Interview met Johan Clarysse (1957), Brugge, 2 september 2010.
‘De schilderijen van Johan Clarysse willen ‘op een heldere manier raadselachtig zijn’. Zowel het statuut van de taal als van het beeld zijn onzeker in zijn kunst. Of het nu gaat om Japanse erotische gravures, filmstills, processiebeelden of portretten van filosofen, telkens eigent de schilder zich een beeld op een zodanige wijze toe dat het zijn oorspronkelijke vanzelfsprekendheid en eenduidigheid verliest. Tegenstellingen tussen woord en beeld, verleiding en verwarring, pathos en ironie, artistiek beeld en reclamebeeld spelen een intrigerend spel.’
Hilde Van Canneyt: Je bent pas op je veertigste op de voorgrond getreden met je beeldende kunst. Hoe zag je leven er voorheen uit?
Johan Clarysse: Ik heb als schilder een eerder ongewoon parcours achter de rug. Sinds mijn adolescentiejaren ben ik al met kunst bezig, maar ik heb inderdaad pas rond mijn veertigste de radicale keuze gemaakt voor een loopbaan als professioneel schilder. Daarvoor werkte ik voornamelijk deeltijds als psycholoog in de hulpverleningssector. Ik zie mezelf dus als een nog vrij ‘jonge’ kunstenaar, al ziet de buitenwereld dat niet altijd zo.
HVC: Pas op je achtentwintigste startte je op de academie. Voelde je toen onmiddellijk dat dit je lotsbestemming was?
J.C.: Die ‘lotsbestemming’ was er misschien wel, maar ze verliep niet zo rechtlijnig. In mijn jonge jaren was ik een vrij goeie student met vooral heel veel interesses én bovendien een wereldverbeteraar… In die tijd was ik ook al bezig met tekenen en was ik een echte filmfreak, maar mijn keuze om een kunstrichting te volgen kwam er pas tijdens mijn latere studies filosofie te Leuven. Ik kom niet uit een kunstenaarsnest en heb weinig culturele stimulansen meegekregen van thuis uit. Het enige kunstboek thuis vroeger was er een over Rubens uit de Artis-reeks. Het waren vooral bepaalde collegeleraars en een tante nonnetje die mijn passie voor kunst hebben aangewakkerd. Die tante bezorgde mij – ik ben er haar nog altijd dankbaar voor – kunstboeken uit de kloosterbibliotheek die handelden over de Latemse School, zoals onder andere. Gustave Van de Woestijne en Georges Minne en ook een prachtig boek over de renaissanceschilder Pierro Della Francesca. Dat zijn ‘toevalligheden’ die een grote impact op mij hebben gehad.
HVC: In 1996 toonde je de wereld je Dachau reeks. Hoe ervaar je dat moment nu?
JC: Die reeks is een keerpunt geworden. Daarvoor werkte ik in een soort mix van lyrisch abstracte kunst en materiekunst in series als de ‘Odyssee-’ en ‘Van Stof tot Steen’-reeks … Naar aanleiding van een vakantie in 1996 in de buurt van München, bezocht ik het concentratiekamp van Dachau. Dat was een heel indringende ervaring waar ik plastisch iets mee wou doen. De lijfelijke ervaring van het kamp ging gepaard met een stroom van tegenstrijdige indrukken en gevoelens. Tezelfdertijd had het iets heel onwezenlijks over zich en werd ik geconfronteerd met wat Hannah Arendt de banaliteit van het kwaad heeft genoemd. Het was een ervaring, die een soort zwart gat sloeg in mijn existentie. Met de lyrisch-abstracte beeldtaal waarin ik toen werkte, zat ik vast. Ik had het dwingende gevoel dat ik als schilder niet verder kon als ik met die indrukken en gevoelens iets wou doen. Ik moest denken aan Bacon die ooit zei: “Ik maak geen abstracte schilderijen, want abstracte schilderijen kunnen niet wreed zijn.” De nagel op de kop, vond ik op dat moment.
HVC: Hoe is dan je nieuwe beeldtaal gegroeid?
JC : Ik ging op zoek naar archiefbeelden van het kamp, printte of maroufleerde ze op doek en overschilderde ze met meerdere dunne lagen verf, waardoor er een verzonken effect ontstond. Dat resultaat confronteerde ik dan met monochrome vlakken en woorden enerzijds en allerlei ‘cocooning’-symbolen anderzijds. Op die manier wilde ik herkenbare, gelaagde en complexe beelden creëren. Het waren beelden met een sterke emotionele lading en tezelfdertijd een bevreemdende afstandelijkheid. Zowel de toegevoegde tekst, het symbool als het monochroom vlak, problematiseerden voor mij het beeld. Ze stelden de mogelijke eenduidigheid van wat getoond werd in vraag.
Eigenlijk is dat een rode draad doorheen al mijn werk tot op vandaag. De dichter Rutger Kopland parafraserend, zeg ik dikwijls dat ik beelden wil scheppen die op een heldere manier raadselachtig zijn.
HVC: En waarom die symbolen zoals een aperitiefglas, een GB-kar, een televisie…?
JC : Ik weet het zelf niet echt, dat drong zich op. Het is precies alsof ik op die manier twee realiteiten – die haaks op elkaar staan – wou samenbrengen en in elkaar schuiven. Gezelligheid, oppervlakkigheid, wreedheid en geschiedenis raken met elkaar verstrengeld in die schilderijen. Existentiële thema’s als leven en dood, schuld en onschuld én het banale kruisen schijnbaar toevallig mekaars pad.
HVC: Die lijn heb je ook doorgetrokken in je serie Lentebeelden, waar je de confrontatie aanging met de shunga’s, japanse erotische beelden.
Het gaat inderdaad om dezelfde beeldtaal, maar het thema van die reeks staat lijnrecht tegenover dat van de Dachau reeks. Het was precies alsof ik na een reeks, waarin dood en destructie centraal stonden, de erotiek en de levensdrift in de picture wou zetten. De aanleiding daartoe was de ontdekking van de shunga’s, Japanse gravures uit de 18de en 19de eeuw naar de hand van meesters als Hokusai en andere. Het merkwaardige en ook speelse van deze reeks is dat de woorden en de op de Japanse gravure aangebrachte symbolen als het ware geërotiseerd worden door het onderliggende beeld. Zo heb ik hier het geraamte van Lucy, die toen door de wetenschap nog erkend werd als het oudste gevonden mens, geschilderd op één van die gravures en zie je repetitief de woorden joie, jouer, jouir op het monochrome vlak geschilderd. Zowel het geraamte als de woorden krijgen een erotische lading. En omgekeerd wordt de vanzelfsprekendheid van het erotische beeld in vraag gesteld door tekst en symbool. Daar hou ik wel van, van dat spelen met tegenstellingen en betekenissen.
HVC: We maken eventjes een sprong in de tijd en gaan naar 2006. Je ervaringen van de Semana Santa verwerkte je in je reeks ‘Is Evil of Great Importance of The Good?’
Die reeks is tot stand gekomen tijdens een maandverblijf in een Spaanse kunstenaarsresidentie tijdens de paasperiode. In die periode wordt in de Andalusische regio uitbundig de heilige week gevierd. Ik raakte er gefascineerd door de processies, zowel omwille van inhoudelijke als puur plastische motieven: de boetelingen met hun puntkappen, – die ook al Goya fascineerden – , de ingetogen vrouwen met mantilla, de loodzware barokke draagplatforms, de verstilde dramatiek.
HVC: Maar heel dat Semana Santa gebeuren bracht bij jou een zeer dubbelzinnig gevoel teweeg?
Heel zeker. En daarom ook vond ik het zo fascinerend. Het waren beelden die bij mij zowel gevoelens van aantrekking als afkeer teweeg brachten. Enerzijds is heel dat processiegebeuren gekenmerkt door een heel scala van intense gevoelens, oprechte devotie en een enorme verbondenheid tussen de mensen. Totaal niet te vergelijken met het steriele karakter van bijvoorbeeld de Heilige Bloedprocessie in Brugge. Anderzijds zijn veel van die emoties geënsceneerd en blijft het een gigantisch opgezet theatraal spel dat veel weg heeft van een massahypnose. Die dubbelheid intrigeert mij mateloos. Allerlei vragen over de verwevenheid van religie en politiek, pijn en geweld, collectieve identiteit en ontindividualisering, steken hier de kop op.
Op basis van eigen fotomateriaal, videomateriaal en gemanipuleerde internetbeelden heb ik dan die processie-ervaring proberen te vertalen in een reeks schilderijen en tekeningen met als rode draad de dubbelzinnige impact van religieuze, maar ook politieke ideologieën op een individu.
In dit werk bijvoorbeeld zie je hoe het spel van die boetekappen, die ik hier in een nachtelijke context heb geplaatst, plastisch interessante beelden oplevert. En willens nillens refereren ze natuurlijk ook naar de Ku Klux Clan en andere politiek gewelddadige ideologieën.
In die reeks heb ik daarom ook andere beelden, los van die processies, verwerkt, zoals de portretten van twee door de Ku Klux Clan vermoordde zwarte kinderen, maar ook beelden die refereren naar extreme politieke ideologieën. Zo bijvoorbeeld het gemanipuleerde beeld van een nazi-officier en zijn vrouwelijke assistenten in een ontspanningsoord vlakbij Ausschwitz…
HVC: En ook hier zijn de gezichten weg geschilderd, zie ik?
De gezichten van de nazi-officier en zijn helpsters heb ik inderdaad eerst geschilderd en daarna weg geschilderd. De analogie met de boetekappen dringt zich op die manier op. En toch wringt ze ook ergens.
Kijk, het probleem is niet zozeer de ideologie op zich, het algemeen systeem van waarden en normen, waaraan we een stuk van onze identiteit aan ontlenen, – mensen zijn gesocialiseerde dieren en hebben dat nodig – het probleem ligt in de mate waarin men zich identificeert met die ideologie. Een passionele identificatie met een groep of ideologie, zoals we dat vaak terugvinden bij processies, nationalistische bijeenkomsten of politieke manifestaties houdt altijd een verhevigd wij/zij-denken in zich. En dan wordt het gevaarlijk! In die zin blijf ik – filosofisch gezien – een individualist. In de kiem is elke ideologie gewelddadig en voor mij is kunst wezenlijk anti-ideologisch.
HVC:Hoe zou je de gelaagdheid in je reeks ‘Confessiones’ (Belijdenissen), een reeks portretten van filosofen, omschrijven?
Allereerst wil ik met deze portretten weer interessante schilderijen maken, maar net als bij die vorige reeksen wil ik er ook een suggestief en gelaagd ‘verhaal’ aan koppelen dat de toeschouwer verder kan invullen. Op dat gebied ben ik geen formalist die zich louter met kleuronderzoek of iets dergelijks bezighoudt. Of een modernist die elk verhalend element taboe vindt en wil uitbannen.
De paradox is echter dat dat zogenaamd verhaal voor mij een alibi blijft om met het medium schilderkunst bezig te zijn en het statuut van beelden verder te onderzoeken. Schilderkunst is voor mij wezenlijk verhaal én onderzoek.
De reeks ‘Confessiones’ is een soort eerbetoon aan filosofen en denkers uit vooral de 19de en 20ste eeuw, een beetje zoals vroeger de geschilderde portretten in paleizen en abdijen. Ik zet de filosofen in kwestie op een pied de stal door ze te schilderen, maar tezelfdertijd worden ze er al dan niet subtiel weer afgehaald. Het portret wordt door allerlei kleine, picturale ingrepen en door het aanbrengen van symbolische tekensystemen, geïroniseerd of bevraagd.
HVC: Zoals in dit schilderij met de bolletjes bijvoorbeeld?
Dit is een schilderij van de ondertussen overleden Lyotard, een van de vaders van het postmodernisme. Vooreerst is er mijn zoektocht naar het juiste portret, dat ik dan al schilderend omzet en manipuleer in verf. Tijdens dat proces of daarna zijn er dan die intuïtieve, niet rationeel bedachte ingrepen, die voor mij een ‘anekdotische’ achtergrond hebben of met mijn eigen toevallige geschiedenis te maken hebben. Soms zijn het knipogen voor de insiders, inhoudelijk gezien dan, maar in eerste instantie hebben ze natuurlijk een plastische functie. Ze structureren het vlak en bepalen de sfeer van het totaalbeeld.
HVC: Kan je een voorbeeld geven?
Ja… [aarzelend], al is zo’n informatie niet meer dan een surplus. Die bolletjes die ik op het portret van Lyotard heb aangebracht, hebben een poëtische functie, maar ze verwijzen evenzeer naar het woord ‘verschil’ in brailleschrift – tweemaal weergegeven. Het woord verschil of differentie is natuurlijk een centrale notie in het denken van Lyotard. Bovendien kan de insider er ook een knipoog in zien naar het hermetische, niet toegankelijke taalgebruik van heel wat postmodernistische denkers.
HVC: Ik heb zo’n vermoeden dat de kijker wel extra info kan gebruiken bij je werk?
Ik vind dat niet echt wezenlijk. Het is een leuk weetje dat de manier van kijken naar dat schilderij eventjes kan beïnvloeden, maar het voornaamste is dat het werk beeldend op zichzelf staat. Dergelijke achtergrondinformatie kan wel helpen de deur voor de kijker op een kier te zetten, maar het is aan de kijker zelf om in het werk te stappen en er hopelijk ook een beetje in te verdwalen.
HVC: Het woord lijkt grotendeels verdwenen in je laatste schilderijen, terwijl dat in je vroegere werken bijna een constante was. Was dat een bewuste evolutie?
Dat was geen bewuste keuze, het is zo gegroeid. Af en toe gebruik ik nog altijd taal in mijn werken. Maar ik wou daar zeker niet dogmatisch in worden.
Het woord is maar één element om het beeld dubbelzinniger te maken. In ieder geval gedragen woord en beeld zich nogal vreemd tegenover elkaar. De meestal strakke vormgeving van de letters -vooral in de reeks ‘Handelingen’ en de reeks ‘Alle Lust will Ewigkeit’– brengt in mijn aanvoelen ook een grotere spanning teweeg dan indien je zou werken met letters of woorden die schilderkunstig geïntegreerd zijn.
Bovendien roept die combinatie van woord en beeld allerlei interessante vragen op over het verschil tussen een artistiek beeld en een al dan niet visueel krachtig reclamebeeld. Net als in reclame gebruik ik in mijn schilderijen tekst en beeld, maar ik zie mijn werk haaks staan op het consumentisme dat reclame – ook inventieve reclame – hoe dan ook kenmerkt. Maar waar ligt dan precies dat verschil? Een boeiende vraag vind ik nog altijd, waar ik zelf liever geen antwoord op formuleer.
Voor veel mensen verhouden woord en beeld zich tot elkaar als water en vuur. Ik noem ze graag ‘intieme vreemden’, die elkaar toevallig ontmoeten en waarbij er dan iets zou moeten gebeuren. De woorden zijn zowel richtinggevend als misleidend. Ze zijn uiteraard nooit een illustratie of uitleg bij het beeld. De relatie woord-beeld is weerbarstig, vaak schuren ze tegen elkaar aan. En ik hanteer de tekst wel degelijk ook als een plastisch gegeven. Daarom noemde ik die schilderijen ook bewust ‘zonder titel’. De teksten op het beeld zijn geen titels, integendeel: ze zijn vaak een aanval op dat beeld.”
HVC: Je maakt ook tekeningen, ‘nachtboekschetsen’ genaamd. Wat kan je daarover kwijt?
Die hebben een heel andere dynamiek dan mijn schilderijen. Het gaat om autonome tekeningen, schetsen, meestal snel gemaakt met potlood, inkt en waterverf, die vooral in de late avond ontstaan. Hoewel ik ze de laatste tijd ook wel eens heb gebruikt als vertrekpunt voor een schilderij. Aangezien ik een nogal vol hoofd heb en een onrustige geest, beschouw ik die tekeningen als een soort ‘kuisen van de geest’, zoals mijn moeder dat ooit zei. Iets in de zin van wat schilder en tekenaar Ronny Delrue een vorm van ‘rituele reiniging’ noemt. Er zitten daar ergens nog beelden in mijn hoofd, diep in mijn voorbewuste of onbewuste, en in het moment van gebalde concentratie dat een tekening is, komen die naar boven en krijgen ze een directe, quasi naïeve vertaling op papier.
HVC: Is het proces belangrijker dan het resultaat?
In die tekeningen is dat zeker zo, net zoals in mijn collages die ik soms maak.
In die nachtboekschetsen loopt het allemaal veel directer, impulsiever, ‘onbewuster’. Er is ook geen overkoepelend thema, al zijn er wel een aantal motieven die lijken terug te komen.
Mijn schilderijen komen veel trager tot stand, vragen meer tijd, zijn bedachtzamer opgebouwd. Ik vertrek van een vooraf gekozen beeld of concept en werk vooral in reeksen. Als ik teken is dat niet zo. Maar los daarvan is de act van het schilderen zelf – de keuze voor die kleurnuance, die lijn, dat contrast, die transparante overschildering en zo meer – vooral iets intuïtief.
HVC: Zie je schilderkunst als een reactie tegenover de snelle wereld van multimedia en reclamebeelden?
Daarnet alludeerde ik al even op het verschil tussen artistieke beelden en reclamebeelden.
Curator Stef van Bellingen omschreef mijn schilderijen ooit als ‘een zuigende stilte in de beeldenstroom’. Ik vond dat een mooi compliment. Er zijn nu natuurlijk heel wat schilders die zich afvragen wat een geschilderd beeld vandaag de dag nog kan betekenen, in het bijzonder in een cultuur waarin we dagelijks gebombardeerd worden met een eindeloze stroom van snelle, vaak betekenisloze beelden. Hoe werkt een beeld? Wat maakt de uiteindelijke betekenisvolheid of leegheid van beelden uit? Dat lijken mij extreem zinvolle vragen in deze tijd. Goede beeldende kunst associeer ik nog altijd met traagheid, artistieke beelden moet je veroveren, hebben iets weerbarstigs. Ze functioneren daarom als een soort antigif tegen de snelle, oppervlakkige beeldenstroom die gemakkelijk en hapklaar te consumeren is. Mediabeelden missen een zintuiglijkheid en een intensiteit die blijft hangen. Goede kunstwerken dragen dat juist wel in zich.
HVC: Schilder jij dwangmatig?
Het klinkt als een cliché, maar ik voel mij absoluut niet goed als ik een tijd niet kan schilderen, zeker als ik daar zelf niet voor kies. Het is een soort neurotische drang die de meeste kunstenaars wel zullen herkennen. Ik zou hem niet willen missen!
Ook als ik een dag niet doorbreng in mijn atelier, werkt die honger naar beelden door. Als ik ergens rondkuier of de krant lees, ben ik steeds alert voor beelden die op mijn pad afkomen. Die verzamel ik dan in een soort beeldarchief, waar ik als het moment rijp is, naar believen kan uit putten.
HVC: De Belgisch/Duitse kunstenaar Robert Quint vertelde me dat hij rust vindt door omgeven te zijn door zijn eigen werk.
Dat klopt ook wel enigszins voor mij. Ik zie mijn atelier als een hoogst persoonlijke biotoop, waarin ik me kan terugtrekken. Ik wordt dan ook niet graag gestoord en ben selectief in de mensen die ik toelaat tot mijn atelier.
HVC: Zou je evengoed in een naakt atelier in een andere stad kunnen werken?
Als dat moet wel, denk ik… De drive primeert boven de rest, bijvoorbeeld de omgeving waar ik schilder.
HVC: Is schilderen voor jou een vorm van zelfbevestiging?
Iedereen die wil creëren stelt een daad van zelfbevestiging. Je wilt de wereld uiteindelijk iets tonen, je wilt communiceren met de wereld buiten jou. Zonder een kijker bestaat je werk niet echt. En van zodra je iemand hebt die kijkt is er een wederzijdse invloed. Eigenlijk kan je niet niet-communiceren. Iemand die zwijgt in een groep, kan een enorme impact hebben…
In zoverre kunst communicatie is, is het wel communicatie via een omweg. Want via kunst maak je de dingen gelaagder, complexer, dubbelzinniger… Het is naar mijn mening ook de bestaansreden van kunst om zaken te communiceren en te suggereren die nu eenmaal niet zo eenduidig en gemakkelijk te vatten zijn in begrippen of alledaagse taal.
HVC: Wat wil je dat mensen bijblijft na het bezoeken van je tentoonstelling?
Ik koester daar niet veel verwachtingen rond. Ik hoop in het beste geval dat er een magie ontstaat tussen de kijker en het werk. Dat die kijker de gelaagdheid in mijn werk ontdekt en hij rondwandelt in de verschillende kamers van het huis dat mijn schilderijen zijn. Dat hij iets ontdekt van de melancholie die achter het beeld steekt… En dat hij daar zijn eigen persoonlijk verhaal aan toevoegt.
Ik hoop dat ik af en toe mensen kan prikkelen om af te stappen van hun gebruikelijke manier van kijken en denken, dat ze zich laten ontroeren of gaan vragen stellen. Maar ik zie dat eerder als een aangenaam neveneffect van ‘mijn ding kunnen doen’.
HVC: Vind je het van belang dat de kijker een waarheid terugvindt in je werk?
Alvast geen waarheid met een hoofdletter, want daar ben ik allergisch voor. Anderzijds is schilderen voor mij misschien ook wel een zoeken naar waarheid met een kleine ‘w’, een vrij voorlopige waarheid dus, of misschien nog beter geformuleerd door Picasso: ‘een leugen die mij dichter bij de waarheid brengt’. Al schilderend probeer ik wat meer greep te krijgen op mezelf en de wereld rondom mij, denk ik.
HVC: Wil je kunst te maken voor een groot publiek?
Neen…, al wil ik graag de groep mensen die er voor openstaan en ontvankelijk voor zijn, zoveel mogelijk bereiken. Ik verlang zeker niet dat iedereen mijn werk begrijpt of erdoor gegrepen wordt. Werk dat iedereen goed vindt is vaak oninteressant. ‘Goede smaak’ is vaak voorspelbaar en middelmatig. Werk dat iedereen goed vindt, roept bij mij het plaatje op van hapklare, gemakkelijk consumeerbare beelden en dat is precies het tegenovergestelde van kunst.
HVC: Wie is je grootste visuele invloed?
Daar kan ik moeilijk één naam op kleven, maar ik weet dat iedere serieuze schilder op zijn manier altijd wel een dialoog aangaat met de kunstgeschiedenis. Tijdens mijn academiejaren ging één van mijn eerste taken voor het vak kunstgeschiedenis over de schilder Goya. Zodoende ben ik daar veel rond gaan opzoeken en ben ik later uiteindelijk ook in het Prado in Madrid beland.
HVC: Waarin heeft Goya je dan beïnvloed?
Dat is moeilijk te verwoorden, het is meer dan één iets. Er is natuurlijk zijn geniale omgang met verf, zijn humanistische ondertoon, zijn subtiele aandacht voor de psychologie van zijn personages. Er zijn onvergetelijke etsenreeksen zoals ‘Desastros de la guerra’ en ‘Caprichos’, evenals z’n imposante ‘zwarte schilderijen’ op het einde van zijn leven die bij mij een onuitwisbare indruk nalieten.
HVC:Staan je voelsprieten op als je hedendaagse tentoonstellingen bezoekt?
Ik volg nog altijd het actuele kunstgebeuren, zij het minder dan vroeger. Je staat namelijk nooit los van de tijd waarin je leeft. Mensen denken graag dat een kunstenaar in het luchtledige creëert, maar er zijn altijd invloeden. Dat ik niet schilder als een impressionist heeft te maken met het feit dat ik in 2010 leef. Het doet mij denken aan een aforisme dat ik altijd mooi heb gevonden en graag citeer als mensen vinden dat ik nogal ‘sombere’ schilderijen maak: ‘Kunst is een barometer van de cultuur en de menselijke conditie en je kunt het de barometer niet kwalijk nemen dat hij het slecht weer aanduidt’. Een kunstenaar registreert steeds en vaak onbewust zijn eigen tijd.
HVC: Ben je een allesvreter als het op cultuur aankomt?
Jazeker. Kunstgeschiedenis is belangrijk en inspirerend, maar evenzeer literatuur, film, filosofie, actualiteit en het leven zelf. Het leven is mijn muze, in al zijn grilligheid. Mijn vroegere studies zijn slechts één element van mijn levensgeschiedenis. Dat ik hou van de poëzie van Rutger Kopland, dat mijn vader vijf jaar geleden gestorven is, dat ik ervan overtuigd ben dat kunst altijd een gesprek is en zal zijn met onze eindigheid, dat is zeker even bepalend voor mijn werk.
HVC: Je lijkt vragen over filosofie in interviews steevast van de hand te doen. Denk je dat je een betere schilder geweest zou zijn zonder je opleiding filosofie of net niet?
Het is een feit dat ik geneigd ben daar eerder ontwijkend op te reageren. Filosofie en schilderkunst zijn wel degelijk twee verschillende dingen. Precies omdat ik mij in eerste instantie een schilder voel, iemand die met beelden werkt en daarop de nadruk wil leggen. Eigenlijk vind ik het niet echt relevant. Als mensen horen of lezen dat ik ooit filosofie studeerde of als psycholoog werkte, bekijken ze mijn werk al te snel met enkel die brillen op en dat wil ik nu net niet te veel voeden. Ik wil natuurlijk dat aspect van mezelf ook niet verloochenen. Maar als schilder ben ik iemand die ‘verf organiseert op een tweedimensionaal vlak, en dit op een niet al te organisatorische manier’. De vorm is daarbij belangrijker dan de inhoud, al heb ikzelf die inhoud nodig om gedreven te kunnen werken. Of een werk sterk is en blijft hangen heeft primair te maken met zijn vormkracht. En net dat is ook weer moeilijk in woorden te vatten.
HVC: Welke filosoof zou een goed kunstenaar geweest zijn, denk je?
De relatie tussen filosofie en kunst is ambivalent. Sinds de conceptuele kunst is de idee – en bij uitbreiding de filosofie achter een werk of een oeuvre – belangrijker geworden in de kunst en in het nadenken over kunst. Er is affiniteit maar evengoed een spanning tussen kunst en filosofie. De gemeenschappelijke raakpunten lijken mij de radicale verwondering, het in vraag stellen van het vanzelfsprekende, de kritische zin, het onderzoeksaspect en dat soort zaken… Maar de filosofie werkt met een begrippentaal die een min of meer eenduidig karakter heeft, terwijl de (schilder)kunst uiteraard werkt met beelden, die vaak, gelaagd, symbolisch en suggestief zijn. Kunst blijft in eerste instantie een zintuiglijke ervaring.
Anderzijds gaat die tegenstelling niet volledig op, want de voor mij heel interessante filosofen als Heidegger en Nietzsche, jongleerden met taal in hun vak en schreven op de rand van de poëzie en literatuur. Ze werken vaak met aforismen, beelden, paradoxen en neologismen in hun filosofische teksten. Hun filosofie was allesbehalve rechtlijnig, ze was anti rationalistisch en stond haaks op klassiek opgebouwde logische systemen à la Descartes of Hegel.
HVC: Wat denk je dat jou tot een goed kunstenaar maakt?
Ik denk dat ik een eigen plastisch verhaal te vertellen heb. Ik vermoed dat een combinatie van mijn drive, mijn liefde voor verf, mijn levensgeschiedenis en mijn specifieke gevoeligheid voor dubbelzinnige beelden mede helpen dat verhaal vorm te geven.
Kunst gaat voor mij bovendien ook altijd samen met een zekere onrust. Iemand die altijd tevreden door het leven gaat, heeft niet de behoefte om kunst te maken.
HVC: Wat heeft kunst je bijgebracht in het leven?
Door met kunst bezig te zijn, ben ik alerter geworden. Een alerte ontvankelijkheid voor wat is en voor wat rondom jou leeft, dat lijkt mij een mooie kwaliteit voor een mens.
Zo bouw ik mijn eigen wereld verder op en ga ik ook reflecteren over die wereld. Ik blijf het fascinerend vinden dat je in deze hoogtechnologische tijden met zo’n eenvoudige middelen als potlood en verf een heel universum kunt oproepen!
HVC: Reflecteer je meer dan toen je met filosofie bezig was?
Neen. Niet meer, maar wel op een andere manier.
Ik heb altijd een beschouwende kant in mij gehad die mij er toe aanzette om filosofie te studeren, maar naderhand ontdekte ik ook de soms kille, cerebrale kant ervan.
In het voorbereidende werk voor een reeks of een schilderij komt die beschouwende kant aan zijn trekken. Maar het schilderen zelf is hoe dan ook een lijfelijk gebeuren. Ook al schilder ik momenteel niet langer gestueel of pasteus, elke toets die je op je doek zet verraadt iets van je motoriek. Schilderen is sowieso meer een ‘denken met je lijf’. Het schildersproces is een associatief en intuïtief gebeuren, het onthult en verbergt. Het is allesbehalve een rationeel proces. Volgens de psychologie verrichten wij negentig procent van onze handelingen onbewust. Bij het maken van een schilderij mag je daar achtennegentig procent van maken. Als schilder neem je voortdurend honderden kleine, intuïtieve beslissingen. Je bent ontwerper en medium tezelfdertijd. Het doek schildert altijd ook een stuk zichzelf doorheen jou.
Twee maanden later…
HVC: Je hebt net een solotentoonstelling in Amsterdam achter de rug en brengt straks in december nieuw werk in galerie S&H De Buck te Gent onder de titel ‘Times, they’re changing’. Uit wat ik al heb kunnen zien, maak ik op dat er toch wel opmerkelijke verschuivingen zijn, vooral wat je manier van schilderen betreft…
Er is een persoonlijke schriftuur die constant blijft – denk ik – ,maar daarbinnen wil ik wel verschillende stijlregisters bespelen. Niet zelden wordt ‘stijl’ een commercieel karkas waarin je als kunstenaar wordt vastgezet. En dat wil ik niet. Altijd al heb ik middelen gebruikt om een zekere frictie in het beeld te brengen.
HVC: Naast het toevoegen van tekst en het aanbrengen van logo’s of emblemen – zoals we zien in de reeks ‘Confessiones’, zie ik in je recentere werk een nadrukkelijker gebruik van nieuwe stijlmiddelen. Ik zie je meer spelen met perspectiefwisselingen, je schildert details of context weg en je voegt onverwachte beeldelementen toe.
Ja, het werk wordt er ‘spannender’ en gelaagder door, vind ik. De picturaliteit van het werk komt meer op de voorgrond, er is ook een grotere variatie in de verfbehandeling dan in het oudere werk. Misschien hangt dat ook wel samen met het gegeven dat -in die allerlaatste reeks – de schilderijen vaak zijn voorafgegaan door vrij spontane, zelden geëxposeerde tekeningen of collages.
Rond een thema werken blijft voor mij blijkbaar belangrijk, maar de autonomie van het schilderij blijft primair aan het thema! Schilderen is kunnen verdwijnen in wat er op dat doek voor jou gebeurt en is als zodanig iets avontuurlijks. Schilderen is verdwijnen in dat spanningsveld tussen wat je schildert, de inhoud, en hoe je het schildert. En het moment dat die spanning voelbaar wordt tracht ik vast te leggen.
HVC: In nogal wat schilderijen in die laatste reeks komt er een surreële ondertoon bovendrijven…
Dat is wellicht het sterkst voelbaar in de werken waar onverwachte beeldelementen met elkaar worden gecombineerd. Die evolutie hangt samen denk ik met een bepaalde ervaring van die wereld die mij om een of andere reden nu vaker overvalt.
Als je de maatschappelijke realiteit rondom jou bekijkt en de dagelijkse realiteit van menselijke relaties, dan lijkt de wereld al vlug een soort comedie humaine. Hij krijgt iets absurds, grotesks, surreëels. Ik vermoed trouwens dat Belgen daar alerter en gevoeliger voor zijn dan pakweg Nederlanders. Het cliché van de zo vaak geciteerde as: ‘’Ensor- Magritte- Broothaers, klopt wel ergens.
Als ik vanuit een helikopterperspectief naar de wereld kijk, dan is die wereld een schouwtoneel waarmee ik kan glimlachen of grijnzen. Maar als ik terug neerdaal en uit m’n helikopter stap, maakt mij dat ook ongerust. Het verwart mij, ik weet niet altijd hoe ik moet omgaan met die surreële realiteit. Schilderen is één van de manieren om daar wat greep op te krijgen.
HVC: In een aantal werken meen ik portretten van psychiatrische patiënten te herkennen, al ben ik dat niet zeker.
Het gaat om een aantal schilderijen, geïnspireerd op foto’s van psychiatrische patiënten, gemaakt eind 19de eeuw. De wijze waarop psychiatrie en fotografie elkaar toen gevonden hebben is iets heel fascinerend…
HVC: Waarom koos je die specifieke beelden uit?
Ze fascineren mij gewoon. En ik maak er schilderkunstige interpretaties van. Het zijn‘portretten’ die ik beschouw als een soort rehabilitering van patiënten die extreem werden geobjectiveerd omwille van wetenschappelijke of didactische doelen. De beruchte dokter Charcot verwachtte van zijn vrouwelijke patiënten dat ze geduldig gingen poseren en hun eigen ‘hysterisch type’ gingen opvoeren, desnoods met behulp van allerlei technieken als hypnose, elektroshocks, genitale manipulatie… Dat fotomateriaal gebruikte hij dan voor zijn druk bijgewoonde lezingen. De ziekte ‘hysterie’ werd op die manier geconstrueerd!
HVC: Maar je vindt het interessanter de context er rond te abstraheren?
Tot op zekere hoogte. Allerlei attributen, zoals de buis van Galvani, naalden, elektroshocks, … waarmee bepaalde lichamelijke reacties werden uitgelokt, zijn uit het beeld weg geschilderd. De reacties die je afgebeeld ziet zijn moeilijk te plaatsen binnen de vertrouwde gedragscodes en doen ‘mechanisch’ en vreemd aan. Maar vaak is het natuurlijk ook om puur plastische redenen dat ik dingen weglaat en toevoeg…
HVC: Bedankt voor je boeiend betoog Johan.
Hilde Van Canneyt. Copyright 2010. Met dank aan croxhapox.
Komende tentoonstellingen :
Change is coming: Galerie S en H De Buck, Zuidstationstraat 25 te Gent :van 4 december (vernissage) tot 8januari. (solo)
Vlaggenproject Mu.Zee (PPP) in Oostende van 9 okt tot 9 jan. 2011
Galerie Albus Lux, Roosendaal, maart 2011 (solo)
La part des anges, tentoonstellingsproject Villa de Olmen in Wieze van 1 mei tot 7juni 2010
In 2008 verscheen een monografie over zijn werk bij uitgeverij Ludion onder de titel : ‘WHY OCTOBER? & other questions.