Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Walter Swennen

Het boek: ‘Hilde vraagt, 85 interviews met Belgische kunstenaars‘ is net uit,  te bestellen via http://www.hildevraagt.be/ of te koop in de fnac, de betere boekhandel en museumshopsl 


Volgende interviews: Lee Ranaldo (Jan Dhaese gallery, Gent), Nicolas Provoost (Be-Part, Waregem), Michael Borremans (Bozar),…

Interview met
kunstenaar Walter Swennen (1946), Brussel, januari 2014


Ik spreek
Swennen in zijn Brussels atelier, daags na de finissage van zijn solo in Wiels.


In het
voorgesprek met Walter, vertelt hij me dat er door Bart Verschaffel een
toptekst over zijn werk is verschenen in de laatste De Witte Raaf (nr166). Ik
beloof hem laconiek te schrijven dat iedereen eerst die tekst moet doornemen alvorens
ze ons interview mogen lezen. 


“ Verschaffel
heeft zelfs de moeite gedaan “Die Traumdeutung” van Freud te herlezen. “ zegt
Walter. “Dat is heel slim. Hij heeft ook begrepen dat mijn werken niks zeggen,
niet spreken en niet communiceren. Hij is de eerst die dat duidelijk
demonstreert.”





 







Hilde Van Canneyt: Blijkbaar is een uitspraak van jou:
“Zeg om het even wat, zonder bang te zijn domme dingen te zeggen.” Dat stelde
me gerust, want als ik met een kunstenaar ga praten met naam en faam en een
oeuvre, ben ik altijd wat onzeker – bang om niet altijd de juiste dingen te
zeggen. En naar het schijnt ben jij beschaamd en ik ook, dus dat moet lukken…

Maar jij zegt ook dat niets zo moeilijk is als zomaar
wat te zeggen of te schilderen: voor jou is kunst niet zoiets als het uitknijpen
van een puist, iets dat er is en dat naar buiten moet gebracht worden.

WS: Om het
even wat zeggen lukt ook niet hé. Het is iets onmogelijks. Want we zijn altijd
geobsedeerd door zin. Maar er is teveel zin in het leven, vind ik. Het is net
dat wat Freud interesseerde: alles wat onzinnig is, wat niet eindigt, ce qui cloche. En dat is interessant.



HVC: Wat vind je van het belang van titels?



WS: Ik vind
het sowieso een bizarre mode om titels te geven aan expo’s. Idem voor werken:
ik wacht tot iemand over een bepaald werk spreekt en zo kom ik soms tot een
titel. Ik zie dat trouwens niet als titels, maar als namen. Dat voegt niks toe
aan het werk. Ik hou niet van dat spel van schilderij en titel, zoals je dat
bij Magritte zag. Dat is mijn ding niet.



HVC: Is schilderen voor jou tout court niet zinnig of
net niet zinnig voor de rest van de wereld die jouw schilderijen bekijkt?



WS: Er is
natuurlijk een verschil tussen betekenis en zin, en mijn werk zit vol
betekenissen. Als je een droom vertelt, ben je ook bezig met betekenissen, maar
de zin van die droom, ligt niet in die betekenissen van de elementen van de
droom. Je hebt een heel werk van associaties nodig die kunnen interpreteren.
Die interpretatie is trouwens nooit echt een betekenis. Bij de ander resoneert
dat zo, maar op een bewuste manier. Daar ben ik mee bezig.



HVC: Het was niet dat je oorspronkelijk daar mee bezig
wilde zijn. Het is zo gekomen.



WS: Als kind
was ik ook al bezig met de onzinnigheid van het leven. Ik was altijd al bezig
met onmogelijke vragen. Wat is het verschil tussen twee dingen die hetzelfde
betekenen? Het was me vooral om taal en realiteit te doen: de onmogelijkheid om
de realiteit te communiceren.


HVC: Je hebt die onzinnigheid eerst met woorden naar
buiten proberen brengen, met poëzie. Pas vanaf je 35e kwam je met
beelden naar buiten.

WS: Taal is
voor mij iets heel ingewikkelds. Een mens zoekt soms het moeilijkste pad, dus
heb ik me zolang met taal bezig gehouden. Dit omdat het een soort raadsel was
voor mij. Het ging me om de fascinatie van woorden. Daarom kan ik geen verhaal
vertellen, want de woorden staan in de weg. En alles wat in de weg staat,
interesseert me eigenlijk.

HVC: Voor je 40e leidde je het leven van
een poëtische zwerver. Je studeerde psychologie in Leuven en maakte pas jaren
nadien nog je thesis, waardoor je toch nog  je diploma behaalde. Je zei zelf dat je tot
dan eigenlijk  ‘niks deed’. Je wandelde
vooral en je vond dat je zo al genoeg werk had aan het leven.

WS: Ik zal een
uitspraak van Keith Richard doen: “Van de seventies weet ik niks meer… “
(lacht)

HVC: Je belandde min of meer toevallig in de
schilderkunst. Eigenlijk om de poëtische gedachte kracht bij te zetten, las ik
in een tekst van Liliane De Wachter.

Poëzie is te nostalgisch. Het is iets voor de jeugd,
terwijl een schilderij niet kan nostalgisch zijn, zeg je, want een schilderij
staat altijd voor je neus.

WS: Poëzie
heeft iets te maken met nostalgie en nostalgie heeft iets te maken met het
‘ik’, het ego. Ik ben altijd eerder een depressief persoon geweest en ik vond
plots dat het genoeg was geweest. Schilderkunst bestaat veel meer in het heden.
Beelden kunnen natuurlijk veel nostalgie meebrengen, maar het werken zelf aan
een schilderij, houdt je elke dag bezig, omdat je altijd problemen hebt op te
lossen.

HVC: Dat houdt je scherper dan dat je zit te wroeten in
woorden.

WS: Ik was er
gewoon niet voor bestemd, denk ik. Het was een ‘voie de garage’, iets dat
doodliep.

HVC: Is het schilderen zelf nog altijd een soort
trauma, ondanks je succes?

Je moet nu bijvoorbeeld nieuw werk maken voor je expo
in het voorjaar bij galerie Xavier Hufkens in Brussel. Maar ik kan me
voorstellen dat eenmaal terug in je atelier, je terug van nul moet beginnen.

WS: Voor
mezelf is er niks veranderd. Ik heb het sowieso altijd moeilijk om te beginnen.
Ervaring leert ons niet veel hé (lacht). Voor je aan het schilderen gaat, moet
je eerst de spoken doden hé. Je hebt een aantal ideeën en het is een serieus
werk om – als je aan een werk begint – al die ideeën te elimineren.

HVC: Een andere uitspraak van jou is: “Wezenlijk is de
schoonheid van de sprong in de leegte.” Spring 
je elke  dag?

WS: Het moet
wel hé.

HVC: Je zou het nog op een andere boeg kunnen gooien
en straatmuzikant worden.

WS: Daar ben
ik wat te oud voor, maar ik heb heel mijn leven graag een instrument willen
bespelen. Iets wat je overal kan meenemen: een accordeon of harmonica… Maar ik
zal het bij schilderen moeten houden, want ik heb tot nog toe geen redenen om
te stoppen.

HVC: Je schildersverhaal is nog niet uitverteld…

WS: Hilde, ik
vertel geen verhalen! (lacht)

HVC: Je spreekt liefst over schilderen en schilderijen
met andere schilders. Ik  heb veel
geschilderd en restaureer nu nog altijd schilderijen, dus ik kom al in de buurt. (knipoogt)

WS: Schilders
hebben niet veel te zeggen, maar ze kunnen wel tonen. Je moet beseffen dat als
wij over een schilderij praten, we al buiten het schilderij bezig zijn. Je kan
ad finitum over beelden spreken, maar over schilderkunst praten, is een heel
andere wereld.

HVC: Je hebt veel filosofen gelezen. Je wilde weten
wat ze over kunst te zeggen hadden. Verschillende dingen zo bleek, maar allen
waren ze het er over eens: dat het kunstwerk kan gescheiden worden van de
drager.

Er is voor jou trouwens een wezenlijk verschil tussen
‘schilderijen’ en ‘beelden’.

WS: Meestal
wordt een schilderij vertaald en geanalyseerd in een tekst. Het is zoals in
boeken: men maakt beelden van de schilderijen. Zo ga je in reproducties in
boeken, nooit de randen van een schilderij zien. Je krijgt dus geen hint dat
het een dimensioneel object is. Dat is toch heel reducerend!

HVC: Je vindt het absurd dat veel schilders de
zijranden niet meenemen in hun schilderijen… alsof dat niet bij het schilderij
hoort.

WS: Als de
zijkant niet telt, dan moet je er tenminste een kader rond hangen. Je bent
verantwoordelijk voor alles wat zichtbaar is aan een schilderij. Voor een
fotograaf ligt dat heel anders, ik noem dat ‘het dode oog’. (lacht) Het is een
oog dat niet beweegt. Het is iets dood. Als je naar een schilderij kijkt, is je
oog altijd in beweging, alleen al door de perceptie van de diepte.

Ik vind dat
beelden meer verwant zijn aan taal, omdat beelden gemaakt zijn van tekens die
een betekenis hebben en dat is niet altijd het geval bij schilderijen.

HVC: Hans Theys schrijft dat je oeuvre openbloeit als
een speeltuin die door andere schilders als genereus, betoverend en vooral
bevrijdend ervaren wordt.

Welke eigenschap bewonder jij vooral in andere
schilders?

WS: Beoordelen
is mijn genre niet. (lacht) Ik heb een aantal simplistische regels voor mezelf
en mijn werk: ik moet tot drie kunnen tellen. Er moet niet alleen een
achtergrond en een beeld te zien zijn, maar ook nog iets anders. Als je alleen
maar tot twee kan tellen, is het ook dood. Twee is evenwicht en plat, dus niet
interessant. Deze regel gebruik ik ook om te zien of iets af is of niet. Of ik
alle eigenschappen van een schilder in huis heb, vraag je? Ik weet niet wat dat
is: eigenschappen…

HVC: Talent? Skills?

WS: Elke
schilder is anders en we zijn allemaal bezig met een aantal problemen die
altijd voorkomen als je een doek wilt schilderen. En zo zoekt en vindt iedereen
– technisch –  zijn oplossingen. Het is
gewoon een kwestie van geduld.

Maar ik kijk
eigenlijk niet zoveel naar schilderkunst… Ik ga niet zoveel naar
tentoonstellingen. Ik ben nooit een cultuurfreak geweest.

HVC: Je had eigenlijk nooit gedacht
aan een carrière… maar voor hetzelfde geld had niemand je schilderijen
interessant gevonden en had je niet het gevoel dat iemand ooit op je
schilderijen wachtte en had je het misschien ook over een andere boeg gegooid.

WS: De reden
waarom mensen je werk appreciëren, zijn heel uiteenlopend. Ik vind dat wel
boeiend. Wij hebben allemaal ‘zin’ nodig en elke mens heeft zijn eigen
interpretatie over een werk.

HVC: Je lijkt me een nachtwerker? Heb ik het juist?

WS: Ik ben een
namiddagwerker. Ik moet me ’s morgens eerst goed kunnen enerveren. (lacht) Of
ik ’s avonds nog kom piepen in mijn atelier? Neen hoor.

Als ik geen
weg meer uit kan met een schilderij, zet ik het ergens anders en draai ik het
om, om dan pas een paar weken later het nog eens te bekijken. Je moet geduld
hebben. De tussentijd moet zo lang duren, dat je niet meer weet wat je erop had
geschilderd. Als je het dan terug omdraait, zie je het terug met andere ogen.
Dan pas kan je beslissen wat je er nog mee doet.

HVC: Als ik je gesprekken lees, verschiet ik ervan dat
je – buiten je geschiedkundige, plastische en filosofische kennis, je je ook
nog zo goed het ontstaans- en werkingsproces van je schilderijen herinnert.
Nochtans: de werkwijze is van ondergeschikt belang, zeg je ergens: ze is
slechts een middel, geen doel.

Als je met Hans Theys over je werk praat, gaat het
soms letterlijk over een penseelstreek, een vlek, een punt, een veeg…

WS: Ik weet
het niet altijd hoor, soms is het heel ingewikkeld. Als ik eraan bezig ben,
interesseert het me wel, maar ik heb geen artistieke interesse in het proces.

HVC: Ook niet bij anderen?

WS: Je wilt
natuurlijk altijd een beetje weten hoe een werk is gemaakt, maar niet waarom,
voor mij is dat ‘peine perdue’. Maar er is natuurlijk altijd iets te vertellen
over de keuze van de beelden natuurlijk: dat zijn anekdotes.

HVC: Telt voor jou dan alleen maar het eindresultaat?
(Zowel bij jezelf als bij andere schilders?)

WS: Oh ja.

HVC: Ik hou net meer van de eerste gedachte tot net
als het derde oog het voor het eerst ziet… enfin, tot de feedback van het al
dan niet publiek met kennis van zaken.

WS: In de
jaren ’90 had ik een vriend die in het atelier logeerde, maar die ik bijna
nooit zag. Op zekere morgen kwam ik op het atelier en toen had hij een post-it op een schilderij gekleefd: “Ne
plus toucher, svp”. En toen dacht ik: “Hij heeft gelijk. Het schilderij is af.”
En nu nog is hij nog altijd mijn ‘privéjury’ (lacht).

HVC: En wat doe je als je galeriehouder je werk
afkeurt? Want zij kijken nóg met ‘andere’ ogen.

WS: Dat is nog
nooit gebeurd. (lacht) Galeristen staan aan de andere kant van de werken hé.
Zij hebben andere regels. (lacht)

HVC: Je bent blij dat je grote solo-expo in Wiels te
Brussel afgelopen is. Gewoon een overload
over je heen gehad?

Als al je werken er hingen en je door de zalen
dwaalde, wat voelde je vooral? Je leven? Je zweet?

WS: Je moet
rekenen dat je zeven maanden werk hebt aan zo’n expo met bijhorend boek.
Daarnaast ben je ook zeven maanden bezig met je verleden, wat voor mij wel
zwaar was, met al die associaties van herinneringen. Terwijl je al met nieuw
werk in je hoofd wilt bezig zijn. De volgende retrospectieve zal voor na mijn
dood zijn hoor! (lacht)

HVC: Wat was de leukste feedback over je expo?

WS: Die kwam
van de koning.
J’aime bien les couleurs”, zei hij. (lacht)

HVC: Nochtans, kleuren, die vond je vroeger niet
belangrijk. Je had /hebt zelfs geen lievelingskleur. En als je naar de
tekenwinkel ging, koos je er zomaar wat kleuren uit…

WS: Ik ben
altijd benieuwd naar wat kleuren brengen… In het begin was ik nogal bang van
kleuren, omdat ik niet wist hoe ik die moest gebruiken. In de jaren 90 is er
meer kleur en materie in mijn werk gekomen en is het meer schilderkunst
geworden.

HVC: De portugese curator – want je werk werd
eerst in Portugal tentoongesteld – koos ervoor “maar” 65 werken van de laatste
expo te Wiels te tonen, bang dat de toeschouwer door je vroeger werk het
noorden zou kwijtraken.

Vanaf ’94 schilderde je trouwens minder braaf, vrijer,
wat is er toen gebeurd?

WS: In ’94 ben
ik gestopt met drinken…

HVC: Je dacht, tijd om volwassen te worden?

WS: Neen
Hilde, zo denk ik nooit. (lacht) En ik ben altijd  bezig met wat nu gebeurd. Ik heb nooit een
plan. Gewoon omdat ik zo ben. Omdat ik dat niet kan. Ik probeer ook altijd in
een zekere verstrooiing te werken, maar daarvoor moet je een deel van je
gedachten uitschakelen.

HVC: Bedoel je dat je hersenen een beetje moeten
botsen en wringen?

WS: Toen ik
lang geleden begon, lukte het me ’s morgens niet om iets te doen. En aangezien
ik katholiek ben opgevoed, vond ik dat een zonde, want je moet altijd met iets
bezig zijn. Daarom nam ik maar potlood en papier in de hand, om het gevoel te
hebben dat ik ‘iets deed’. Maar de bedoeling was om heel snel te tekenen en als
het blad vol was, gooide ik dat in een koffer. Na een kwartier weet je dan
zelfs niet meer wat erop stond. Je maakt dus dingen zonder ze  echt te bekijken. Indien ik die koffer omver zou
gooien, zou ik dingen zien die ik nooit eerder zag.

HVC: Jouw definitie van een kunstenaar: “De kunstenaar
is datgene wat overblijft in het atelier, als de schilderijen zijn vertrokken.”
Eén van de beste definities van ‘kunstenaar’ die ik al heb gehoord.

WS: Dat is het
idee van de kunstenaar als uitwerpsel: wat er overblijft als alles weg is. Ik
ervaar dat toch zo.


HVC: Stel, ik kom vannacht al je schilderijen stelen
en morgenvroeg als je in je atelier komt, zijn al je schilderijen weg, hoe zou
je je voelen?

WS: Dan bel ik
de politie! (lacht) Hilde, ik vind dat jij rare fantasieën hebt.

HVC: Maar zou er dan een stukje van jou verdwenen
zijn?

WS: Het lot
van de schilderijen die weg zijn, interesseert me niet zo zeer. Maar als ze weg
zouden zijn, zou ik wel een gevoel van leegte ervaren. Dus dat zou wel even een
depressief moment zijn.

HVC: Waarom moeten volgens jou kunst en het leven niet
vermengd worden?

WS: Ik ben
tegen vermenging als het programmatisch is. Voor mij is dat logisch omdat kunst
geen zelfexpressie is. Het is niet zo dat wat er in mijn binnenwereld zit, ik
dat naar de buitenwereld projecteer. Natuurlijk gebruik ik dingen die ik in
mijn directe omgeving aantref, maar ik wil van mijn alledaagse leven het
doeleinde van mijn kunst maken. Nu zie je hier nog een proper atelier – ik ben
hier nog niet zo lang – maar een atelier is zoals een pantoffel, dat moet ouder
worden…

HVC: Jij zegt dat Sartre beweerde dat het schilderij
onwerkelijk is: dat het niet bestaat als het niet waargenomen wordt. Maar jij
vindt dat op een bepaald vlak, de toeschouwer geen zak uitvoert.

Toch schrijft iemand over jou: “Zijn bewustzijn opent
het bewustzijn van de toeschouwer.”

WS: Dat is het
idee van de fenomenologie. Dat is de esthetische kant van de zaak, wat iets
heel anders is dan de artistieke kant. Het esthetische is iets wat bij de
toeschouwer gebeurt. Zoals je het gevoel hebt als je naar een zonsondergang
kijkt: het gebeurt in je oog. Het artistieke is het ding zoals het gemaakt is.
Die aspecten wil ik niet mengen.

HVC: Het ideale voor jou zou zijn dat het hele
universum vervat zit in het schilderij. Want – zo citeer je Titiaan: “Niets mag
aan het doek ontsnappen.”

WS: Ik denk
dat Titiaan zou zeggen dat je moet vermijden dat er een virtueel beeld groeit
rond een schilderij. Alles moet in het schilderij opgesloten zijn.

HVC: Maar jij schildert niet om in de
geschiedenisboeken te staan?

WS: Neen… ik
heb geen fighting spirit, nooit
gehad…

HVC: Mag ik wat foto’s van je atelier trekken?

WS: Liever
niet. Een chef laat niemand in zijn keuken binnen.

HVC: Wat zijn de dingen die je naast het schilderijen
ook nog fijn vindt?

WS: Lezen, vooral
filosofie, en met vrienden naar de bioscoop. Ik leid een gewoon rustig leven, ik
ben altijd een beetje eenzaam geweest.

HVC: Bedoel je eenzaam of alleen?

WS: Het hangt
er van af… maar als je niet tegen eenzaamheid kan, moet je ook geen schilder
worden.

Moet je veel opofferen om te schilderen? Moet je er
andere leuke dingen voor laten?

WS: Ik zou
niet weten wat ik anders zou doen. Natuurlijk is het soms een karwei. Maar het
is zoals Georges Lichtenberger, een schrijver uit de achttiende eeuw,  schreef: ‘Kunst heeft zoals liefde
een spiritueel deel en een mechanisch deel.’ Neem nu de
liefde: er is een deel vervelend en een ander deel heeft natuurlijk ook zijn
goede kanten en dat bevrijdt een beetje de geest.

HVC: Liefde, altijd een mooi onderwerp om mee te
eindigen…

Hilde Van
Canneyt, copyright 2014

Walter Swennen
stelt tentoon:

Xavier
Hufkens: van 3 april tot 3 mei 2014

Sint-Jorisstraat
6, 1050 Elsene

www.xavierhufkens.com

Er is ook een
monografie uit.



 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *