Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Pieter Vermeersch

 Volgend interview: Gery De Smet
Interview Pieter Vermeersch (1973), Brussel, donderdag 23 september 2011.
Hilde Van Canneyt: Hallo Pieter, hoe zou je je job als kunstenaar omschrijven?
Pieter Vermeersch: Ik kan misschien beter starten met te vertellen hoe mijn kunstenaarsschap tot stand is gekomen. Ik ben opgegroeid in een kunstenaarsfamilie en van kinds af aan hebben wij intuïtief niks anders gedaan dan getekend, geschilderd en geboetseerd. We hadden er allemaal aanleg voor. We kopieerden ook graag onze grootvader José en onze vader Rik. Rond mijn tiende jaar wou ik archeoloog worden en op mijn 14e is dat geëvolueerd naar architect. Ik zat altijd plannen te tekenen en huizen te ontwerpen. Maar ik had een soort weerzin tegenover functionaliteit. In architectuur moet altijd alles inpassen en daardoor is die interesse verwaterd. Pas op mijn vijftiende wist ik heel helder dat ik naar de academie wou. De passie voor het artistieke was er altijd al, maar op dat moment was dat niet meer vrijblijvend en voelde ik het als een missie aan om dingen te doen en te maken. Niet dat ik wist wat ik ermee wilde vertellen, maar ik voelde dat ik in mijn leven niks anders wou doen. Nochtans hebben ze ons daar van thuis uit nooit in gepusht. De filosofie van mijn ouders was: “Doe wat je wilt, maar doe het met passie.”
HVC: En zo belandde je in ’91 in Sint-Lucas te Gent…
PV: Ja, een periode waar je verder alle mogelijkheden aftast. Tezelfdertijd reageer je ook, herbekijk je veel zaken en probeer je een antwoord te vinden. Het werk dat ik in Sint-Lucas maakte heeft toch een basis gelegd voor mijn later werk: het vertrekken vanuit de fotografie. Ik was in die tijd – ik was toen vooral realistisch aan het schilderen – nogal bezig met afbeeldingen die ik  in tijdschriften vond. Vooral het beeld op zich interesseerde me. Ik wilde een soort vertaling van het beeld maken en dat beeld gebruiken en binnenbrengen in de complexiteit van de schilderkunst om iets te zeggen over schilderkunst.
HVC: Wat er op dat doek stond had geen belang?
PV: Ik had geen thematiek zoals landschap of portret bijvoorbeeld. Het motief was ondergeschikt aan de schilderkundige vertaling of representatie van dat beeld.
HVC: Als je op je 22e Sint-Lucas buiten stapte, lag het leven voor je open. Leef je nu op 38-jarige leeftijd eigenlijk het leven dat je toen droomde te leven?
PV: Het was niet echt een droom, het was meer een beeld dat ik vrij realistisch zag en dat blijkt nu in grote lijnen te zijn wat ik toen zag.
HVC: Heb je het kunstenaarsschap nooit onderschat? De befaamde vele uren dat een kunstenaar alleen tussen de muren van het atelier zit.
PV: Nee.
HVC: Nooit wakker gelegen van het onzekere financiële aspect als kunstenaar?
PV: (knikt nee) Ik was daar helemaal niet mee bezig. Ik wist wel dat dat ook financieel consequenties inhield en een puur onzekere situatie was. Maar dat is het minste van mijn zorgen geweest. Ik heb in het begin die consequenties ook effectief aan den lijve ondervonden. Het is constant overleven en dat is hard. maar je probeert groter te zijn dan die zorgen.
HVC: Onlangs was er in Antwerpen een debat over ‘RESPECT’ (www.8september.be) met als thema ondermeer de subsidies voor kunstenaars. Hoe denk je daarover?
PV: Subsidies zijn noodzakelijk, de overheid moet dit zien als een investering in kritische cultuurontwikkeling. Dit is noodzakelijk voor een maatschappij. Dit is het steunen van geestelijk gewin in plaats van financieel. Dezer dagen is men een enorme achterstand aan het creëren: zeer dramatisch.
HVC: Wat denk je van de kunstenaar als ‘merk’? Want de naam maakt de prijs. Ook ‘Pieter Vermeersch’ zou je een merk kunnen noemen.
PV: Dat soort dingen is onlosmakelijk verbonden met een heel aantal factoren.
Het is een soort ketting van actoren en spelers die helpt bepalen waar je staat
of hoe je wordt ingeschat: musea, galerieën, critici, curatoren, collectioneurs en media. Die actoren geven jou visibiliteit en waarde en hoe meer je geconsulteerd wordt door deze hoe meer dat gaat stijgen en hoe meer je een soort ‘merk’ wordt om het in uw woorden uit te drukken. Ik heb daar geen probleem mee als dat gebeurt want het geeft je een enorm platform waar je de toeschouwer door bereikt. Er is wel een probleem wanneer dit allemaal heel snel gebeurt en een hype wordt, want dan spelen er factoren mee die de ontwikkeling van de kunstenaar zelf in moeilijkheden kunnen brengen.
HVC: Jij buit je persoonlijkheid minder uit dan pakweg je collega’s Wim Delvoye of Luc Tuymans. Wat ik totaal niet negatief naar hen toe bedoel.
PV: Ik zou niet willen zeggen dat zij hun persoonlijkheid uitbuiten. Zij functioneren op een andere manier dan ik. Het zijn andere persoonlijkheden. Ik ben niet zo bekommerd om een imago op te bouwen want dat is er sowieso en dat is er omdat het werk er is.
HVC: Tussen Sint-Lucas en het HISK zat er vier jaar. Was het een verademing om weer terug in een meer ‘schoolse’ sfeer te zitten en begeleiding te krijgen? Of misschien was het net moeilijk na vier jaren vrijheid dat je werk terug met de loep bekeken werd.
PV: Het was een verademing, maar zeker niet omdat het een schoolse sfeer
was. Het HISK had niets weg van een academie. Het was eerder een plek waar
je onder zeer professionele begeleiding je in alle vrijheid kon ontwikkelen. Ik zag het als een nieuwe concentratie voor experiment. Het is een plek die je uitdaagt want er komen fantastische mensen langs op gesprek in je atelier en dat is nogal intens. Deze feedback krijg je nooit wanneer je in je kamer aan het werk bent. Het was voor mij des te meer verademend omdat mijn werk de jaren na Sint-Lucas een vrij geïsoleerd bestaan leidde. Je hebt wel hier en daar een kleine tentoonstelling in groep of je wordt geselecteerd voor een wedstrijd, maar daar blijft het bij.

HVC: Je kan eigenlijk stellen dat je op je 28e – 10 jaar nadat je Sint-Lucas binnenstapte – overal opgepikt werd en je leven als kunstenaar is begonnen. Ik vind het trouwens heel gezond dat je niet onmiddellijk na je afstuderen als een pijl de hoogte in bent gegaan.
In het begin van je HISK-periode heb je het werk ‘Eight paintings’ gemaakt. Daarvoor stond een foto van een autoruit model. Die foto heb je 8 keer zo objectief mogelijk proberen weer te geven. Voor jou waren dat je eerste échte stapjes richting abstractie.
PV: Ik zou eerder zeggen: schilderkunst die gebaseerd is op een conceptuele basis. Abstractie was er in die zin nog niet aanwezig. Die abstractie is er trouwens niet gekomen omwille van interesse in abstractie, maar omwille van interesse van een schilderkunst die gebaseerd is op een eerder conceptueel frame. Vanuit dat denken is abstractie ontwikkeld binnen dat frame. Maar abstractie is nooit een beeld geweest waarin ik geïnteresseerd ben geweest. Abstractie is een soort beeld geworden vanuit een ander denken. Daarvoor was die conceptuele basis minder geconstrueerd, alleen latent aanwezig maar minder ontwikkeld.
HVC: Liep dat ook samen met het bestuderen van andere kunstenaars nu je een andere weg insloeg? Kunstenaar Rinus Van De Velde vertelde me dat hij deels zijn eigen verhaal geconstrueerd heeft door de dingen die anderen hem vertelden over zijn werk. Een soort samenloop van wat je leest, ziet en hoort en eigenlijk al langer in je werk sluimerde.
PV: Neen, het heeft eerder te maken met het feit dat je op een bepaalde leeftijd die dingen kan beginnen omzetten in beeld. Voorheen loopt dat allemaal wat minder helder. Ik had ook niet de typische kunstenaars die je zou vermoeden als voorbeeld. De mensen waar ik toen naar keek kwamen meer uit een andere hoek. Mijn helden waren toen Andy Warhol, Gerhard Richter, Ed Rucha, Diego Velasquez en Francisco de Zurbaran.

HVC: Ik heb hier op mijn voorbereidingsblad je belangrijkste expo’s van de laatste tien jaar opgeschreven. Ze komen ook telkenmale voor in de vele teksten en interviews over je werk. Welke kies je uit om over te praten?
PV: Wat voor mij belangrijk is geweest, is de expo ‘Off The Hook’ in Gent. Omdat ik daar de basis die ik gelegd had bij het werk ’Eight Paintings’, verder uitgewerkt heb. Dat begon al bij het uitbreiden van het canvas dat al niet meer bestond uit één frame, maar uit meerdere frames én het feit dat ik één werk per dag maakte. Het was het zoeken naar een soort vrijheid om zo los te komen van dat frame. Dat is voor mij ook de transformatie geweest naar de publieke ruimte én de stap geweest naar het werk die een ruimtelijke ervaring kreeg. Daaruit is dan ook ‘Work in Progress’ voortgekomen dat ik heb voorgesteld in Cultuurcentrum Strombeek. Verder zijn er tot een drietal jaar terug nog verdere werken uit dat concept ontstaan. Het voelde echt aan als een bevrijding dat ik de schilderkunst tot alle niveaus kon opentrekken. Er waren een aantal beperkingen weg, alles was opener en het bood andere mogelijkheden.
HVC: Waardoor je tegenwoordig op vele plaatsen wordt uitgenodigd om een werk te maken.
In de brochure van de kunstbeurs Art Brussels twee jaar geleden zei je: “Architectuur wordt de geconstrueerde drager van mijn denkproces, het wordt een soort parallel met mijn hoofd, mijn denken en mijn denkproces.”
In een interview in H-art (’07) met Hans Theys zei je dat je werk gaat over het oproepen van een onzeker beeld: “Het maken van een onzeker beeld dat ook een onzeker beeld oproept bij de toeschouwer.”
PV: (Knikt)
HVC: Laat ik verder citeren: “Mijn werk is een specifieke ervaring door wisselende kleurintensiteiten”. “De bedoeling van mijn werk is het creëren van een conditie waarin de zekerheden wegvallen.”
De bouwstenen van je oeuvre zijn tijd, ruimte, kleur en verf. Het gaat er in je werk ook soms over dat kleur niet in taal te vatten is.
Iemand zei ook: “Zijn essentie is de ‘hertaling’ van het schilderij op doek naar de ruimte. Nog ergens anders las ik: “Hij wil met zijn dégradées de tijd zichtbaar en voelbaar maken in de verf, want de verf loopt van nul tot vol.”
Iets aan deze rijke woorden toe te voegen?
PV: Uiteindelijk zijn die elementen ruimte-tijd belangrijke aspecten die altijd terugkomen in recensies. Het zijn uiteraard grote bouwstenen omwille van het feit dat ik die elementen gebruik omdat ik minder geïnteresseerd ben in een soort narratieve kunst. Ik respecteer dat ongelooflijk, maar voor mij is dat niet het ding dat ik wil doen. Ik maak beelden met een filosofisch gehalte waarbinnen ik het geconditioneerd kijken wil herbekijken. Wij zijn geconditioneerd door het kijken vanuit de renaissance en door onze cultuur. Dat is het frame.
In de renaissance is het perspectief ontstaan door vanuit één neutraal punt de wereld te bekijken. Dat viel samen met het feit dat op dat moment de kunstenaar niet meer of minder als ambachtsman optrad, maar als individu. Er is daardoor een groter bewustzijn ontstaan: de kunstenaar die naar de wereld kijkt en niet de instanties die opdracht geven, zodat het eerder een ambacht was. Van daaruit is er een lineair perspectief ontstaan en vanuit die manier van werken de camera obscura.
Hierdoor is dan de fotografie ontstaan en ook nu kijken we nog altijd naar beelden die in een kader zitten. Dat is onherroepelijk zo in heel de wereld. Maar dat soort kijken is niet juist. Het is een middel om iets te vertellen. Want hoe wij in de werkelijkheid staan is een constant bewegend beeld: we kijken niet als een frame, eerder vanuit een soort focus met een uitwasem die constant beweegt omdat wij in beweging zijn. Dat soort ervaring is binnen gesijpeld en getransformeerd in mijn schilderijen en installaties. Ik probeer een beeld op te roepen waarin de controle van het frame een beetje weggegomd wordt.
HVC: Ik wou je nog iets vragen over het objectieve versus het subjectieve. Want vele van je werken ogen koel – ik kan me zelfs voorstellen dat sommige mensen snel aan je werk voorbij gaan – maar toch is er ook emotie in je werk aanwezig: “Hij laat zich leiden door een ervaring of energie die afkomstig is van een bepaald idee. De plaats bepaalt veelal welke kleuren hij gaat gebruiken in zijn werk, al kan je niet altijd in theorie beschrijven wààrom.”, las ik ergens. (wie weet in een tekst van Dieter Roelstraete, die een grote bijdrage geleverd heeft aan het geschreven oeuvre van Pieter)
In het tijdschrift Isel uit ’06 vernam ik dan weer dat je een mentale ruimte wil creëren. Er schuilt een wil om contact tussen werk, wereld en toeschouwer te doen ontstaan. Het is meer dan een theorie dat je wil verkondigen. Als de toeschouwer je exporuimte betreedt, wil je dat er iets méér gebeurt.
PV: Mijn werken zijn tamelijk analytisch opgebouwd, maar ik wil nooit dat het resultaat iets analytisch zou willen meegeven. Dat is wat ik bedoel met objectief en subjectief. Die objectiviteit is nooit haalbaar, daarvoor zijn er teveel subjectieve elementen, wat ook een voordeel is als kunstenaar. Net omdat we die bepaalde kijk hebben en willen uitvoeren. Het objectieve zit vooral in dat werk ‘Eight paintings’, waar ik die objectiviteit wou testen en aftoetsen. In dat werk kan het subjectieve zich vertalen in het feit dat het resultaat die analyse doet vergeten. Toch heb ik dat rationele nodig om tot een resultaat te komen.
HVC: Ik las verschillende malen in interviews dat als je iets maakt, het al lang in je hoofd zit en je het nog te maken werk al bijna kapot geanalyseerd hebt. Wat daarvan nog blijft hangen, is voor jou een noodzaak. Je nam daarbij al eens de woorden ‘het executeren van het beeld’ in de mond.
PV: Dat is een soort manier van werken waarin ik mij mogelijk acht de dingen te kunnen doen, anders verlies ik mezelf. Ik ben niet het soort kunstenaar dat start op een wit doek zonder dat er vooraf een helderheid is van het idee. Anders werkt het niet voor mij. Noem het een soort controle, al moet die wel wegvallen als het resultaat er is.
HVC: Laten we je werk in de tentoonstellingsruimte BE-part te Waregem als voorbeeld nemen. Je hebt er een architecturale sculptuur neergezet. Een muur van 65 meter die je in een blauwe dégradé geschilderd hebt. Is het aan het publiek om het verhaal aan te vullen? Want het sterkste beeld ‘zou’ nog altijd een beeld zonder tekst ‘moeten zijn’.
PV: Het werk is geen illustratie van een tekst. Ik vind dat het werk een ervaring moet zijn. 

HVC: Jijzelf zei in je interview met Sam Steverlinck in de laatste editie van het kunsttijdschrift H-art: “Het is zoals een wandeling waarbij je op je geheugen moet steunen. Je merkt dat het parcours verandert, maar je ziet het niet.”
De kleur blauw is ook een knipoog naar het atmosferisch perspectief en het blauw van de gradaties in de hemel.
PV: Ik ben altijd al gefascineerd naar hoe een cultuur zijn wereld vertaalt. Heel frappant is hoe hier in het Westen – Europa – tegenover het Oosten – Japan en China – dat op compleet verschillende manieren is gebeurd. Europa is het via de renaissance en de fotografie gewoon om te kijken vanuit één soort punt: zoals je kijkt van achter je schildersezel die je in het landschap zet en van daaruit begint te schilderen wat je ziet. Of zoals jij die op reis een foto maakt… In Japan en China vertrok men in de beeldende kunst van een geheel andere mentaliteit, gesteund vanuit het geheugen. Als een kunstenaar iets wou afbeelden, maakten ze een wandeling waar ze de gebeurtenissen van die wandeling opsloegen en werd pas achteraf – samen met behulp van de werkelijkheid – alles gereconstrueerd. Je moet eens kijken naar die Japanse tekeningen: die zijn in vogelperspectief gemaakt en de plannen staan boven elkaar. Daardoor wordt er meer getoond dan van wat uit het westen vanuit één punt zichtbaar is. Die soort wandeling zit op één of andere manier ook in mijn werk in Be-part.
HVC: Daarnaast zou het voor jou ook een scharnierpunt in je oeuvre betekenen, een soort overstap naar iets anders.
Waarom geldt het voor jou als scharnierpunt? Zie je het als een samenvatting van je werk van de laatste tien jaar? Omdat ik las dat je met dit werk de laatste tien jaar achter je wilt laten…
PV: Ja, maar niet omdat het een analyse is van alles wat ik tot nu toe heb gemaakt. Wel omdat ik nu voor de eerste keer niet meer over een ruimte kan spreken: het is meer een ruimte die gecomprimeerd en geïmplodeerd is. Het is een object-sculptuur-schilderij-architecturaal ding. Ik kan er geen naam op kleven, maar het zit er allemaal in en het is voor mij de eerste keer dat dat gebeurt.
Mijn werken ervoor – zoals mijn ‘paviljoenen’ – hadden een frame waarbinnen ik een schilderkunstig proces binnenbracht, waar ik iets op schilderde en dan weer weghaalde. Het was een frame dat ook architectuur was – zelfs een ander doek was– maar hier is het allemaal versmolten en dat kan tot andere dingen leiden.

HVC: Wat is voor jou de belangrijkste reden waarom mensen naar Waregem moeten rijden om je ‘muur’ te gaan bekijken? En hoe wil je dat ze die ervaring achteraf in de auto bijvoorbeeld (her)beleven?
PV: Voor mij is het belangrijkst dat ze eerst en vooral de ervaring gaan opzoeken. Van hoe de conditie waarin het gebouwd is en die je op één of andere manier leidt – het is een tijdslijn – maar anderzijds ook anders doet kijken naar die conditie. Ik zou het fijn vinden als de bezoeker zich bewuster wordt van het ruimtelijk aspect in al zijn gelaagdheid. Er is ook de intentie dat er daar opeens iets staat dat ook niet echt benoembaar is. “Wat is dit hier?” Ik wil dat het een filosofische en existentiële ervaring is van iets wat daar staat en waar je niet onderuit kunt. Voor mij zit dat op een meta-niveau, waarin ik de dingen graag bekijk als een mysterie. Het is niet hoe de dingen zijn, maar dát ze zijn.
HVC: Kan je ondertussen je job als kunstenaar al beter omschrijven nu we al een uurtje opgewarmd zijn?
PV: Ik zie het als een soort overlevingsstrategie waarin je constant poogt de werkelijkheid te vatten. Of beter gezegd: je eigen verhouding tot die werkelijkheid te vertalen in een beeldende constructie.
HVC: Stel dat je werk nu niet zou bestaan, zou de wereld iets missen? Denk je dat de mensen op je werk zitten te wachten? Je wil naar alle waarschijnlijkheid ook iets toevoegen aan de Belgische kunstscène?
PV: Zo zou ik het niet stellen. Zeker niet. Ik wil gewoon mijn noodzaak invullen.
HVC: Wat is buiten je eigen genot het genot dat je de kijker wil meegeven?
PV: Mijn genot ligt erin om dichter te komen bij wat ik net heb verteld. Het andere genot is de appreciatie en het succes van het werk. Maar in eerste instantie is ‘het genot’ of ‘de kick’ het slagen van het werk op zich.
HVC: Als niemand je ooit ‘ontdekt’ had, zou je die drive blijven hebben denk je?
PV: Zeker. Omdat de dingen ontstaan uit een soort motivatie dat die dingen die ik maak er moeten zijn voor mezelf. Kunst maak je niet voor iemand anders, kunst maak je in de eerste plaats voor jezelf. Er worden dingen gemaakt die in het hoofd ontstaan van de kunstenaar en dat kan misschien te maken hebben met een soort gemis.
HVC: Die innerlijke ‘Sturm und Drang’?
PV: Zoiets.
HVC: Mis je het gewone ‘vrije’ of ‘figuratieve’ schilderen niet? Gebeurt het nooit dat je eens echt iets van je wil ‘af’schilderen met een expressieve toets?
PV: Die ideeën zijn er soms maar ik zal ze pas uitvoeren als ik voel dat ze noodzakelijk worden. Maar er zijn zoveel ideeën die passeren en later geëlimineerd worden.
HVC: Vroeger maakte je elk jaar een zelfportret –al wist je niet welke plaats je dat in je oeuvre kon geven – maar daar ben je nu mee gestopt. Hoe lang heb je dat volgehouden?
PV: Zo’n tien jaar.
HVC: Geen behoefte meer aan? Zou het kunnen dat het gemis opgevuld is en die vragen voor jezelf opgelost zijn?
PV: Het is vanzelf opgelost… het zijn dingen die niet meer gebeuren. De dingen die gebeuren zijn zoals gezegd de dingen die overblijven. Het is een proces van eliminatie. Doorheen de vele ideeën – ook heel veel slechte – schiet er niet zoveel meer over. Sowieso is dat een traag proces bij mij. Soms zijn er nieuwe dingen in mijn hoofd die ik noteer, maar die op een bepaalde manier nog geen zin krijgen. Maar op een bepaald moment is dat er wel en dat is vooral een gevoelsmatig iets.
HVC: Komt de toeschouwer iets over de mens ‘Pieter Vermeersch’ te weten door naar je werk te kijken?
PV: Ik denk dat dat niet los te koppelen valt.
HVC: Wat leer jij van mensen die jouw werk zien?
PV: Dat je niet moet omkijken naar wat er wel of niet aanvaard wordt.
HVC: Dat is natuurlijk gemakkelijker als je al een bekende kunstenaar bent.
PV: Ik denk dat het net omgekeerd is.

HVC: Is kunst voor jou een manier om aan de realiteit te ontsnappen?
PV: Nee, integendeel. Ik maak net kunst om mijn verhouding met de realiteit te verdiepen.
HVC: Kunstenaar tot het bittere einde?
PV: Ik denk het wel, het is toch iets heel existentieels en ik kan me moeilijk
inbeelden om geen dingen meer te maken.
HVC: Dreams to dream?
PV: Een Documenta zou niet slecht staan.(glimlacht)
HVC: Dat lukt je vroeg of laat zeker!
Hilde Van Canneyt, copyright 2011.
Pieter Vermeersch stelt tentoon in Be-part tot 6 november 2011. (op 6 nov is er ook een finissage en de voorstelling van een nieuwe publicatie) Westerlaan 17, 8790 Waregem
 HYPERLINK “http://www.pietervermeersch.be” www.pietervermeersch.be
 HYPERLINK “http://www.be-part.be” www.be-part.be
 HYPERLINK “http://www.elisaplatteau.com” www.elisaplatteau.com
www.pietervermeersch.be

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *