwels, SMAK
2)
“Waterlamp” 1969
“Waterlamp” 1969
gemengde techniek
7 x 16 x 16cm
foto: mARTine
3)
“Omgekeerd werk uit 1968” 1968 -1969
“Omgekeerd werk uit 1968” 1968 -1969
unalit, hout, hoekijzers, latex, emailverf
120 x 90cm
foto: mARTine
4)
“De Begrafenis van René Magritte” 1971 – 1972
“De Begrafenis van René Magritte” 1971 – 1972
tekst & filmloop te projecteren in de hoek van een kamer
5)
“De Blinde Ziener” 1971 – 1972
“De Blinde Ziener” 1971 – 1972
Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel
foto: mARTine
film: Art Video
“Goede vrijdag 30.03.1980, 20u – 21u”
R. Clique, Belgradostraat 60, Gent
foto: Piet Ysabie
6)
“Vlag” 1977 – 1979
“Vlag” 1977 – 1979
batiek op lijnwaadkatoen
353 x 406cm
Installatie Museum voor Schone Kunsten / Museum van Hedendaagse Kust,
Gent, 20.03.1979, ca. 16u – 16.05u.
foto: mARTine
7)
“De Egelantier in de Nachtegaal” 1980 – 2010
“De Egelantier in de Nachtegaal” 1980 – 2010
rozenlaar, luidsprekers, geluidsinstallatie
installatie “Happy New Ears”, Festival van Vlaanderen, Kortrijk, 2010
foto & film: mARTine
8)
” Prototype VIPAG” 2001 – 2002
” Prototype VIPAG” 2001 – 2002
inox, electronica
233 x 120 x 120cm
foto: mARTine