Expo in Museum M van 02 02 12 – 22 04 12 Vanderkelenstraat 28, 3000 Leuven.
De laatste twintig jaar werkte Patrick Van Caeckenbergh, (Aalst, °1960) onophoudelijk aan een mysterieus en barok oeuvre. Zijn sculpturen, collages, maquettes en tekeningen tonen zijn aparte en persoonlijke kijk op de wereld. Als een antropoloog tracht hij zijn leefomgeving en eigen leven in beeld te brengen. Zijn werk getuigt van een ontembare drang om zoveel mogelijk kennis op te doen, te vatten en te bewaren via onder meer boeken, films en kunstgeschiedenis. Het resultaat van deze zoektocht legt hij vaak vast in bizarre inventarissen. Het kleine, alledaagse verbindt hij met alomvattende wereldsystemen en de grote ontdekkingen van de wereld. Zijn assemblages herinneren ons vaak aan voorstellingen uit fabels en sprookjes.
Na talrijke solotentoonstellingen in het buitenland is dit de eerste grote tentoonstelling van Van Caeckenbergh sinds lange tijd in België. M dompelt de bezoeker volledig onder in de leefwereld van deze kunstenaar en brengt werk van de jaren tachtig tot vandaag samen in een fantasierijke totaalinstallatie. Speciaal voor M reconstrueerde hij zijn atelier in het museum.
Interview Patrick Van Caeckenbergh, Leuven, februari 2012.
HVC: Hallo Patrick, we hebben hier in Museum M al even gepiept en het ziet er alvast warm en veelbelovend uit. Laten we starten bij het begin, bij je kindertijd. Toen je mama aan je vroeg wat je later wilde worden, antwoordde je “cowboy of beeldhouwer”. Jullie woonden in Aalst, in een arbeiderswoning. Als je vader iets te verstellen had in huis, dan ging hij niet ter plaatse meten, maar bekeek hij de situatie en ging hij regelrecht naar de stal, zijn werkplaats, waar hij in zijn inventaris van materialen zijn best passende plankje zocht. Hij had een manier van werken, tegengesteld aan die van een vakman. Deze methode maakte het noodzakelijk dat alles werd gespaard, opgeslagen en netjes gecatalogeerd, om efficiënt te kunnen werken. En dat bricoleren heeft jouw werkwijze naar het schijnt enorm beïnvloed.
PVC: Het is te zien hoe je verzamelen bepaalt. Mijn vader ging wandelen en nam van alles mee, dat ging vooral over recupereren. Als hij een nageltje zag dat helemaal krom was en verroest, dan raapte hij dat op en stak hij het in zijn zak. Dan ging hij naar zijn stalletje, klopte hij het recht, smeerde hij er een beetje olie op en klasseerde hij het. Maar hij heeft daar nooit iets mee gedaan.
We woonden gewoon in een klein arbeidershuisje met vanachter een heel klein stalletje waar al zijn doosjes en plankjes schuin tegen elkaar stonden. Maar hij heeft daar nooit iets mee gedaan, hij was geen knutselaar.
HVC: Hij was de verzamelaar en jij meer de knutselaar?
PVC: De basis van het verzamelen is vaak het ‘knutselaar zijn’. In de volksmond zeggen de mensen soms, “ge weet nooit waarvoor dat dat ne keer kan dienen.” Die gedachte zit daarin.
HVC: Tijdens je opvoeding heb je nooit een boek gezien, alleen die Winkler Prins gezinsencyclopedie rond je 7de. Werken die je over je jeugd maakt, resulteren altijd op een of andere manier in een afbeelding van een waterdruppel. Of is dat nogal kort door de bocht?
PVC: We hebben thuis nooit boeken gehad. Een boek was geen object dat bestond in ons huis. Maar de leraar van het eerste studiejaar was vertegenwoordiger van encyclopedieën en die vroeg ons of we zo’n 8-delige encyclopedie van Winkler Prins wilden, een editie uit 1965-1966. Alleen was er voor dat object ‘boek’ geen plaats in huis. Ik had zo’n kastje waarin al mijn speelgoed zat en mijn ouders hebben die encyclopedie gewoon tussen mijn strips en mijn speelgoed geplaatst. En ik keek naar dat boek zoals ik naar strips keek. Eén van die afbeeldingen in die encyclopedie was een waterdruppel.
HVC: In je boek Abracadabra uit 1992 staat een legende over een kunstenaar die zich terugtrekt in een doos en begint aan een monnikenwerk. Zo begint zogezegd je kunstenaarschap?
PVC: Ja, voor een groot stuk.
HVC: Memory Motel was je afstudeerproject in 1984: een soort kot/slaapplaats uit je atelier dat je presenteerde. Nadien heb je nooit meer een echt atelier gehad, omdat je na je studies terug naar je ouderlijk huis moest. Dat was voor jou een ideaal onderzoeksplatform. Daardoor maakte je veel probeersels en was je sterk afhankelijk van het maken van schaalmodellen voor eventueel te realiseren sculpturen. Wat ik ook grappig vond, is dat je vindt dat een diploma quasi “een waardeloze staat van zijn” is.
PVC: Er zijn misschien over heel België twintig mensen die kunnen leven van wat ze maken. Dat is puur gebaseerd op zelfwerk, niet op diploma’s.
HVC: Je bent van de overtuiging dat, als je een goede kunstenaar wilt zijn, je hard moet werken? Is dat de formule?
PVC: Je moet er dag en nacht mee bezig zijn.
HVC: Dag en nacht in je hoofd en met je handen…
PVC: Bij mij is dat zeker zo, het is puur conceptueel.
HVC: “Tussen bedenken en invullen”, zoals je in H-art zegt.
Na je afstuderen werd je je bewust van het bricoleurschap, het knutselaarschap. Hoe zag vanaf toen je dagindeling eruit? Heb je eerst jobs gedaan om den brode?
PVC: Ik heb eerst nog een jaar architectuurgeschiedenis gedaan in Eindhoven.
HVC: Ben je na je beeldhouwkunst nog een jaar gaan studeren, omdat je nood had aan theorie?
PVC: Ik kom meer uit de wetenschapswereld: biologie, neurologie. Op de academie zelf heb ik zelfs nooit een werk gemaakt. Voor mij is dat de hedendaagse kunst, en dat vind ik er ook zo mooi aan – dat apprecieer ik enorm. Het heeft mij een platform van tolerantie aangeboden. Van “Kijk, kom bij ons Patrick, hier mag je alles doen wat je wil.” Je kan hier huizen bouwen zonder een diploma architectuur, je kan biologie studeren zonder dat je er een diploma voor nodig hebt. Zo ben ik in de kunst terechtgekomen. Maar mijn specialiteit is absoluut niet de hedendaagse kunst. Ik heb de kunst altijd gebruikt, omdat het een van de enige platforms is in onze maatschappij dat zo tolerant is, en dat mij ook uitgenodigd heeft.
HVC: In het kunsttijdschrift H-art staat: “In het licht van de huidige maatschappelijk crisis, lijkt het me noodzakelijk dat de mens zich wat nederig leert opstellen.” Jij antwoordt daarop dat je daar elke dag van je leven voor pleit via je werk en dat je één keer per dag op je knieën zit, omdat je de maatschappij dankbaar bent om je een platform van tolerantie aan te reiken om dat te doen.
Je was nog maar 27 jaar toen je in 1987 met “A Pied d’oeuvre” werd opgepikt door Zeno X. Dat is vroeg. Heb je daarvoor nog een gewone job gedaan?
PVC: Ik heb altijd gestudeerd. Ik heb op mijn 27 jaar nog mijn legerdienst moeten doen, maar op 27 moet het leven beginnen.
HVC: Ja, maar je zat onmiddellijk al in de topgalerie Zeno-X.
PVC: Toen was er van een topgalerie nog geen sprake.
HVC: Ik heb er nooit bij stil gestaan dat ook een galerie als Zeno X ‘klein’ begonnen is. Maar er moet toch een zeker vertrouwen geweest zijn van Frank De Maegd naar jou en je werk toe? Hij moet toch gedacht hebben “die gast heeft potentieel,” Of was je gewoon blij dat een galerie je oppikte? Voor hetzelfde geld hadden ze je buitengesjot als je het niet goed had gedaan.
PVC: Het is nu een heel andere tijd: je wordt verondersteld een galerie te hebben, en liefst een goede galerie. Maar in die tijd was daar nog geen sprake van. Nu is dat toch allemaal een beetje verbeterd.
HVC: Maar kon je onmiddellijk al leven van je kunst?
PVC: Neen, dat kon niemand. Nu kunnen er misschien twintig in België leven van hun kunst, maar toen waren het er misschien maar twee.
HVC: Hoe overleefde je dan? Door klusjes te doen?
PVC: Een mens trekt zijn plan. Ik deed van alles.
HVC: Herinner je je nog de reactie van het publiek toen je voor het eerst je werk toonde? Kreeg je goede feedback waardoor je dacht: “Yeah, ik ga het hier maken in de kunst.”
PVC: Ik heb daar nooit bij stil gestaan. Ik heb nooit die ambitie gehad.
HVC: Er zijn twee dingen: “live your dream” of “wish fulfillment”. Je hebt mensen die van iets dromen en ervoor gaan, en je hebt mensen die net van niets dromen en alles in hun schoot geworpen krijgen. Behoor je tot die tweede soort?
PVC: Goh, ik vond het gewoon altijd heel plezant om daarmee bezig te zijn. Ik ben er alleen nooit bij blijven stilstaan. Dat was toen vanzelfsprekend blijkbaar?
HVC: Je was eigenlijk met weinig tevreden in het leven. Je hebt nooit een expo moeten maken om geld te verdienen?
PVC: Neen, dat zou ook een heel verkeerde houding zijn. Maar ik heb me daar geen vragen bij gesteld, ik heb altijd mijn plan kunnen trekken.
HVC: Wat is kunst voor jou? Jan Hoet zegt bijvoorbeeld: “Het voelt goed niet te weten wat kunst is.”
PVC: Op zo’n algemene vragen kan ik moeilijk een antwoord geven, omdat het altijd uitdraait op clichés. Voor mij kan dat zijn wat ik daarnet al gezegd heb: het meest tolerante platform in onze maatschappij, en dat is ook het belangrijkste voor mij. Dat is mijn appreciatie voor kunst.
HVC: Dat het je in staat stelt een vrije mens te zijn… Maar volg je de kunst van je collega’s? Blader je in kunsttijdschriften of boeken bijvoorbeeld?
PVC: Neen, absoluut niet. Kunst is niet zo mijn specialiteit. Ik ben héél
dankbaar dat ik op die manier kan leven.
HVC: Wat is dan wél jouw taal?
PVC: De filosofische, literaire en wetenschappelijke wereld.
HVC: Was je dan niet liever schrijver geworden?
PVC: Ja, dat is een kwestie van de capaciteiten die je hebt. Ik schrijf soms eens iets, maar één zin schrijven, duurt drie of vier maanden. Technisch gezien heb ik er veel meer moeilijkheden mee. En met beelden heb ik het blijkbaar iets gemakkelijker. Dat is een kwestie van kunnen, denk ik.
HVC: In je boeken staat ook veel uitleg over je werk. Vind je het belangrijk dat de mensen die naar Museum M komen ook de context kennen en de bijhorende teksten lezen? Of vind je dat ze je werk moeten begrijpen zonder één woord gelezen te hebben?
PVC: Al die boeken en alles wat je gaat zien, zijn allemaal elementen om onbegrip te vermijden, dus zodanig dat ze de uitleg wel kunnen lezen als ze het nodig hebben. Al heel mijn leven doe ik er alles aan om mijn werk toch enigszins begrijpbaar te maken.
HVC: Je bent in ’98 verhuisd van hartje Gent naar Sint-Kornelis-Horebeke waar je een overladen werkruimte hebt: je sigarenkistje. Ik las dat je veel inspiratie haalt uit de oude mensjes en hun verhalen, verhalen die tenminste écht zijn. En daarom wil jij om iets terug te geven, je creativiteit ten dienste stellen van de dorpsbewoners.
PVC: Het is zoals je het vertelt.
HVC: Je verhuisde ook om in contact te blijven met een soort wereld die aan het verdwijnen is: de ‘authentieke’ mensen, nog zonder diploma, zonder al die drukke dingen er rond. Was dat tegelijkertijd ook een terug trekken uit de kunstwereld?
PVC: Over dat terug trekken moet ik zeggen dat de anderen dat hebben bepaald. Ik kies daar zelf niet voor. Het is je familie die dat bepaalt.
HVC: Maar het heeft je werk wel beïnvloed?
PVC: Ja, in die zin dat het wel wat rustiger wordt door de natuur, maar voor de rest is er niet zoveel verschil. Wij wonen ook niet echt in de natuur. Het is wel een dorp. Dat is helemaal niet zo romantisch.
HVC: In je boek Abracadabra schrijft Lieven De Cauter korte verhaaltjes waarin voor het eerst sprake is van een fataal instinct, waarin een bizarre bergwandeling wordt uitgestippeld, een marsmannetje die de aarde bezoekt, de kunstenaar met een waterput worstelt en zich vervormt als muis.
Lieven De Cauter zegt hierover: “In dit verhaal hebben we de directe confrontatie met wat je dagelijks begeleidt: de constante behoefte om alles in kaart te brengen, te catalogiseren, onder te brengen in schema’s, te inventariseren, iedere dag wisselen, nooit definitief eindigend.”
Op het einde van Abracadabra zeg je: “Ik heb voor mezelf een innerlijk eiland geschapen en verdoe mijn tijd met het verkennen en versterken ervan. Op zoek naar het extreme genot van die ogenblikken wanneer de gedachte louter speelt met haar bestaan. De weelde van het eenzaam uitvinden. Angstvallig waken over deze momenten. De instinct is mijn hoogste zekerheid, maar is ontsproten uit de hoogste onzekerheid.”
Een andere uitspraak die je over de kunst maakte is: “Dikwijls biedt de kunst de aanblik van een prachtige verpakking, maar bij de minste poging het pakket open te breken, is er meestal alleen maar een duiveltje dat uit de doos opspringt, een fop. De veer waarmee het duiveltje springt, wordt hier gevormd door de emmers die gebruikt zijn om de kennis uit de kunstgeschiedenis te halen. En dat verbeeld je als de waterput, “De sceptische put”. Vind je dat kunst veelal een mooie verpakking is?
PVC: Je moet dat zien in de context van dat werk. Dat is een heel vroeg werk uit 1983, geloof ik.
“De sceptische put” heb ik nog gemaakt op de Academie en het verwees naar een specifieke situatie. Veel leraars zeggen als je iets maakt of als je iets probeert te maken: “We hebben dat al gezien, dat is al gedaan,” maar als je 18, 19 jaar bent, wil je iets doen, maar alles is al gedaan. Dus je voelt je als jonge mens een beetje onzeker. Ik had dat absoluut niet, maar bij medeleerlingen leefde dat gevoel wel. Het enige gevoel dat je zou moeten hebben als je de Academie verlaat, is een beetje enthousiasme en plezier in het maken. En niet een houding van “kunst is dit, of kunst is dat”. Als ze afstuderen aan de Academie, zullen ze wel snel merken wat kunst is. In die zin vond ik dat heel spijtig, ik wou daar ook commentaar op geven op school. Ik had toen het boek ‘Van Altamira tot heden’, over de kunstgeschiedenis, en dat bestond uit zestien hoofdstukken. Ik had die waterput van de kunstgeschiedenis verbeeld als een enorm waterreservoir waaruit je met emmers alle kennis of alle beelden naar boven haalt. En je staat daar dan bij als jonge mens… Die waterput had zestien vlakken zoals dat boek over de kunstgeschiedenis zestien hoofdstukken had. Als je nadien in die put keek, zag je een diep zwart gat zoals bij een waterput, maar zag je ook jezelf. Het enige wat overschiet is de terugkerende confrontatie met die hoeveelheid en die diepte en er proberen niet in te vallen, want anders ben je dood. Eind jaren ’70, begin jaren ’80 kwam het postmodernisme in Europa op en waren er veel discussies over eclecticisme, het gebruik maken van andere stijlen. Ik heb dat werk gemaakt in de geest van die tijd.
HVC: Andere sleutelwerken zijn ‘De Slak’, ook een beetje een allegorie op je leven, dat gaat over je terugtrekken en je concentreren in een holte. Dan zijn er nog ‘De Wunderbaum, ‘Project Chapeau’,… Je maakte ook ‘prikken’, ‘picuurtjes’: interventies binnen een tentoonstellingscontext. Zo maakte je bijvoorbeeld in een lege fabriekshal een muizengaatje, legde je er een koperplaatje met je naam ernaast en strooide je de rest van de expositieruimte vol met chocolade muizenstrontjes. Ook Boerepatée was zo’n interventie.
Verder heb je een eigen visie op ‘de teddybeer’. Daar ben ik wel benieuwd naar, want ik ben zelf namelijk fan van de teddybeer.
PVC: Midden jaren ’80 heb ik een werk gemaakt over antropologie en etnologie: over onze westerse houding ten opzichte van andere huidskleuren en culturen. Op een bepaald moment wou ik een doos in het roze schilderen en ging ik naar de winkel waar allemaal potjes plakkaatverf naast elkaar stonden met verschillende kleurgradaties. Ik koos er een potje roze uit en zette dat potje thuis op tafel. Twee, drie dagen later viel mijn oog er terug op, nam ik dat potje vast en begon ik te lezen wat erop stond: “plakkaatverfpotje, couleur de peau.” En ik dacht: “Tiens, dat is oranje, zachtroze.” En ik ging met dat potje terug naar de winkel om te vragen of er nog andere potjes ‘huidskleur’ bestonden. En de winkelier antwoordde: “Neen, dat bestaat alleen in onze huidskleur.” Ik vond dat een typisch voorbeeld van ons idee van de wereld. Je krijgt geen potje zwart, geel of bruin. Dat fascineert mij. Ik heb nooit grote ideeën, alles begint steeds bij de dagdagelijkse wereld. En zo kwam ik op dat beeld van die blanke man als teddybeer die een soort bord draagt dat je soms ziet op de autostrade: een kok met een plakkaat dat zegt “plat du jour” of “frieten met stoverij.” Op zijn plakkaat plakte ik zo’n sticker die je misschien kent van vroeger, het was toen heel populair om zo’n stickers op je auto te plakken: “ I love ….”, en ik had stickers gemaakt met zo’n vijftigtal soorten mensenrassen. Dus op die sticker stond “I love my” met een zwartwit foto van een bepaalde stam.
HVC: Je hebt ooit een werk gemaakt over een ‘systeemziekte’. Je wou een kritische benadering geven van een fenomeen in de kunstwereld: wanneer je een originele vondst hebt gedaan, moet je die voor de rest van je leven blijven herhalen, omdat de kunstwereld dat zogezegd verwacht.
PVC: Ik heb een tijdje neurologie gestudeerd en ik was toen erg geïnteresseerd in pijnbestrijding. Vlakbij Keulen ontmoette ik een zekere professor Popp, een specialist op wereldvlak in pijnbestrijding. Ik mocht drie weken lang bij hem in het labo komen werken. En dan ben ik drie of vier jaar daarmee bezig geweest. Ik heb toen voor leerlingen op school een doos gemaakt om de werking van de hersenen, want de hersenen zijn zo complex, beter te kunnen vatten en ze het zich beter kunnen visualiseren. Dat was dus ‘de Meccano’ die ik heb ontworpen: een soort doos die je in elkaar kon zetten. Bij die professor Popp heb ik dan de Rus Seversky leren kennen. Die man had een enorm ontwikkeld geheugen, maar hij was ook vrij autistisch.
Telkens, in een situatie zoals wij nu zitten: met twee aan een tafel en een menukaart, zag hij aan de hand van gerechten die hij ooit al had gegeten plots ook al die situaties die hij had gehad, en hoorde hij die gesprekken en zag hij die mensen. Dat alles op enkele seconden. De man was dus echt ziek en ik wou hem helpen. Maar ik kon dat niet doen door hem te opereren, dus heb ik voor hem een hoed (Project Chapeau) gemaakt als een soort extensie van zijn geheugen met allemaal kamertjes in. Zo ging ik met hem op bedevaart.
HVC: Je hebt ook ooit gezegd “In de kunst bestaat er geen begrip als ‘perfectie’ en een creatief ‘slaapliedje’ is steeds het gevolg van kunstenaars die zich in een bepaalde periode tevreden stellen met het terug opnemen van het werk dat hun voorgangers hebben laten liggen.” Ik vond dat mooi gezegd.
Je hebt in 1983 een werk gemaakt uit de reeks “On ne voit plus l’art dedans” over het consumptieve gedrag van de kunst.
PVC: Inderdaad, Jan Hoet heeft dat toen nog gekocht voor zijn privécollectie. Bij ons moeder thuis lag er op ons klein keukentafeltje jaren aan een stuk een klein boekje uit de jaren ’60, Concordia Mail. Dat was een heel populair postorderbedrijf en in dat boekje kon je absoluut alles vinden: melk, auto’s, fietsen, washandjes, lampen,… Mijn vader was erdoor geobsedeerd, dat boekje lag altijd op de hoek van de tafel naast zijn bord met eten en iedere dag bladerde hij daarin. En op het formaat van die keukentafel heb ik al die blaadjes uitgescheurd en op elkaar geplakt. Ik heb dan de hoofdvormen, cirkels, vierkanten en driehoeken, uitgeknipt. Uit mijn kunstgeschiedenisboek heb ik ook prenten uitgeknipt en ik heb die geplakt achter de vormen. En als je dat tafellaken ophing zag je tussen die vormen de kunstgeschiedenis niet meer. Vandaar “On ne voit plus l’art dedans”.
HVC: Je hebt ook een boekje gemaakt met als titel ‘J’ai parlé avec des poissons, des oiseaux et des animaux a quares pattes’. Voor jou is de mens het evenbeeld van het dier, geleid door zijn instinct, maar vanwaar die titel?
PVC: Dat gaat dikwijls gepaard met mijn studies. Ik heb vier jaar biologie gestudeerd en één van mijn begeleiders was Konrad Lorenz, een Oostenrijkse professor. Hij heeft ooit de Nobelprijs gewonnen en was de grondlegger van de ethologie, het gedrag van de dieren, maar tegelijkertijd ook van de mensen. Hij heeft los van zijn wetenschappelijk uitgave, een heel mooi klein boekje geschreven: ‘Ik sprak met viervoeters, vogels en vissen’. Hij woonde in een prachtig kasteelachtig gebouw in de Oostenrijkse heuvels en in heel dat gebouw stond alles van kelder tot zolder vol met dieren: van schildpadden, tot vissen, tot adelaars, tot honden… Hij was geobsedeerd door het gedrag van dieren. Op een bepaald moment heeft hij een kind gekregen en in dat boekje, héél mooi, schrijft hij over de omgekeerde wereld waarin hij leeft en hoe hij met zijn dieren omgaat en niet met zijn familie. Hij bouwt kooien voor zijn familie zodat ze beschermd zouden worden voor de dieren. Ze konden hun was niet ophangen en moesten in hun huis netten opspannen en gangetjes bouwen, zeer indrukwekkend.
Dat houdt dus allemaal verband met mijn studies. In mijn thesisjaar heb ik een bijdrage geschreven over het fatale instinct bij dieren. Het instinct dient in oorsprong om beter te overleven, maar in sommige gevallen kan dat ook tegen je inwerken. De processierups bijvoorbeeld loopt in groep, in massa over de boomstam. Doordat ze zo gekarteld zijn, vormen ze samen een camouflage op een stuk schors. Dat helpt hun om niet opgegeten te worden, maar hun instinct zegt dat ze elkaar steeds moeten volgen. Dus als ik uw poepke zie, dan ga ik jou volgen, en omgekeerd ook. Maar het kan ook gebeuren dat de voorste van de groep, de achterste raakt. Maar het instinct blijft hetzelfde dus beginnen ze in een kring te lopen waardoor ze sterven, omdat ze niet meer uit hun kring geraken.
HVC: En toch heb je kunstenaar willen worden en geen bioloog?
PVC: Ik wil zoveel worden. En in mijn kunst, mijn platform voor tolerantie, kan ik alles zijn. Ik kan een voedselpiramide bouwen, over de spijsvertering spreken,…
HVC: Je hebt ook nog een boekje gemaakt, ‘Atlas des idéations’, een kartonnen uitklapboekje. Hoe ben je op dat idee gekomen?
PVC: Dat zijn geen ideeën, ik heb nooit ideeën. Ik vind dat zo’n raar woord. Bij mij gaat dat allemaal heel traag. Je moet dat vergelijken met een stoofpotje, un pot au feu: je doet daar wat uitjes en worteltjes in en nog wat prei. Je laat dat uren en uren, dagen, maanden sudderen en sudderen. Ik vergelijk dat ook met mijn bed. Ik lees, lig en teken veel in bed. En zoals je met de pollepel roert, draai je eens naar links en naar rechts, je wordt omgeroerd. En het proces is dus dat heel die pot wordt samengevat in een uiterst geconcentreerd bouillonblokje. Ik noem dat mijn schat. Zoals je bij de spijsvertering eet en je lichaam alles overhoudt om te overleven en wat er overschiet is een bolletje mest. Maar dat bolletje mest heeft nog zodanig veel energie dat ik het kan teruggeven aan de aarde, zodat het weer opnieuw kan worden opgenomen. Het gaat over die circulaire beweging, dat altijd opnieuw beginnen. Het is een heel aardse, ecologische gedachte.
HVC: Je hebt een gigantisch archief, dus je gaat dan waarschijnlijk vaak naar rommelmarkten?
PVC: Nooit.
HVC: Waar vind je dan al je materiaal? In kleine winkeltjes?
PVC: Meestal koop ik nieuwe dingen en wordt dat oud door het feit dat ik er zolang over doe om het te gebruiken. Tenzij iets specifieks. Ik vergelijk dat met een kleurboek voor kinderen: een scherpe contourlijn, maar 95% van de arbeid moet je zelf invullen. Maar bij mij kruipt 95% eigenlijk in het bepalen van die contourlijn en dat invullen interesseert mij minder. Soms bel ik wel eens naar een bedrijf om te kijken welke soort bokalen ze hebben: welke grootte, hoeveel,… Dat zou bij wijze van spreken ook door iemand anders gedaan kunnen worden.
HVC: Voor jou is kunst een middel om het leven beter te begrijpen?
PVC: Natuurlijk.
HVC: Wat wij zien van jou, zijn dat eindresultaten, schetsen of ideeën?
PVC: Voor mij is dat niet één werk, maar een heel grote familiestamboom die je elke dag eens verzet.
HVC: Aha. Je hebt ook een werk dat ‘Wunderbaum’ heet, maar je bent nu ook bezig met oude bomen in je dorp, dus je hebt wel iets met bomen?
PVC: Ah ja, want wij wonen tussen eeuwenoude bomen. Van ’s morgens wanneer je je ogen opendoet tot ’s avonds wanneer je je ogen sluit, zie je niets anders dan bomen van 300-400 jaar oud.
HVC: Wat is jouw sterkte of zwakte als kunstenaar?
PVC: Het wordt mij vaak verweten dat ik geen ambitie heb. (lacht)
HVC: Zeno X verwent je dus goed? Eigenlijk ben je een verwende jongen die het geluk heeft dat iedereen zijn werk wil zien?
PVC: Ja, ik bevind me in een heel luxueuze positie. Zoals ik al zei: iedere dag zit ik wel eens op mijn knieën om te bedanken dat ik op die manier kan leven.
HVC: Is je creativiteit onstuitbaar of zwijgt de muze soms?
PVC: Dat is als een bloedsomloop. Als je dat doorknipt, sterf ik.
HVC: Dus mocht je geen kunst meer kunnen maken, zou je sterven?
PVC: Ah ja. Enfin, ‘creativiteit’ is een beter woord, omdat het ook die vele andere aspecten dekt. Kunst is maar een heel klein stukje uit die creativiteitsmolen. Dat is maar één klein stukje uit dat platform. Maar mocht ik niet meer kunnen knutselen, zou ik veel ongelukkiger zijn.
HVC: Je zou de handeling met de hand missen?
PVC: Het heeft niets te maken met handelingen, handenarbeid of techniek. Het is net het tegenovergestelde: ik werk net heel conceptueel.
HVC: Maar hoe is je dagindeling? Sloffen naar je atelier ’s ochtends?
PVC: Dat is heel familiaal bepaald, ik bepaal daar niets in. Dat hangt ook af van periode tot periode. Doorgaans sta ik op om half zeven en zet ik alles klaar voor het ontbijt. Tegen dat de kinderen naar school zijn en iedereen gaan werken is, zal het al 8 uur zijn en ga ik naar mijn sigarenkistje tot half vier. Dan begin ik na te denken over wat ik zal klaarmaken.
HVC: Je weet van je dorpsgenoten hoe je een goed konijn moet kweken? Of is dat quatsch?
PVC: Dat is quatsch.
HVC: Maar je kan goed konijn met pruimen bereiden?
PVC: Ja (lacht)
HVC: Voel je je nooit eenzaam wanneer je alleen in je sigarenkistje zit? Ik vraag dat aan iedere kunstenaar, omdat ik dat zelf ook ervaar wanneer ik een dag een schilderij in mijn atelier aan het restaureren ben. Mis je soms collega’s?
PVC: Neen.
HVC: Dus je hebt die eenzaamheid er voor over om vrij te kunnen zijn? Maar je moet jezelf wel graag zien, want je moet de hele dag tegen jezelf praten.
PVC: Dat is een manier van omgaan. Je kan ook het omgekeerde zeggen: als ik maar één uur per dag alleen kan zijn, dan geef ik het op. Ik heb daar echt behoefte aan.
HVC: Je hebt natuurlijk een gezinsleven en dat ondersteunt.
PVC: Ja, in die zin dat het je een ritme oplegt. Maar ik zou nog precies dezelfde dingen maken zonder dat gezinsleven.
HVC: Jouw visie op onderwijs is dat docenten het bij het lesgeven het eerst zouden moeten hebben over vrijheidsbeheersing en dat ze eerst moeten proberen om de leerlingen nieuwsgierig te maken, alvorens per les al die vakken op te leggen. Ze zouden zich niet zo mogen fixeren op het eindproduct.
PVC: Het is nog veel te vroeg om van mensen te verlangen dat ze afkomen met een autonoom kunstwerk en er ook op die manier over praten.
HVC: Wat is dan jouw raad?
PVC: Mijn raad? Ik heb geen enkele raad. Ik heb geen enkele ervaring in het onderwijs behalve toen ik zelf onderwijs heb gevolgd. Ik heb het later ook nooit meer willen doen. Dat zijn keuzes die je maakt in het leven. Mocht ik raad geven, zou die raad komen van een grote buitenstaander. Ik denk dat je dat soort van raadgevingen moet krijgen van mensen die zelf dagdagelijks in het onderwijs staan, er zelf mee geconfronteerd worden en veel goede ideeën hebben.
HVC: Mag het wat meer theorie zijn?
PVC: Van mij mag het zeker veel meer theorie zijn.
HVC: Kunst speelt zich tussen de brains af?
PVC: Hoofdzakelijk wel.
HVC: Eigenlijk ben je gewoon een vette gelukzak!
PVC: Het is echt lelijk dat je dat zegt. (lacht)
HVC: En heb je geen vijanden in de kunstwereld? Jaloezie?
PVC: Nee
HVC: Niemand? Iedereen ziet je graag? Ik ging enkele weken terug op interview bij Octave Landuyt die bijna 90 jaar is – ik luister graag naar verhalen van ouwe rakkers. Hij zei: “Op het palet liggen alle kleuren. De één weet ze tot een meesterwerk te vormen, de ander niet. Daarom denk ik dat ons gedrag belangrijker is dat het residu: schilderijen en beelden zijn slechts twee bezinksels van het menselijke gedrag. Ga je hiermee akkoord? Ik denk van wel, het is eigenlijk het residu dat we hier zien in Museum M. Hij zegt ook: “Het afgewerkte product is slechts de laatste akte van het toneelstuk, maar je zou het hele toneelstuk moeten zien om het werk te begrijpen.”
Denk je dat de kunst nog toekomst heeft?
PVC: Ja, en ik moet nog beginnen.
HVC: Mag humor in je kunst?
PVC: Dat zie je wel een beetje zeker?
HVC: Je hebt een werk ‘sprookjes duren nooit lang’, maar jouw sprookje duurt al zo lang?
PVC: Wel, dat was om te voorkomen dat ik het ging tegenkomen. (lacht)
HVC: Heb je alles gezegd? Of moeten de mensen de rest maar in het boek lezen dat Museum M heeft uitgebracht?
PVC: Tja, dat zijn ook teksten van andere mensen. Ik heb geen enkele tekst zelf geschreven.
HVC: Het zijn voor jou allemaal bijvoegsels. Mijn interview is dan ook een bijvoegsel aan jouw expo.
De bezoekers van Museum M gaan dus ‘De Kakenberg’ moeten opklimmen. Heb je nog raad bij die beklimming en afdaling?
PVC: Als je hem gaat bezoeken, kom je in een wereld terecht van gedaanteverwisselingen en metaforen en dat is altijd al gebleven. Toen ik klein was hadden we bij ons thuis een tafeltje met daaronder een oosters tapijtje. Ik was enig kind en speelde soms cowboy en indiaan: de ene tafelpoot was het kamp van de cowboys en de andere tafelpoot was het kamp van de indianen en de structuur van het tapijt was dan het slagveld. Als je als kleine jongen onder die tafel zit dan is dat afdakje van de tafel het hemelruim en daar heb ik uren en uren gespeeld met die gedaanteverwisselingen. Tot ik twaalf, dertien jaar was heeft iedereen gezegd: “Doe maar jongen, speel maar.” En als je dat dan later nog eens doet, dan zeggen ze: “Allez kom, diejen is niet just.” En dat bedoel ik dus: ik leef nog steeds in diezelfde metaforenwereld, maar nu moet ik mij verantwoorden. Toen niet.
HVC: Dat is het voordeel: je moet je als kunstenaar minder verantwoorden in het leven.
PVC: Neen, dat zou ik zeker niet zeggen.
HVC: Een bankdirecteur moet zich meer verantwoorden dan een kunstenaar als hij eens iets geks doet.
PVC: Ja, dat zijn dan domme dingen. Seksschandalen of drugs of onbeleefd zijn of zo. Maar dat zijn dingen die niet mij niet zo interesseren.
HVC: Dus je raadt de mensen aan, wanneer ze je expo bezoeken, om gewoon door je expo te wandelen, alsof ze door een bos zouden wandelen en hun fantasie gewoon de vrije loop laten gaan? En dat ze best ervoor niet te veel lezen over je werk? (behalve mijn interview dan ;-)). En gewoon genieten. Is dat genoeg? Welk gevoel moeten ze hebben als ze je expo buitenwandelen?
PVC: Ik hoop dat ze een toleranter wereldbeeld vormen.
HVC: Dat is een nobel doel Patrick.
Hilde Van Canneyt, copyright 2012.
Met dank aan Nicoline Van Stapele voor de interviewfoto’s.
Met dank aan Nicoline Van Stapele voor de interviewfoto’s.
Index:
Zeno X Gallery
Frank Demaegd
Leopold De Waelplaats 16
BE-2000 Antwerpen
Tel. 32 03 216 16 26
Fax 32 03 216 09 92
e-mail: info@zeno-x.com
Photographer
Fri, 18 Nov 2011
“XY-as infinitiefvergelijking” (2nd version)
(‘XY-axis infinitesimal equatation’) (‘Axe-XY comparaison infinie”)
135,0 x 130,0 cm
1984
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1984.09
mixed media (collage)
“Mobil-Home”
1986
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1986.05
installation
Piet Ysabie
“The Horse”
(‘Het Paard’) (‘Le Cheval’)
H.184,0 x L 220,0 x B.105,0 cm
1985-1986
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1986.02
mixed media (sculpture)
Marc Van Geyte
“The Rocket”
(‘De Raket’) (‘La Fusée’)
+ H 450 cm x Ø 120 cm
1986-1987
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1987.03
mixed media (sculpture)
Piet Ysabie
“Het Muizegaatje”
(‘Mouse-hole’) (‘Trou de souris’)
10,0 x 5,0 cm
1987
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1987.12
sculpture mixed media
Please note that image material can only be reproduced mentioning the name of the artist, title, year, size, material, plus: “Courtesy Zeno X Gallery Antwerp” and the name of the photographer. When the name of the photographer is not stated, please just note “Courtesy Zeno X Gallery Antwerp”. Thank you.
Courtesy will be charged when not mentioned appropriately.
Photographer:
*
“Chapeau!”
(‘De Hoed’) (‘The Hat’)
130,0 x Ø 80,0 cm (carpet: 240 x 170 cm + base: 300 x 230 cm x 40 cm)
1988-1989
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1989.11
mixed media (sculpture)
(+ certificate)
Philippe De Gobert
“The Snail”
(‘De slak’) (‘L’Escargot’)
220,0 x 300,0 cm
1989
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1989.28
mixed media (sculpture-collage)
(+ certificate)
Dirk Braeckman
“The Oracle or The Parrots of god”
(Het Orakel of de papegaaien van de goden’) (L’oracle ou Les perroquets des dieux)
(190,0 x 196,0 cm) + (190,0 x 33,0 cm)
1984-1992
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1992.02
mixed media (collage)
Philippe De Gobert
“Project for Turtle”
(‘Ontwerp voor Schildpad’) (‘Projet de Tortue’)
120,0 x 165,0 cm
1990
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1990.27
mixed media (collage)
Philippe De Gobert
“Turtle”
(‘Schildpad’) (‘Tortue’)
15,0 x 20,0 x 30,0 cm (glass box: 30 x 30 x 30 cm – pedestal: 120 x 39 x 39 cm)
1990
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1990.34
turtle-shell / self-portrait / mixed media (sculpture)
Peter Cox
“Marionette-tongue”
(‘Marionette-tong’) (‘Langue-marionette’)
208,0 x 60,0 x 80,0 cm
1990
Van Caeckenbergh Patrick
PVC1990.17
mixed media (sculpture)
Philippe De Gobert
Please note that image material can only be reproduced mentioning the name of the artist, title, year, size, material, plus: “Courtesy Zeno X Gallery Antwerp” and the name of the photographer. When the name of the photographer is not stated, please just note “Courtesy Zeno X Gallery Antwerp”. Thank you.
Courtesy will be charged when not mentioned appropriately.
Photographer:
*
“Soap bubbles-atom” (Self-portrait)
(‘Zeepbellen-atoom’) (‘Atome de bulles de savon’)
75,0 x 75,0 cm
1990