Interview met Paul Van Hoeydonck, (1925), Wijnegem, 3 februari 2011.
De charmante kunstenaar Paul Van Hoeydock en zijn assistent ontvangen me in Paul zijn living versus atelier. Zelfs een blinde ziet dat hier een artiest woont, want overal staan en hangen werken uit zijn 60-jarige carrière. Ik heb ook hier weer het gesprek het gesprek gelaten en er niet proberen een vlot interview van te maken, maar het uitgetypt op het ritme van Paul, de enige man ter wereld met bezit op de maan…
HVC: Hallo mijnheer Van Hoeydonck. Naar ik heb gelezen bracht je als kind veel tijd alleen door omdat je werd opgevoed door een alleenstaande mama, waardoor je veel op jezelf was aangewezen. Dit had tot gevolg dat je toen al veel tekende, knutselde en dingen ineen stak…
PVH: Mijn moeder was verkoopster in een grootwarenhuis in Antwerpen. Toen ik thuiskwam van school, werd er van mij verwacht dat ik het huishouden deed. Als tegenwicht deed ik niks anders dan lezen, lezen, lezen. Ik was van jongs af tweetalig, maar ik had een hekel aan de Vlaamse literatuur. De Franse en Engelse las ik graag, maar de Vlaamse en Duitse: nee! Van de Italiaanse literatuur hou ik ook, maar aangezien ik niet zo goed Italiaans kan lezen, tracht ik een boek heel langzaam te lezen, want het is zo’n ongelooflijk mooie taal.
Daarnaast tekende ik ook veel en ik ben een tijdje naar de academie geweest om avondlessen te volgen. Om de kost te verdienen ben ik in een verzekeringsmaatschappij gaan werken, maar ik ben het daar gauw afgetrapt – dat was in de oorlog – en dan ben ik gedeporteerd geweest naar Wenen. Ik heb dan met een paar kameraden een zwarte handel opgezet in tabak. De ene was renner geweest en de andere was sigarendraaier. De renner ging in Hongarije – dat was vlakbij – in de velden tabak gaan stelen die te drogen hing in de velden. We hadden een kelder gegraven en die andere jongen maakte er sigaretten en cigarillo’s van en als dat af was deden we dat in een valies. Dan deed ik een mooi kostuum aan en ging dat verkopen.
Tegenwoordig bijna nooit meer buiten. Ik ben veel van huis weggeweest: vooral in Amerika en in Europa heb ik veel rondgereisd. Er bestond geen gsm, geen laptop, geen internet… In vroegere tijden moest je veel reizen om het in het buitenland te maken, nu is dat niet meer nodig.
HVC: Je bent via Parijs en erna Venetië in Amerika beland. Dat reizen was sowieso een deel van je kunstenaarschap.
PVH: Wij leefden hoofdzakelijk tussen de autostrades van Parijs, Londen en Milaan: daar waren ook onze vrienden. Het was een heel ander leven in de jaren zestig. Jullie kunnen je dat niet voorstellen.
HVC: Nu moet een kunstenaar eigenlijk niet meer reizen om het te maken.
PVH: Nee, hij kan in principe heel zijn carrière maken zonder buiten te komen, van achter zijn computer. Voor mijn expo nu in Parijs is mijn assistent de zaal in Parijs gaan bekijken, maar ik nog niet.
Assistent Dirk Fret: Mooie Parijse galerie trouwens van Guy Peeters!
PVH: Ik leid nu een ander leven hé, ik ben niet meer van deze tijd. Het is maar goed dat ik mijn kameraad Dirk als assistent heb. Hij houdt zich bezig met de website en zo.
HVC: Op de website vond ik niet veel werken van Paul Vanhoeydonck terug. Zie je zo’n website meer als een contactpunt?
Assistent: Het is eigenlijk maar een esthetische introductie.
HVC: Je hebt liever dat de mensen naar de expo’s komen in plaats dat ze zich verliezen op het internet?
Assistent: Ja, het is meer een contact. Als de mensen iets willen weten kunnen ze mailen en vragen stellen, anders is zijn oeuvre niet overzichtelijk.
HVC: Ik heb in een boek over je werk gezien dat je verschillende soorten reeksen gemaakt hebt:, Tetishen, Bonhommes, Planets, Icarusmythe, Mutanten, Cybs,… Ik weet niet welke werken je liefst voorstelt aan de lezers die je werk niet kennen? Het is sowieso door je ‘light-works’ – monochrome reliëfs in plexi – dat je het meest bekend bent geworden…
PVH: En nu heb ik er terug succes mee. Mijn ‘comeback’ is terug begonnen met mijn ‘Light Works’uit de jaren ’60. Ik heb al aan mijn galeristen gezegd: “Jullie zijn nu eigenlijk antiquairs hé!” Maar ze zeggen: “Wacht maar, ook je werk uit die andere periodes, dat komt nog terug…”
Galerist Ronny Vandevelde stelt nu op de Brafa in Brussel tentoon met werken van mij uit de jaren ’50, meer geometrisch abstract. Je moet je inbeelden dat ik misschien wel succes ga hebben op de Brafa in Brussel met die werken uit de jaren ’50! Stel je voor!
Als ik naar Parijs ga, dan is daar geen enkel werk dat mij nog toebehoort. Maar op dit moment is alles terug Parijs: Parijs komt terug in de mode.
HVC: Parijs is dan ook de stad waar alles begon…
PVH: Inderdaad. En het is gemakkelijk voor mij, dan moet ik op deze leeftijd niet meer naar New-York gaan. Indertijd moest men toen wel naar New-York gaan, want Parijs was toen de dieperik in aan het gaan.
HVC: Ik las dus dat je eerst in Parijs begon en via Venetië in New York belandde. Ik veronderstel dat dat via de Biënnale van Venetië was?
PVH: Ja, ik was in 1962 één van de eregasten op de Biënnale van Venetië. Er waren Amerikaanse galeristen, die zagen mijn ‘wit op wit’ en wilden die exposeren.
Ik was eens met een gezelschap op de Lido, in datzelfde hotel waarin ze ‘Death in Venice’ hebben gedraaid en op zeker ogenblik ging ik zwemmen met Robert Elkon, één van die Amerikaanse marchands en die vroeg:”You want to exhibit in my gallery?”
HVC: Was hij dronken toen?
PVH: (lacht) Nee, maar zo heb ik enkele jaren gewerkt met hem. Toch is ook Venetië altijd heel belangrijk geweest voor mij. Ik had daar eens een expositie in Art and Exposion, tezelfder tijd van de Biënnale. Ik zit in de Harry’s Bar – waar ook Hemingway altijd kwam, ik heb altijd graag in de Harry’s Bar gezeten, ik ben een snob geweest hé – en we staan met de Parijse galeriste Jeanine de Goldsmith en er zat een man naast haar die zei: ik heb juist een expositie gezien in een kleine galerij in Venetië, moest ik die man vinden, dan vraag ik hem onmiddellijk in mijn galerij. “Wel”, zegt Jeanine, “dat is niet moeilijk, hij staat hier bij mij.” En zo heb ik jaar en dag met die galerist samengewerkt. Erna ben ik van galerij veranderd en ben ik bij de Waddel gallery beland en die heeft mijn beeldje naar De Maan gebracht.
HVC: Over het beeldje van jou dat in ’71 op de maan werd gedropt door de crew van de Apollo 15: jij had eigenlijk een andere titel bedacht, want voor jou was het een beeldje over hoop en vooruitgang. Maar zij hebben het ‘Fallen Astronaut’ gedoopt. Het werd ook veel op kritiek onthaald, hoe komt dat? Was het jaloezie? Snobisme?
PVH: Zo zijn Belgen nu eenmaal, weet je dat nog niet?
HVC: Heb je goede vrienden in de kunst in België?
PVH: Neen, alleen buiten de kunst. België is voor mij nooit goed geweest. Ik heb hier nooit grote exposities gehad, enkel in het buitenland. Ik heb ook nooit academie gedaan, ik ben een selfmade man hé, misschien daarom… Het lijkt alsof ze mijn kunst nooit graag gehad hebben. Och, de kunst, dat zijn allemaal kliekskes hé. Telkens ik met een nieuwe reeks kwam, probeerden ze me belachelijk te maken. Daar konden ze niet tegen hé.
HVC: Kwam de kritiek dan van het publiek, de pers of de galeristen?
PVH: Journalist Jan Ceuleers schrijft nu een catalogus over mijn werk van de jaren ’60. In het begin van mijn carrière hielden mijn vrouw en ik knipsels bij over alles wat over mij verscheen.
Dat is nu een vergeeld boek. Jan heeft dat meegenomen en hij zei me onlangs:” Amai, jij hebt wel tegen veel vijanden moeten vechten! “ Ze hadden me gewoonweg niet graag, zo eenvoudig is het.
HVC: Was dat dan tegen je persoon of tegen je werk? Je galeriehouders geloofden toch in jou?
Assistent: Maar jij werkte ook niet met Belgische galeries. Je moet dat ook zien in de tijdsgeest. Hij moest vechten voor een plaats, want alles was figuratief. Zij waren ook niet uitgenodigd in de expo ’58 en daarom zijn zij toen begonnen met G 58.
HVC: G 58 was een tegenreactie op expo ’58?
Assistent: Emile Langui (de kunstpaus van de vorige generatie (1903-1980), red.) was helemaal tegen. Een paar mensen hadden alles te zeggen. Als je hun goedkeuring niet had, kon je het vergeten. Alles was of figuratief of impressionistisch. Via de academische wereld konden zij alles regelen.
PVH: Zo is ook onder andere Georges Vantongerloo (1886-1965) naar Parijs getrokken.
HVC: Omdat ze België ook beu waren?
Assistent: Ja, abstract werd toen niet gewaardeerd.
PVH: Er waren fantastische vroege Vlaamse abstracte kunstenaars, maar die zijn allemaal naar Parijs uitgeweken of ze stopten met abstract en maakten dan maar flutschilderijtjes.
HVC: Een paar mensen bepaalden wat er te zien was en wat niet?
Assistent: België was vlak na de oorlog braaf katholiek en de moderne kunst kwam maar pas terug op.
PVH: Zelfs toen was België een land waar veel kunst verkocht werd, in tegenstelling tot Frankrijk.
Kijk, ik werd indertijd naar Parijs gezonden door de Vlaamse collectioneur, Dotremont, die eigenaar was van de suikerfabriek Tirlemont. Hij kende de Parijse galeriste Iris Clert goed en hij had haar een brief geschreven waardoor ik haar kon bezoeken. Ik had een ‘wit-op-wit’-werk mee en zij zei: ”Ok, je zit in mijn galerie!”
Ik was al in Amerika geweest, een beetje overal eigenlijk, maar plots zat ik in de beste galerie in Parijs die je je kon inbeelden. Niet om te verkopen, want wij verkochten in Parijs nooit aan Parisiens of Fransen, wij verkochten aan Belgen, Italianen of Duitsers. Maar je deed dat niet voor de verkoop, dat was voor Iris Clert’s galerie.
Twee jaar geleden kwam hier iemand van de ‘Salle de vente Berger’. Ze organiseerden een hommage van ‘Pierre Restany en Iris Clert’, en ze wilden graag de mensen vragen die ooit voor hen hadden gewerkt en ik zou en moest er bij zijn. Ik zei: “Maar Parijs is gedaan voor mij!” Maar hij antwoordde: “Neen, Parijs is niet gedaan voor jou!” Mijn leven is begonnen in Brussel-Parijs-New York en nu ga ik op het einde terug naar Parijs. En ik ga nu één van mijn belangrijkste exposities van de laatste jaren hebben in galerie Guy Pieters op de avenue Matignon.
HVC: Een mooie cirkel. Zie je jouw tentoonstelling bij Guy Pieters in Parijs, als je laatste expositie?
PVH: Dat zal wel niet, hé! Ik ben 85 jaar en werk nog steeds.
HVC: Mijn goede kameraad en oud directeur van het MSKA Marcel Maeyer is 90 jaar en hij gaat nog alle dagen naar zijn atelier om te schilderen.
PVH: De Marcel?? Doe hem veel groeten! Ik heb gehoord dat hij nog zo actief is. Den Bram Bogaert ook hé. Hij loopt nu wat raar, maar dat is door het enorm zware werk dat hij doet. Bram is een werkbeest. Ik ben een lamzak vergeleken met Bram.
HVC: Je werkt hier ook nog altijd zie ik…
PVH: Als ik werk, ben ik content. Vraag maar aan mijn assistent hoe slechtgeluimd ik erbij loop als ik niet werk.
HVC: Weet je elke dag opnieuw wat je gaat maken?
PVH: Nooit, ik heb dat eigenlijk heel mijn leven nooit geweten. Je moet mij pakken als een boom. Het centrum van die boom is wit. Maar af en toe word ik dat moe en dan is er een tak en die tak worden dan mutantjes of dat wordt iets anders: dat is mijn boom.
HVC: Je ging naar je atelier en je zag daar wat je wou maken? Je moest dan toch je materiaal hebben?
PVH: Het materiaal kwam altijd naar me toe. Ik had materiaal nodig en ik botste er tegenaan, in kindershops en zo. Wat je hier ziet, is gemaakt uit overschot van plastic dat ik 30 jaar geleden vond.
HVC: Mag ik daar een foto van nemen?
PVH: Ja, dat mag jij: er is nog nooit een foto van gemaakt, want deze werken zijn juist af. Een primeur dus, Hilde! Maar als ze die gaan zien, gaan ze weer brullen en brommen.
HVC: En waaróm gaan ze brommen?
PVH: Omdat ze vinden dat een artiest altijd hetzelfde moet doen: want daar geloven ze in en dat kunnen ze beter verkopen.
HVC: En je wil daar niet in meedoen?
PVH: Ik heb Picasso daarin ook altijd bewonderd. Als hij ’s morgens opstond en hij wilde wat anders doen, dan kon iedereen de pot op, maar dan dééd hij het, hé.
HVC: Het “je m’en foutisme”?
PVH: Neen, ik geloof niet dat hij zo was. Veel mensen dachten dat hij onverschillig of gek was, maar dat is niet zo. Hij was heel serieus in zijn werk, heel ernstig, al heeft hij ook heel veel slechte periodes gehad in zijn leven.
HVC: Je bewondert zijn werklust, het ‘verder doen’?
PVH: Hij inspireerde mij, ik voelde dat ik dat ook moest doen.
Ik had heel goede collega’s zoals Dan Van Severen enzo, al maakten zij altijd hetzelfde. Als ik hen dan vroeg: “Waarom?”, antwoordden ze: “Omdat wij dieper gaan in de materie.” Ja merci! Kunst moet creatief zijn! Een avontuur! Bij mijn ‘lightworks’ plaagden ze me: “Wanneer kom je schilderen?” Huidig ‘kunstpaus’ Jan Hoet vroeg me ooit: Paul, waarom heb je niet verder gedaan met je ‘witten’? Ik antwoordde hem, geen kopieerder van mijn eigen werk te zijn.
Assistent: Ze lachen je eerst uit en als je dan succes hebt, vragen ze je waarom je er niet bent mee doorgegaan.
PVH: Mijn medestrever, conservator Willy Van den Bussche, heeft nooit gezegd: “Paul, je mag dat niet doen.” Hij volgde altijd wat ik deed.
HVC: Bij jou is het uit pure goesting dat je kunst maakt?
PVH: Natuurlijk, ik kan niet anders.
HVC: Als je eens niets om handen hebt, verdiep je je nog in lectuur over kunst?
PVH: Ja, ik heb kunstgeschiedenis en archeologie gestudeerd en ik heb altijd heel veel gelezen. Ik heb juist een kanjer uit over Congo van David Van Reybrouck, gekregen voor mijn verjaardag van mijn assistent.
HVC: Lees je ook tijdschriften over hedendaagse kunst zoals het H-art magazine? Volg je je je collega kunstenaars en het jong geweld?
PVH: Enkel in de krant. Elke kunstenaar mag doen wat hij wil. Ik heb respect voor alles en iedereen, maar ze moeten me dan ook gerust laten. Mensen vragen soms aan mijn galeriehouder: “Waarom werk je met zo’n ouwe knul?” Zij antwoorden dan: “Er gaat een moment komen dat je evengoed een ouwe knul bent.”
Assistent: Hij heeft veel omgang gehad met de kunstenaars van zijn tijd: Vic Gentils, Jef Verheyen, Uecker, Armand, Fontana, Manzoni, Larry Rivers, …
HVC: Met Jean Tinguely ( 1925-1991) heb je ruzie gehad, niet?
PVH: Ja! (lacht) Daar heb ik nog mee gevochten en daar komen ze nu nóg altijd op terug.
HVC: Niet bang zijn Paul, wij gaan er niet over uitweiden…
PVH: Nee, je mag er gerust over praten! De Zerobeweging (1958- 1966) is een heel belangrijke beweging geweest. Ik ben op verschillende exposities geweest, zelfs nadat we gevochten hadden. Nu is er weer een grote expo van ZERO en mijn galeristen hebben aan die inrichters – Duitsers – gezegd: “Je moet Paul Van Hoeydonck nemen.” “Ah neen”, zeiden ze, “want die heeft gevochten met Tinguely.” Het is verdorie 50 jaar geleden!
HVC: Jij was toch ook bij ZERO?
Assistent: Dat waren geen echte groepen, dat hebben ze er later van gemaakt.
PVH: Trouwens, Tinguely en ik waren gewoon ooit samen in New York op een grote party, we hebben een hand gegeven, eens goed gelachen en daarmee was de kous af. We zijn sowieso nooit echte vrienden geweest: we hadden beiden geen gemakkelijke karakters!
Assistent: Een grote Duitse collectioneur – Lens – heeft twee dikke boeken uitgegeven over ZERO, waar ook Paul in voorkomt.
PVH: Ik ben in veel boeken verschenen, maar ze hebben me altijd een beetje opzij gehouden.
HVC: Ook nu na je 70-jarige viering?
PVH: Oh, maar ik ben een tijdje bijna terug onbekend geweest. Toen ik 70 jaar werd, was er een mooie retrospectieve in Oostende in het PMMK, nu het MuZee.
HVC: Daar is dat mooi boek uit voortgekomen
PVH: Ja en daarna gaf ik nog exposities, maar mijn naam was niet meer zo bekend voor ‘le grand public’. Mijn galeriehouders hebben daar verandering in gebracht en nu zijn mijn prijzen weer aan het stijgen.
HVC: Een kunstenaarscarrière heeft blijkbaar zijn up’s en down’s.
PVH: Ik had het niet graag gehad, maar wat kon ik ertegen doen? Ik heb een schitterende vrouw gehad en dat is ze nog altijd. Zij heeft me altijd gesteund, altijd met mij meegewerkt. Als ik zei: “Het is toch ambetant dat ik niet meer uitgenodigd wordt”, zei ze altijd: “Die tijd komt nog wel terug.”
HVC: Dat moet je als kunstenaar constant in ‘t oog houden dat je nog ‘gezien’ wordt?
PVH: Je moet dan constant dingen uitvinden. Dan moet je “Tuymaniseren”.
HVC: “Tuymaniseren”zei je? Wat bedoel je daarmee?
PVH: Luc Tuymans is hier vroeger geweest, toen hij nog niet schilderde, want hij vrijde met mijn dochter, Patricia. Hij is er ongeveer 15 jaar bij gebleven.
HVC: Ik heb Luc Tuymans een maand geleden geïnterviewd…
PVH: Is hij nog altijd zo zelfingenomen?
HVC: Sowieso hoor je mij nooit een woord kwaad spreken over mijn interviewees, Paul! Ik heb maar een uur met hem gebabbeld en hij was heel vriendelijk tegen mij.
PVH: Hij neemt zich zo verschrikkelijk au sérieux, maar ik heb wel respect voor hem. Hij heeft niemand nodig. Hij staat op zichzelf.
HVC: Hij was ook een stratier vroeger, een straatjongen.
PVH: Wij artiesten komen allen uit ‘het volk’.
HVC: Ah ja, denk je dat?
PVH: Ja, dat heb ik al opgemerkt. Bourgeoiskinderen komen zelden aan de top. Vic Gentils, Panamarenko, Jan Fabre, … komen allemaal uit de ruige buurten van ‘’t stad’.
HVC: Zouden kinderen uit de hogere middenklasse minder geneigd zijn ervoor te vechten?
Assistent: Zij worden misschien wel meer gesteund, maar hebben minder die impuls uit zichzelf.
HVC: Die kracht, die overlevingsdrang bedoel je?
PVH: Ja, Hilde, zoals je zegt, die overlevingsdrang hadden wij. We moesten zien dat er eten op tafel kwam en daarom maakten wij ook kunst. Als je in een rijk milieu geboren bent, heb je dat allemaal niet nodig. Dan kan je dat wel worden als je wil, maar het is niet evident. Er zijn natuurlijk wel uitzonderingen.
HVC: Wat is je credo weer? “To open the way to the stars is the most important mission of mankind in this century”
PVH: Ik denk nog altijd dat het zo is, alhoewel ik een beetje gekalmeerd ben met mijn uitspraken over de ruimtevaart als je ziet wat er gebeurt in de wereld, zoals nu in Caïro en zo meer. We zijn onze wereld aan het kapot maken hé. Ik denk dat het te laat is. “Is de mens het waard om naar een andere planeet te gaan?” begin ik mij af te vragen.
HVC: Je hebt ook even kritiek gehad op de presidenten, omdat ze geen geld meer gaven aan de ruimtevaart. Gaat het nu met president Obama weer beteren?
PVH: Het zal meer zijn. Obama is een halve god voor mij hé!
HVC: Vertel!
PVH: Ik weet het niet, ik heb het nooit zo voor politiekers gehad, maar Obama is iemand die, als er een God bestaat, door een God gezegend is, dat durf ik zeggen. Hij is te goed. Hij zal aan zijn goedheid kapot gaan.
Amerikanen zijn ergens smeerlappen, hé, ik ken ze goed! Ik heb op het punt gestaan om Amerikaan te worden. Ik leefde in een milieu van Frans Joodse Amerikanen, die allemaal uit Parijs kwamen. Ik ben dan naar het consulaat van België geweest, ik wilde de Amerikaanse nationaliteit aannemen, maar ook Belg blijven, maar dat ging toen niet, nu wel. Dus van al mijn vrienden daar was ik de enige die geen Amerikaan was. Dat is heel lastig daar, want Amerikanen zijn heel fanatiek. Sommige collectioneurs kochten geen werken van mij, omdat ik vreemdeling was. In ‘The Whitney’ kon ik niet exposeren, want ik was ‘een vreemdeling’. Veel last van gehad. Ik sprak toen vloeiend New-Yorks – d.w.z. slecht Engels – zoals elke New-Yorker.
HVC: Je hebt uiteindelijk als kunstenaar toch veel geluk gehad. Anderen zitten op hun zolderkamer iets te creëren, maar niemand ziet het ooit. Jij hebt daarentegen door te spelen, te creëren en te knutselen de wereld gezien….
PVH: Ja, eigenlijk ben ik een knutselaar en heb ik veel geluk gehad. Ik heb ook verschrikkelijk veel gereisd. Ik denk ook wel dat mijn kinderen me dat niet vergeven hebben. Ik had een ongelooflijk goede zoon (kunstenaar Patrick Van Hoeydonck, gestorven ’84, red. ) die enorm getalenteerd was. Dat heeft me natuurlijk een klop gegeven waar ik nooit helemaal van hersteld ben. En de ziekte van mijn vrouw nu, dat is voor mij nu de definitieve slag hé.
HVC: Kan je die tegenslagen verwerken in je kunst? Zoek je daarin troost?
PVH: Ja, ik tracht dat te doen. Ik heb mijn vrouw altijd graag gezien, maar ik heb ze nog nooit zó graag gezien als nu! Ze heeft verzorging nodig, daarom woont ze hier niet meer…Ik wrijf ’s nachts over haar kussen, maar ze is er niet. Als ik haar bezoek in het bejaardentehuis, begint ze aan mijn handen te voelen en na een tijdje voelt ze aan mij en ineens weet ze wie ik ben en kust ze mij… maar mijn naam kent ze niet meer, ze weet niet meer wie ik ben…
HVC: Je zegt wel eens dat je het gevoel hebt dat je de wereld gezien hebt en dat de wereld nu bij je thuis is, onder andere in je Japanse tuin. Het is nochtans pas veel later dat je het Oosten hebt leren kennen. Je hebt in ’89 je‘Kyoto-werken’ – Kyotoscopen – gemaakt …
PVH: Ja, Kyoto heeft me geweldig geïmpressioneerd. Ik hou niet van Tokyo, maar geweldig veel van Kyoto. Tokyo is voor jonge mensen zoals jullie, ik ben er te oud voor, zo druk… Ik ben daar met mijn vrouw geweest en we voelden er ons niet op ons gemak. In Kyoto was ik alleen en heb daar een paar weken op zijn Japans geleefd.
HVC: Jullie konden dus goed leven van de verkoop van je kunstwerken?
PVH: Ja, dat is me altijd gelukt, ik kon mijn kop boven water houden, zonder rijk te zijn. Het is nu maar op het einde van mijn leven dat ik ingezien heb dat ik toch goed geboerd heb,
Assistent: Hij heeft echt wel veel succes gehad in Amerika en zo meer, maar je kan die bedragen niet vergelijken met diegenen die het nu echt maken.
PVH: Als ik dat vergelijk met collega’s die strontmachines maken (Wim Delvoye, red) …, wat die voor hun werken krijgen, dat lijkt me onwaarschijnlijk.
HVC: Je zei ooit: In de 21ste eeuw behoor je niet meer tot een bepaalde kunststroming, maar ben je een Delvoye of een Fabre: de naam vertaalt zich in een product.
PVH: Ik ga die producten niet aanvallen. Ik begrijp dat er andere generaties gekomen zijn en dat die anders denken. Ze mogen evolueren, maar je mag niet van een man van mijn leeftijd verwachten dat hij dat gaat meedoen. Dan zou het imitatie zijn. Ik wil in mijn eigen wereld blijven. Mogelijk vinden sommige mensen dat belachelijk, maar dat interesseert me niet.
Ik heb destijds werken aan een Engelse galerist verkocht – ik had die bijna in de vuilbak gegooid – terwijl ze nu gaan geëxposeerd worden…
HVC: Nu heb je het gevoel dat de zaadjes die gestrooid zijn vruchten beginnen af te leveren?
PVH: Ja, ik zit nu weer op de trein, maar dat kan je niet meer alleen op mijn leeftijd. Tuymans kan dat, hij heeft ook een goede galerij (Zeno x, red). Maar mijn assistent is een geweldige morele steun en veelzijdige man.
HVC: Is er ook een keerzijde aan kunstenaar zijn?
PVH: Een goede vraag, maar ik weet niet wat erop te antwoorden. Ik vind dat ik veel geluk heb gehad om kunstenaar te zijn en ik zou niets anders willen zijn. Buiten het ongeluk dat mij overkomen is met mijn zoon en met mijn vrouw nu, heb ik een goed leven gehad, een leven vol avonturen. Ik ben een avonturier, ook in mijn werk, anders zou ik zo geen werken maken. Of ze dat nu goed vinden of niet, daar trek ik me niets van aan: je m’en fous complètement.
Ik ben bijvoorbeeld naar Kyoto gegaan zonder fototoestel, heb daar geleefd in een Japans hotelletje waar de koning en koningin nog op huwelijksreis waren geweest. In dat soort hotelletje werd je behandeld alsof je thuis was. Als ik dan terug thuis was, heb ik een heel jaar ‘gekyoteerd’. Ik heb dan een expositie gehad bij Willy Van Den Bussche en Guy Pieters heeft bijna heel die expositie gekocht, behalve een groot stuk dat bij een collectioneur is.
HVC: Zijn er dingen waar je spijt van hebt?
PVH: Ja, er zijn zeker periodes die ik minder vind. Ik heb een tijd kleine bronzen gemaakt. Ik heb de meeste in stukken gezaagd toen mijn zoon gestorven is en heb daar allemaal ‘Vader en zoon’ van gemaakt: mijn zoon in mijn armen. Guy Pieters heeft die geëxposeerd en allemaal verkocht. Hij heeft mijn leed kunnen verkopen. Ik heb verschillende keren met Pieters gewerkt, altijd in fasen, maar nu zijn we goed bezig. Er zullen niet veel periodes meer achter komen, want ik ga dood zijn (lacht). Maar ik heb een mooi leven gehad.
HVC: Zou je je leven hetzelfde overdoen?
PVH: Jazeker en vooral met dezelfde vrouw! Geen ander hé!
En hij (de assistent) is hier vijf jaar geleden aanbeland om de tuin te verzorgen. Er is een grote vriendschap ontstaan – we zijn één – enfin ik beschouw hem praktisch als mijn tweede zoon. Je moet in het leven de toevalligheid appreciëren. Er zijn kunstenaars die alles organiseren, ik heb er een hekel aan, ik zou er kapot aan gaan.
HVC: Wie gaf je het meest feedback?
PVH: Mijn vrouw: ze is het belangrijkste wat ik meegemaakt heb in mijn leven.
Assistent: Zijn vrouw adoreerde hem ook, al is hij niet de gemakkelijkste man om mee te leven!
PVH: Ja, dat mag je zeggen: oei, oei, ik ben geen gemakkelijke mens hoor!
HVC: Wat is het beste advies dat je ooit gekregen hebt?
PVH: Beeldhouwer Paul Bury was hier ooit met zijn vriend in mijn atelier. Ik had juist mijn eerste ‘wit werk’ gemaakt en hij zei me: “Paul, je bent een artist die zichzelf vindt. Versta je dat?” Ik antwoordde: “Mais non!” Ze zeiden er verder niets over en toen ze weg waren, ben ik onmiddellijk beginnen verder werken aan die ‘witten’. Paul Bury is altijd een heel goede vriend geweest van mij – ook met de nodige ruzies natuurlijk (lacht) – maar hij is veel te vroeg gestorven.
HVC: Bestaan er misverstanden over jou of je werk die je nog wil rechtzetten?
PVH: Ik kan alleen concluderen dat de grote massa niet van mijn werk houdt.
HVC: Maakt je dat triestig?
PVH: Neen, ik ben geen mens die van iedereen bewondering wil afdwingen.
HVC: Had je de theoretici niet achter je?
Assistent: Jawel, maar ach, hij heeft die grote entourage niet nodig.
HVC: Wat wilde je de mensen meedelen met je kunst? Schoonheid? Choqueren?
PVH: Neen: het begrip van de mens in de ruimte.
Ik blader in zijn boek…
PVH: Als mensen nog maar dat ene boek zien, zeggen ze: “Amai, zoveel dat jij gewerkt hebt”, maar dat is nog maar een tiende van wat ik deed.
HVC: Vind je het erg als men iets lelijk vindt? ‘Space accident’ vind ik persoonlijk lelijk.
PVH: (lacht) Ik heb dat werk nog altijd. Ik weet het, ik heb dat nooit kunnen verkopen.
HVC: (lacht) Kom, ik wil een foto van jou met dat “Space Accident”!
PVH: Da’s inderdaad lelijk he! Ga jij er maar mee op de foto.
Toen men zei dat er niets op mijn schilderijen stond, ben ik dingen beginnen maken zoals ‘Une boîte à monocle’. Als je niets kan zien, steek dan zo’n monocle in je oog. Toen was de pers kwaad hoor: “Die houdt ons voor de zot!“
HVC: Dit is eigenlijk een vraagje gepikt uit Humo: waar heb je het meest naar gestreefd: Kennis, succes, veiligheid, liefde, macht of opwinding?
PVH: Liefde! Succes: dat komt of komt niet, daar kan je niet naar streven. Ik heb ook in de jaren van niet-succes gewoon doorgewerkt, ik ben nooit gestopt.
Hilde, er is nog iets wat ik je vergat te zeggen: ik ben dol op dieren, mijn hond is heilig. Hij geeft me troost en liefde.
HVC: Heb je nog telefonisch contact met je buitenlandse vrienden?
PVH: Ja, ik kreeg de laatste weken nog telefoon uit Boekarest, Parijs, Zwitserland en California.
HVC: Nog een laatste vraagje over ‘je manneke op de moane’. Je hebt er helaas veel kritiek op gekregen, wat ik nog altijd niet zo goed snap. Je zei ook ergens: “Ik ben de enige aardbewoner met bezit op de maan.”. Is het nog officieel jouw beeldje?
PVH: Ja, ja! Mijn advocaat, Thorczinner en grote vriend van Magritte, heeft de nodige papieren in orde gebracht.
HVC: Je hebt er toch iets aan verdiend?
Assistent: Er is een enorme controverse over ontstaan. Paul heeft dat beeldje gemaakt als ode aan de mensheid. Er was toen een hele aansleep van contacten tussen de galerie en de NASA. Dat was op zich een hele investering, en de bedoeling was om er nadien replica’s van te verkopen.
De astronauten namen het beeldje mee en maakten er een grafmonument van voor de gevallen astronauten, wat helemaal nooit de bedoeling van Paul was geweest. Het blijft zijn bezit, maar doordat de astronauten er een bordje bijgezet hebben, werd hij aangevallen door de pers, omdat zijn galerist zogezegd een grafmonument commercieel uitbuitte. De galerist was geruïneerd.
PVH: Hij heeft zelfs zelfmoord gepleegd.
HVC: Dat beeldje is dus nooit gecommercialiseerd?
PVH: Nooit en ik zal het ook nooit doen. Ik heb het al zoveel keren kunnen verkopen en heb het nooit gedaan.
Assistent: De koning heeft er ook een.
PVH: Ja, maar dat is gegeven.
HVC: Ik las dat je dubbele gevoelens hebt over dat beeldje op de maan.
PVH: Dat beeldje heeft altijd in de weg gestaan. Het was een constante hinder. Het is zo fascinerend voor de mensen, dat ze er altijd op terugkomen.
HVC: Het is ook daarom dat ik bewust mijn interview niet gestart ben met dit onderwerp. Ik moet het aantoetsen voor de lezer, maar ik wilde het ook niet als hoofdverhaal naar voren schuiven.
Assistent: Het is zo’n waanzinnige stunt geweest dat de rest van zijn werk in de schaduw kwam.
PVH: De Amerikaanse pers schreef dat dit het duurste kunsttransport geweest is uit de geschiedenis.
Assistent: Binnenkort gaan ze weer naar de maan, dan kunnen ze het eens afstoffen! (lacht)
HVC: Nog dromen verder?
PVH: Ik heb geen zin om te sterven natuurlijk, ik hoop alleen dat ik kan blijven werken tot mijn laatste dag.
HVC: Kan je al een antwoord geven op de vraag: “Wat is kunst?”, want ikzelf weet het nog altijd niet.
PVH: Volgens mij is kunst één van de grote uitingen van liefde. Je moet liefde voelen voor de dingen die je maakt. Je hebt liefde voor je vrouw, je kinderen, de natuur, maar bij kunst is het allemaal een beetje samen. Dat is mijn leven.
HVC: Mooi gezegd Paul.
Paul Van Hoeydonck stelt zijn werk tentoon van 1 april tot 24 april: ‘Spacescapes, mutants and astro’s’.
Galerie Guy Pieters
2, Avenue Matignon
75008 Paris
www.paulvanhoeydonck.com
www.guypietersgallery.com