Categorieën
Uncategorised

Michaël Borremans

Interview met Michaël Borremans, Sint-Amandsberg, februari 2014

Hilde Van Canneyt: Hallo Michael, voor de duidelijkheid: ik heb ons vorig interview van vijf jaar geleden– duo met Manor Grunewald – niet herlezen, dus geen idee of we onszelf herhalen,  maar we staan vijf jaar verder, dus we zullen hopelijk wel allebei geëvolueerd zijn. Ik heb voor dit interview vele andere interviews van je herlezen en ik moet zeggen: je zegt geen onzinnige dingen.

Michael Borremans: (grijnst)

HVC: Wat dacht je toen je deze morgen voor de spiegel stond?

MB: Ik ben slechtgezind vandaag Hilde.
 
HVC: Heb je gisteren naar ‘The Bold and the Beautiful’ gekeken?

MB: Neen, Hilde.
 
HVC: Waarom ik je die vraag stel? Soaps intrigeren je omdat ze een geïdealiseerde, kunstmatige wereld laten zien. Ook jij bent er niet vies van om de leegheid van de condition humaine te laten zien. Je portretteert – vroeger toch – ons bestaan als een geheel van routineuze handelingen en absurde acties.
Zelf ben je ook een soort ‘soap-maker’ van stilstaande beelden. Je ‘kneedt’ een model in een vorm en trekt er dan foto’s van en dat probeer je dan op je doek te boetseren. Die modellen zijn ook helemaal aan je overgeleverd.

MB: Hilde, is dat een vraag? Ik kan je nu al niet meer volgen, maar doe gerust verder. (lacht)
 
HVC: ‘Vroeger’ – we kunnen je oeuvre al bijna in Picassoiaanse periodes indelen – beeldde je in je tekeningen soms een heel leger excentriekelingen af die je de vreemdste handelingen liet uitvoeren.
Je voorzag die tekeningen ook van geschreven commentaar, maar dat aspect verdween uit je schilderijen. Geen fan van ‘geschilderde woorden’?


MB: Neen, ik ben geen fan van geschilderde woorden. Ook niet bij andere kunstenaars. Ik vind dat taal een ander medium is: al liggen tekenen en schrijven wel bijeen. Bij mij is tekenen toch meestal in functie van ideeën en gedachten op papier zetten en dan noteer je daar gemakkelijk bedenkingen bij. Soms kan een idee zodanig conceptueel zijn dat je het alleen in woorden kan vatten. Een schilderij heeft een heel andere functie, want een schilderij is een kunstwerk. Dat is iets visueels, een aanwezigheid. Als je daar nog eens taal gaat opplakken, dan speel je op twee velden tegelijkertijd en ik geloof daar niet echt in. Andere kunstenaars kúnnen daar misschien iets interessants mee maken, maar ik vind dat ze dan toch op een ander veld spelen. Ik heb dan nog meer waardering voor kunstenaars die cartoons publiceren, als die goed zijn. Van David Schrigley kan je zeggen dat hij ‘de betere cartoonist’ is, maar in een museum hangt het werk niet op zijn plaats, vind ik.
 
HVC: We zien – jammer genoeg, ik was big fan – ook geen tekeningen meer van jou. Teken je ook niet meer voor jezelf? Ik vermoed van wel, omdat het iets was wat je altijd al deed. Het is je tweede natuur gewoon. Tekenen als vlucht, las ik.
In Collect (jan ’14) zeg je dat je geen ‘painter by nature’ bent, maar wel een ‘painter by choice’. Maar wél een ‘artist by nature’.
Mooi gezegd ook: tekeningen zijn voor jou kamermuziek, schilderijen trompetgeschal.

MB: Ik teken nog veel, maar ik hou die nog wat verborgen voor mezelf. Al die tekeningen die jullie kennen, zijn tekeningen die ik had gemaakt over een periode van 15 jaar en dan pas heb ik die getoond. Al de tekeningen die jullie later zullen zien, zitten allemaal in mijn schuif. (grijnst)
 
HVC: Even simplistisch uitgedrukt nu van “klein naar groot” en van veel naar weinig…
Rond 2006 – 8 jaar geleden – waren er meestal meerdere mensen druk in de weer met je schilderijen. De grootte van je schilderijen lag toen zo tussen de 50/65cm en 100 /150 cm.
Rond 2008 – de periode van je expo ‘Painted Fruit’ in de Zeno X galerie, zagen we vooral werken hangen van 30/50 cm, vooral ‘gemaskerde’ ‘portretten’ van één personage. Ik zet portretten tussen haakjes, omdat het eigenlijk mensbeelden zijn, die je beperkt tot het omhulsel van de portretkunst. Het gaat over de huid van het schilderen en het masker is daar een metafoor voor. Het is een interface tussen de toeschouwer en het schilderij. Je benadert die mensen op je doek bijna als een object.
De stillevens die je er tentoonstelde, zoals het schilderen van dat kleine postuurtje, vond je leuk om te schilderen, omdat het ook het archetype van de mens voorstelt.
Had je geen zin meer om personages met elkaar te laten dialogeren?

MB: Het is goed dat je dat opmerkt, want ik had dat nog niet door. Ik heb daar niet zo over nagedacht. Dat is gewoon gebeurd. Ik voel dat ik in de loop der jaren mijn schilderijen compacter wilde maken en minder op een schilderij wilde zetten. Hoe minder er op staat, hoe sterker het beeld kan worden.

HVC: Toch is voor jou elk kunstwerk tot op zekere hoogte een zelfportret en tegelijkertijd ook een masker: te vergelijken met een handschrift, een manier van kleden. Je geeft iets prijs, maar niet alles.
MB: Hilde, dat is toch geen vraag? En als ik dat ooit heb gezegd, ga ik nu niet zeggen dat het niet waar is. Ik zie niet in waarom je mij citeert en dan nog eens mijn bevestiging wil.

HVC: Maar ik doe dat altijd! Ik heb nooit interviewlessen gekregen, Michael, dus ik weet ook niet wat de interviewregels zijn.

MB: Ok, dan zal ik maar verder luisteren. (lacht) 

HVC: Laten we even verder borduren op je evolutie als schilder. Enkele maanden geleden zagen we op je vijfde solo-expo in Zeno X bijna alleen maar monumentale, grote knallers. ‘The angel’ is zelfs 300cm/200cm. Is het altijd je natte droom geweest om zo’n grote figuren – al dan niet naakt – te schilderen? Dat in navolging van 17de-eeuwers als Vermeer en Vélasquez en hun schilderkundige techniek?
In 2008 zei je dat je het al had geprobeerd, maar dat het je niet goed lukte “zo’n berg vlees” te schilderen.


MB: Zoals zoveel dingen in het leven ben je maar op een bepaald moment klaar voor iets. Misschien kan het nog beter, maar ik was al redelijk tevreden met mijn naakten.
 
HVC: Ik las in de folder bij die expo in Zeno X, dat de sfeer van je schilderijen koeler en afstandelijker is dan voorheen. Bewust?
Er staat ook: ‘De statische figuren overstijgen hun menselijk evenbeeld.’
Ze lijken sowieso totaal niet meer op je werk van vroeger, maar je streefde wel naar vereenvoudiging, zei je al in 2008 in De Morgen. Toen het geld binnenstroomde, had je je al afgevraagd of je motieven om te schilderen nog even nobel waren als voorheen en je daarom misschien gebalder en eenvoudiger bent beginnen schilderen.
MB: Hilde, ik heb dat anders gezegd: doordat mijn werk voor meer geld gaat, ben ik minder gaan schilderen: ik ging daardoor niet méér produceren. Dat bedoelde ik. ‘Het geld dat binnenkomt’ heeft niks te maken met mijn compositievoering.
 
HVC: Nog eens over the sweet smell of success: op zich weet je dat het je niet gelukkiger maakt  -zegt iedereen mét geld én succes ;-). De kick die je krijgt als je een goed werk maakt, is veel groter.
“Een kunstenaar is ook van nature eenzaam”, zei je ergens, “want zelfs als hij succes heeft, blijft hij zich onbegrepen voelen.” Is dat nog altijd zo?
MB: Hilde, ik heb nooooit zo’n uitspraak gedaan. Ik heb gezegd dat ik de eenzaamheid opzoek om te kunnen werken. (Ze gaat even weg om af te koelen. Er komt zelfs een traan aan de pas. Ze kan niet veel, maar ze kan wel juist citeren verdorie ;-), red)
Hilde, je hebt te veel gelezen over mij. Dat moet je niet doen. Daar word je depressief van. Je moest me gewoon wat vragen stellen: wat mijn lievelingsdier is bijvoorbeeld. 

HVC: (Ze herpakt zich en gaat (on)gestoord verder, red) In 2005 zei je dat je troost en ontroering wil brengen Dat is het hoogste wat een kunstenaar kan koesteren. Denk je er nog altijd zo over? Een werk is maar zo intelligent als degene die ernaar kijkt, zeg je ergens, maar je wil vooral eenduidigheid mijden.

MB: Ik denk daar niet meer zo over na.

HVC: De bijhorende titel van je laatste Zeno X expo was: ‘The people from the future are not to be trusted.” Is de titel ’As sweet as it gets’ van de overzichtsexpo die we allen in de Bozar zullen gaan bezichtigen in het voorjaar, ook ironisch bedoeld? Voor die expo in de Bozar wilde je een open titel, om de toeschouwer medeplichtig te maken, zei je tegen Christine Vuegen in Collect. MB: Al mijn titels zijn heel ernstig en heel ironisch tegelijkertijd. Ze maken een essentieel deel uit van het werk. Ik wil geen eenduidige titels. Omdat eenduidigheid leugenachtig is. Daarom vermijd ik dat ook in mijn werk.  

HVC: Wat was de titel trouwens van je eerste officiële solo-expo ooit in croxhapox te Gent in ’96?

MB: Ik denk dat dat een titelloze tentoonstelling was. Al hadden mijn werken toen wel al titels. Ik ben maar met titels van expo’s begonnen toen ik in Zeno X begon tentoon te stellen. Het is ook handig. Je kan het zien als een analogie met popgroepen. Ze maken een album en geven die een titel, waardoor je weet welke songs er op welke plaat staan. Idem met expo’s. Doordat het kind een naam heeft, krijgt dat structuur en overzicht. Het heeft ook een meerwaarde.  

HVC: Voor ik het vergeet: laten we even je galeriehouder Frank Demaegd eren. Ik heb gelezen dat je wel beseft dat je met je gat in de boter bent gevallen met hem. In een oude Humo zei je: “Wat hij in zijn eentje voor de Belgische kunstenaars in het buitenland doet, krijgt een heel Ministerie van Cultuur in nog geen twintig jaar voor elkaar.” MB: Dat is absoluut waar!  

HVC: Er zijn voor de expo tekeningen, schilderijen en films geselecteerd. Zijn je bustes met eendenbeksculpturen (Everything Falls) van op de Gentse kunststadswandeling ‘Track’ geselecteerd? Zelf wist ik niet wat ik er mee aan moest, maar ik heb geen idee welke feedback je kreeg. (Voor de niet-Borremanskenners: tot zijn dertigste tekende en etste hij vooral, vanaf zijn dertigste begon hij te schilderen; op zijn veertigste maakte hij zijn eerste film en op zijn vijftigste maakte hij zijn eerste sculptuur.)

HVC: Die bustes, smaakt dat naar meer?

MB: Ik ben al lang aan het experimenteren met sculptuur. Het was gewoon de eerste keer dat ik dat naar buiten bracht. Ik zal daar zeker nog dingen mee doen.  

HVC: Jij bent blijkbaar jaren bezig met dingen achter de schermen te maken.

MB: Ik ben altijd bezig met dingen waar niemand zit op te wachten. En waar vooral niemand iets van afweet. Ik vind het gewoon fijn om te prutsen en te experimenteren en werken aan dingen, zonder meningen van buitenaf. Je moet rekenen: veel van die dingen mislukken ook, maar dan zal ten minste niemand het geweten hebben. Dat onderzoeken is essentieel als kunstenaar. Als je alleen maar produceert omdat je succes hebt als kunstenaar, dan ga je ook doodbloeden als kunstenaar, omdat je dan je kanalen van de inspiratie afsnijdt. Gelukkig ben ik oud en wijs genoeg om dat te weten. Ik wil me met mijn werk in de eerste plaats blijven amuseren. Dat ik succes heb en daar geld mee verdien, is een aardige bijkomstigheid. Maar het is een bijkomstigheid.

HVC: Ik vermoed dat je voor het kneden van je sculpturen niet je beste kostuum hebt aangetrokken. Je bent bekend als notoir kostuumaantrekker alvorens je een schilderij wil gaan veroveren op je atelier. “Zo heb ik de grootste slaagkansen – een goed piekmoment – op een goed schilderij”, zeg je. Dat kostuum ook om “je op te laden” (als een sportman) en “hungry like a wolf” te zijn. Laten we ondertussen even reclame maken voor ‘Café Costume’ (www.cafécostume.com)

MB: Dat kostuum heeft een tijd gewerkt, maar op den duur wordt dat ook een werkplunje en is die magie weg, dus doe ik dat niet meer. Nu heb ik andere rituelen. Ik ga naakt naar mijn atelier en beschilder me eerst met rode en zwarte strepen, zoals de indianen of de negers, vooraleer ze ten strijde trekken. Dat blijkt op dit moment te werken. Ik voel me er een echte krijger door.

HVC: Je gelooft trouwens niet in schilders die elke dag hetzelfde aantal uren in hun atelier schilderen. Dat zie je in hun werk: te veel constant werk in kwaliteit en veelal eenheidsworst. Hoewel het voor jou wel belangrijk is ‘aanwezig’ te zijn in je atelier, bijna als een brandweerman die van wacht is. By the way: je mooiste momenten in je leven beleef je in je atelier, maar ook de grootste ellende.

MB: Ik ben jaloers op mensen die dat kunnen, want ik kan dat niet. Op een zonnig eiland kan ik niet werken, dus ik moet hier wel ‘van wacht’ zijn.

HVC: Zou het je niet lukken om bijvoorbeeld kleiner werk in een hotelkamer te maken?

MB: Ik kan toch moeilijk al die verfjes gaan meesleuren? Dat zou me beperken in mijn mogelijkheden. Ik zou waarschijnlijk overal kunnen schilderen, maar ik vind het toch het gemakkelijkst om hier in mijn atelier te werken. En het zou een dure hotelrekening zijn: er zou waarschijnlijk verf aan de gordijnen en lakens hangen.

HVC: Ben je het type ‘kliederende en uitspattende’ schilder? Moet die verf wat in het rond vliegen?

MB: Helemaal niet, ik ben een propere schilder. Maar als er gordijnen hangen, zal ik er mijn penselen aan afkuisen. Alles voor de kunst, die gordijnen ook, ze moeten er aan geloven. En de gordijnen zien er met de sporen van de meester ineens veel beter uit. (lacht) Op sommige pakken waar ik vroeger mee schilderde, zitten ook verfvlekken. Eentje heb ik zelfs geveild voor een goed doel.

HVC: Kunstenaar Philippe Vandenberg (1952- 2009) zei: “Er is de paniek van het schilderen, van het moeten schilderen. Maar er is erger: de paniek van het niet meer in staat zijn om te schilderen, van zich bewust te zijn van die onmacht. Ik ben er van overtuigd dat elke schilder zich ooit, op een dag, eens realiseert dat hij zijn laatste doek aan het schilderen is, dat hij niet meer verder kan gaan. Dan moet hij de moed hebben om zichzelf te dwingen het penseel neer te leggen.” Akkoord?

MB: We zullen dat dan wel zien. Het is een cliché, maar je moet ervan uitgaan dat elk doek je laatste schilderij kan zijn. Elk doek moet echt wel uniek, bijzonder en exceptioneel zijn. Uiteindelijk wil je maar één schilderij in je leven maken, maar je probeert altijd opnieuw, net om dat ene ultieme schilderij te maken. Terwijl je langs de andere kant hoopt dat het je nooit helemaal zal lukken. Maar in die ‘bijna’ en mislukking zit ook iets moois. Uiteindelijk weet je dat het ultieme schilderij niet bestaat: het is een onmogelijkheid, maar toch streef je daarnaar. Die attitude om dat te willen, vind ik wel goed. Ik heb hem nooit persoonlijk gekend, maar ik vond hem wel een goeie kunstenaar. Je zag dat dat iemand was die gedreven was, een ‘echten’. Ik heb zijn werk als student nog gezien bij Richard Foncke in Gent. Toen al vond ik dat hij één van de betere kunstenaars was.

HVC: Je werkt nog volgens de middeleeuwse traditie: bij daglicht en in een zo groot mogelijke stilte. Maar voor jou geldt het dogma van de romantische kunstenaar niet: als je je depri voelt, lukt het je niet te werken, dat geeft een averechts effect.

MB: Het doet er in the end niet zoveel toe: uiteindelijk schilder je goed als je je slecht voelt én als je je goed voelt.

HVC: Voor de geïnteresseerden: vertel eens over ‘je techniek’.

MB: Ik schilder tegenwoordig véél dunner. Ik vind het interessant om die transparantie te hebben in sommige delen van het werk, omdat dat een illusie van diepte geeft. Als je dekkend schildert, dan blijft je schilderij heel plat. Als je dun werkt, kan je een hele atmosfeer creëren. Zo’n techniek leer je niet op één dag, dat heeft zich zo ontwikkeld. Dat evolueert en je groeit daarin. In olieverf zijn er heel veel benaderingen en het is een lange zoektocht om je eigen weg daarin te vinden. Het duurt al een hele poos vooraleer je te weten komt welke werkwijze of soort techniek je ligt en je wil hebben voor het soort werk dat je wilt maken. Als je adolescent bent op de kunstschool en je krijgt lessen ‘kleur’ in olieverf, kan je op dat moment nog niet weten wat voor soort schilder je bent of wil zijn. Zomaar de dag erna ‘eens een andere olieverfwerkwijze proberen’, werkt niet. Voor mij is er maar één manier van schilderen en dat is de manier waarop ik schilder. Er is geen andere benadering van dat medium die voor mij interessanter zou zijn. Alle andere schilders schilderen anders en ik vind dat zij allemaal minder interessant schilderen dan ik. (lacht) Je hebt veel schilders die fotorealistisch schilderen en dat is een werkwijze die heel methodisch is. Centimeter per centimeter schilderen ze dat in. Hoe ik schilder, is veel risicovoller. Ik kan op elk moment in het parcours mijn werk totaal kapotmaken. Maar dat is net spannend voor mezelf en dat maakt het schilderij ook spannend. Vandaar dat je er ook de energie in voelt. Er zijn manieren van schilderen die veel safer zijn, maar daardoor ook veel saaier om naar te kijken. Ik heb het temperament er ook niet voor om te zitten ‘crocheteren’ aan schilderijen.

HVC: Vroeger bleef maar 10% van je werk ‘over’. Met hakbijlen erin smijten is je niet vreemd, las ik. Al zal dat symbolisch bedoeld zijn. Maar na het vallen sta je altijd weer op uit liefde voor de stiel. Allemaal uit liefde voor het vak?

MB: Inderdaad

HVC: Ik heb je atelier nog nooit mogen aanschouwen, maar op zich wil ik dat respecteren. Luc Tuymans zei ooit in Humo: “Ik snap de fascinatie niet van mensen die naar schilders-aan-het-werk willen kijken. De camera registreert wel, maar het echt bruikbare materiaal – het ontstaansmoment – duurt maar een fractie. En voor de rest is de werkdag van een schilder oervervelend.

MB: Voor mij zijn mijn dagen als ik aan het schilderen ben in mijn atelier, heel boeiende dagen. Maar het is vaak ook heel dramatisch. Mijn emoties leven heel erg op tijdens het werkproces. Ik ben nogal een temperamentvol iemand als ik in mijn atelier ben, met grote hoogten en laagten. Ik werk echt op het scherp van de snee, zoals in een boksring: op leven en dood. Of zoals in een steekspel. Maar de concentratie is ook dusdanig, net als de adrenaline. Ik heb het nodig om zo te schilderen. Die energie is cruciaal. Het gaat ook om een attitude en die is bijna nóg belangrijker dan de techniek. Van Gogh had ook een temperament en die factuur zie je heel goed in zijn toets. Vélasquez was meer jazzy, hij schilderde als een seigneur. Je voelt dat in zijn schilderijen. Als ik naar mijn atelier ga werken, is dat zoals een coureur die een race gaat rijden. Er is een serieuze mentale voorbereiding en het is erop of eronder. Het is niet zomaar van “ik ga hier een beetje werken”.

HVC: Je atelier is je vrijheid. Uitspraken van jou nog: “My work is my church” en “Work is more fun than fun”.

Daarom dat de wereld ook op je schilderijen wacht. Je voelt dat het niet “zomaar wat” is. Iets wat strijdloos is gedaan, is vaak ook zielloos. Topkoks moeten ook elke dag op het toppunt van hun kunnen koken. MB: Kijk eens hoe mooi dat is, die tafel met al die brol op en dan dat licht dat erop valt. Het is bijna een schilderij. Of het is bijna te complex om er een schilderij van te maken.

HVC: Afgezien van Luc Tuymans, met welke andere bekende kunstenaar zou je wel eens in een bubbelbad champagne willen drinken en praten over de kunst en het leven?

MB: Hilde, het is toch een grapje? (lacht) Ik wil alleen met mooie meisjes in een bubbelbad zitten. Of met dieren: honden en konijnen. Maar konijnen hebben watervrees zeker?

HVC: Misschien zijn er wel oude meesters met wie je wel eens een gesprekje wil?

MB: Het probleem is dat het enige wat me aan de mensen interesseert, hun werk is. Het beste van die mensen, zit in hun werk. Dat is vaak bij schrijvers ook zo: dat zijn vaak heel vervelende mensen. Ik ben ook een vervelende mens: het beste van mij staat op mijn schilderijen.

HVC: Je vindt jezelf dus interessanter in je werk dan in die 10-tallen interviews waarin we je lezen?

MB: Ja. Maar het probleem met interviews is, dat je het meestal ook wel al ergens anders hebt gelezen. Alles wat ik zeg, heeft iemand anders ook wel al eens gezegd, al is het in een licht andere context.

HVC: Alles is in de kunst zogezegd ook al eens ‘gedaan’.

MB: Dat is niet waar, ik geloof dat niet. In de muziek heb je een aantal noten en daar zijn miljoenen mogelijkheden mee. Je zal ook niet horen zeggen dat alle songs al zijn geschreven en dat alle melodieën al zijn gemaakt. In de beeldcultuur is het even stom om dat te zeggen: je kan altijd iets nieuws maken. Natuurlijk werk je met de elementen die er zijn. In muziek zijn er ook maar 7 noten en in taal zijn de woorden ook beperkt. Als ik dat hoor, denk ik: praat van gefrustreerde mensen.

HVC: Nog even terug naar het ontstaansproces/vertrekpunt van je doeken, voor de mensen die je nog ‘aan het ontdekken zijn’. Want wij denken dat elke man in de straat – ook intellectuelen – al wel van Borremans en Tuymans heeft gehoord, maar dat is niet zo. Ik schrik daar soms van. Anyway: je werk ontstaat op zich, intuïtief. Of zoals Fred Bervoets het zo mooi zegt in Humo: ‘Gebruik de roes om iets te scheppen en de discipline om het af te maken.’

MB: Dat is goed gezegd: orde, tucht en discipline! (lacht)

HVC: In die ‘oude’ Humo uit 2006 zei je dat je nog niks erotisch had geschilderd. Wat je wel zei, is dat schilderen sowieso een erotische handeling is. Onder andere door de verfbehandeling, maar ook door de concentratie en de spanning. Grote schilders zullen wel goede minnaars zijn, zeg je. Ik ga mijn oor eens te luisteren leggen. (knipoogt) (Sowieso heb je een passionele verhouding met schilderen: de ene dag fantastisch, de andere dag verschrikkelijk.) Je laatste naakten die in Zeno X gingen, kan je op zich ook niet erotisch noemen.

MB: Absoluut niet. Erotiek is geen doelstelling, hé. Mijn werk kan zelfs niet erotisch zijn, want de personages op mijn doeken zijn ook geen mensen, het zijn eerder poppen. Dat is geen interessant thema. Kunst die erotisch moet zijn, is geen goede kunst, hé. Als bepaalde aspecten te veel doorwegen – dat kan ook politiek zijn – dan wordt het meestal niet zo interessant als kunstwerk. Dat wordt dan een illustratie. Dat erotiek of politiek impliciet aanwezig is heb ik zelfs graag, maar op een evenwichtige manier, dat er een contradictie inzit. Thomas Ruff overstijgt die erotiek in zijn werk. Je ziet dat de oorsprong van dat werk heel trashy is. Hij maakt daar het tegendeel van, en dat is prachtig. Een kunstwerk moet zichzelf tegenspreken. Onlangs zei ik het in een ander interview: “Een kunstwerk is eigenlijk een knoop die je moet ontwarren.” Het moet een knoop zijn die je irriteert of bezighoudt. Het moet geen oplossing of illustratie of gebruiksaanwijzing zijn om die knoop te ontwarren: neen, je moet die knoop houden. Een kunst is ook een onvolkomenheid.

HVC: Nog even over die erotische handeling.

MB: Ik dans nooit en ik had eigenlijk niet door waarom ik dat niet deed. Maar ik heb pas sinds kort door dat ik al genoeg dans: ik dans constant met mijn penseel. En dat is veel gesofisticeerder dansen dan met mijn voeten. Ook het ritme en geluid van het schilderen is niet te evenaren met iets anders.

HVC: Ben je nog altijd zo eerzuchtig trouwens? Of heb je dat niet meer nodig, nu je ‘one of the best’ bent.

MB: Natuurlijk ben ik eerzuchtig! Ik wil trots zijn op mijn werk. Ik heb er altijd van gedroomd om kleinschalig een gerespecteerd kunstenaar te zijn. Maar ik ben heel blij met mijn positie: ik heb het coolste beroep van de wereld! Een succesvolle schilder zijn die goed werk maakt, dat is fantastisch! Dat is heel moeilijk om te bereiken, maar ik ben er heel blij mee. Ik was altijd jaloers op muzikanten, maar wat ik doe, is nog cooler. Met de jaren zie ik ook dat ze veeleer in een stramien zitten: cd maken, promoten, optreden. Bij mij is dat ook, maar ik heb het gevoel dat ik dat toch veel meer in de hand heb: ik heb volledige vrijheid.

HVC: Wat doe je om af te kicken van je werk? MB: Sporten en… (knipoogt)

HVC: Hoe is het met je gitaarspel trouwens?

MB: Zeer goed! Ik speel tegenwoordig Bob Johnson. (Speelt een liedje voor mij)

HVC: Grote eigendommen uitgesloten, wat is je grootste bezit?

MB: Mijn lichaam. Iemand zei onlangs op de radio dat ons lichaam het meest vernuftige instrument is dat we ooit gaan bezitten. Trouwens, bezit bestaat niet omdat het leven eindig is, dus is bezit ook tijdelijk. Ik begrijp dus niet waar de communisten zich druk om maakten. (lacht) Zonder tijdelijk bezit kan je ook niet functioneren in de maatschappij. Ik weet: er is een verschil tussen arm en rijk, maar excessen zijn nooit goed. Je hebt dat verschil ook nodig, want de natuur zit zo in elkaar. Je moet opletten met rijkdom. Ik heb gelukkig als kind iets heel goeds meegemaakt: ik kon heel goed knikkeren. Ik zat in een groot college en ik was zo ongeveer de beste knikkeraar. Telkens als ik won, kreeg ik de knikkers van mijn medespelers. Er waren glazen knikkers, maar ook porseleinen knikkers, die veel meer waard waren. Op de duur speelde je dus alleen voor die porseleinen knikkers. Ik was daar zo trots op, dat ik elke dag met die zak knikkers naar school ging. Op de duur was die zak zo zwaar, dat hij midden op de speelplaats doorscheurde. Toen alle knikkers overal wegrolden, greep iedereen ze en ik bleef verstijfd staan. En plots besefte ik dat ik er geen één meer wilde hebben: ik wilde niet meer de jongen zijn met de meeste knikkers zijn, heb ik toen geleerd. (lacht)  Dat is eigenlijk een parabel, Hilde. Ik ben blij dat ik dat heb meegemaakt. Als je veel hebt, is het tijd om te delen.

HVC: Toch zeg je ergens dat alles nutteloos is. Zou je niet beter in een hangmat in Hawaii gaan liggen dan, zou ik zo denken? Maar luieren en je vervelen zit er voor jou nog niet in: je zegt dat vele schilderes hun aangrijpendste werken in de avond van hun leven maakten, dus is er nog werk aan de winkel.

MB: Natuurlijk is alles nutteloos, Hilde. Maar helaas maken de beste schilders naarmate ze ouder worden, interessanter werk. Ik wou dat ik vijf levens had, dan kon ik dat beter invullen. Nu moet ik constant kiezen wat ik niet kan doen. Waardoor ik altijd spijt heb van wat ik niet kan doen. Ik zal op mijn 85ste niet iets hebben van: “Ik heb alles al gehad.” Neen, ik zal alleen gehad hebben waarvoor ik gekozen heb. Ik probeer zoveel mogelijk uit het leven te halen. Maar daar moet je veel voor over hebben. Maar ik vind dat de moeite waard.

HVC: Kiezen is verliezen.

MB: Artistiek scheppen is ook heel moeilijk, maar anderzijds het mooiste wat er is. Er is niks dat zo een bevrediging kan geven als dat.

HVC: Illustratrice Gerda Dendooven zegt dat je wel gek moet zijn om elke dag te willen creëren. Je kan het leven véél gemakkelijker maken, vindt ze.

MB: Dat is waar, maar dan heb je natuurlijk een leven zoals iedereen. Als je gaat werken als een slaaf voor een bank, verhuur je je leven aan de bank. Is dat beter? Ik denk het niet. Ik zou het niet meer kunnen, voor een baas werken. Ik begrijp zelfs niet dat iemand dat kan. Gelukkig zijn er mensen die dat willen doen, zo voor een verzekeringsmaatschappij of ministerie gaan werken, maar voor mij is dat hetzelfde als je leven vergooien. Maar veel mensen vinden dat tof omdat ze dan hun huis kunnen afbetalen. Je vindt toch altijd iets waar je je geld mee kan verdienen of waar je eer kan mee behalen? Je kan toch iets doen dat je bevrediging geeft?

HVC: Welk beeld van jou zou je graag bij ons gesprek afgebeeld zien?

MB: Hilde, wat een vraag, zeg. Mijn werk dient niet als illustratie. Het mag daar niet dienstbaar voor zijn. Welk werk zou jij kiezen? Een tekening of een schilderij?

HVC: Heb je een zelfportret waar je de kijker kwaad aankijkt? (knipoogt)  

Hilde Van Canneyt, copyright 2014, met dank aan croxhapox.   Michael Borremans stelt tentoon:

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *