Categorieën
Interview

Interview met Bart Lodewijks


Interview met Bart Lodewijks (NL 1972), zomer 2017

Bij
deze het Extra-Large interview met Bart Lodewijks. De ‘gebalde-re’ versie kan u
lezen in Kunstletters:
www.kunstletters.be
Hilde
Van Canneyt: U wordt vaak een krijtkunstenaar genoemd. Kunt u zich daarin
vinden of is dat wat te kort door de bocht? 
Bart Lodewijks: Het is niet alleen
krijt hé, het is een mengsel, een soort legering. Daarnaast werk ik bijvoorbeeld
ook met ladders die ik leen van bewoners. Dat zijn mijn middelen. Het
allerbelangrijkste is echter vertrouwen. Zonder krijt kan ik nog tekenen, dat
is denkbaar. Maar in de buurten waar ik werk, kan ik zonder vertrouwen niks
beginnen. 

Daarbij komt dat 2/3 van een krijtstaafje verloren gaat. Dat is
poeder, geen deel van de tekening dus. Dit houdt ongeveer gelijke tred met die
bewoners, aangezien er ook heel veel gesprekken verloren gaan, omdat je ze niet
onthoudt. De gesprekken en interacties die ik wel onthoud, schrijf ik op. Die
horen bij die tekeningen. Daar verschijnen dan boeken over, er worden films
over gemaakt, er verschijnt een krantje…
Als
we uw oeuvre bestuderen, zien we op de foto’s van uw werk zowel krijt op
huizen, op rotsen, op straat, in interieurs… U gaat evenwel niet zomaar op pad
met uw rugzak en begint wherever
krijtlijnen te tekenen. Al zal dat in het begin wel het geval zijn geweest.
Wordt
u gevraagd of zoekt u zelf projecten? 
Idealiter is op pad trekken, dat wat
ik doe, maar het is natuurlijk een praktijk. Het is niet dat ik op reis ga en
even vakantie-achtig kuier. Ik krijg opdrachten van allerlei instanties zoals
kunstinstellingen, musea en steden en ik zorg er dan voor dat ik in een
buurt gestationeerd word.
Ik kom veel mensen tegen op straat en
zo bots ik ook wel eens op Jehova’s. Gaan zij willekeurig aanbellen of hebben
zij een soort criterium? Wel, daar zit een overlap in met mijn werk. Ik lijk
overal aan te bellen, maar dat is niet zo. Ik weet heel precies waar ik wel en
waar ik niet aanbel. Met dit verschil dat Jehova’s een boodschap hebben en ik
helemaal niet, want ik wil helemaal niks verkondigen. Voor mij mogen de dingen
blijven zoals ze zijn.

Is
het dan zo dat u een omgeving eerst stiekem gaat verkennen? Of gaat u vanuit uw
computer met een landkaartje aan de slag?
Ik verken een omgeving te voet en
begin al vrij snel te tekenen op de straat. Meestal komen er reacties van
bewoners, afhankelijk van het tijdstip op de dag. Vervolgens ga ik na wat
schrijvers zoal over die streek hebben neergepend. Ik kijk dan even door de
ogen van een ander, wat ook een vorm van verkenning is.   
U
hebt niet de intentie meer communicatie tussen de buurtbewoners te bevorderen?
Toch niet in de zin dat het een doel
is. Er wordt al te gemakkelijk vanuit gegaan dat je mensen meer met elkaar in
verbinding brengt en met elkaar laat communiceren, want ‘dat dit goed is voor
een buurt’. Echter is dit slechts een veronderstelling. Voor de lieve vrede kan
het soms beter zijn als de mensen elkaar niet kennen. Ik beschouw het gewoon als
een mooi neveneffect als een buurt door mijn tekeningen verbetert.  
U
noemt het geen sociaal-artistieke projecten.
Nee, omdat ik geen buurt probeer te
veranderen. Alles gaat uiteindelijk terug naar zijn oorspronkelijke staat: het
krijt regent weg en ook ik vertrek weer op den duur. Er ontwikkelt zich een
band met de bewoners waarin gelachen wordt, maar waarin ook verwachtingen
gesmeed worden. Alsof ik in de buurt ben komen wonen. Op den duur, als je
telkens teruggaat naar dezelfde plekken, krijg je zowel betekende als
on-betekende huizen. Dat is logisch, want niet iedereen vindt het goed dat ik
met krijt op hun huis teken. Al lenen bewoners van niet betekende huizen me zo
nu en dan een ladder uit.
Op den duur zijn er zoveel betekende
huizen dat de bewoners in mijn tekeningen lijken te wonen. Dan keert de
gastvrijheid zich om: ik word een beetje hun artistieke gastheer. 

Lokt
u (bewust) verbaal iets uit met uw krijttekeningen? Immers is het u net te doen
om die act. Een act die u onder andere door filmmaakster Griet Teck laat
vastleggen.
Maar
het is niet te vergelijken zoals bijvoorbeeld een balletvoorstelling die wordt
gefilmd en wij erna op tv ervan kunnen genieten. Of wel? Is het ‘echte’
kunstwerk uw tekenhandeling of het geheel der delen?
Film, fotografie en woord zijn
instrumenten om de tekeningen en de dynamiek die door het tekenen plaatsvindt, te
fixeren. Je kan de tekeningen letterlijk fixeren, maar dat doe ik niet. Dan
krijg je een heel andere reactie van bewoners, nóg meer discussies over of ze
het wel of niet willen, want dan is het permanent. Het is veel makkelijker om
een entree te vinden met iets wat tijdelijk is. In sociaal opzicht kan je
daarin bovendien veel meer stappen doen. Als je met verf werkt, zit je met dat
‘toestemmingsdeel’. Ik zorg er altijd voor dat de mensen mij al gezien hebben.
Ik werk daarvoor op plekken die van iedereen zijn: het asfalt, de stoep, een
muurtje… En dan krijg je al snel de vraag: “Tot wat dient het?”. Meestal vragen
ze zelfs niet of ik een kunstenaar ben. (lacht)
Van daaruit maak ik kenbaar dat ik in
de buurt aan het werk ben, op zoek naar een gevel waarop getekend mag worden.
Ergens
is het ook een soort performance, want u zegt op een of andere manier bijna letterlijk:
“Kijk naar wat ik doe.”
Het is in die zin wel performatief,
maar het is geen podium hé. Bij podiumkunst geldt: “Hoeveel mensen zien het?”
Niemand heeft me uitgenodigd om daar in hun straat te gaan tekenen. Wat ik doe,
wordt door heel veel mensen gezien die er niet bewust van worden gemaakt dat ze
moeten kijken. Ik heb nog nooit meegemaakt dat een groepje mensen staat te
kijken naar wat ik doe en dat is bij een performance
artist
wel zo. Het is geen voorstelling. Het zit hem eigenlijk in een soort
grijze zone van wel en niet gezien of opgemerkt worden. Hoe langer ik in die
grijze zone kan blijven, des te productiever het tekenen is en hoe productiever
de interactie met bewoners. Dat is op een heel ijl niveau. 

Het hoeft niet uitgelicht
te worden. Als het uitgelicht wordt, is het bijzonder en dan gebeurt er iets in
de straat wat anders is dan normaal. Eigenlijk heb je geen beeld meer van wat
die straat is. Een goed criterium daarvoor is dat wanneer ik wekenlang op een
plek of één straat werk en er tussenin bijvoorbeeld twee weken niet ben, dat
mensen erna gaan vragen: “Waar was u?” Het bewijst dat het tekenen zich een
beetje heeft ingeschreven op die plek. 

Een antropoloog bijvoorbeeld, heeft er evenmin
iets aan als iedereen in de straat weet wat ze daar aan het doen is, want zij
moet van op afstand de sociale dynamiek bestuderen. En dynamiek moet net ongeschonden
blijven. Ik werk door deel te nemen, zoals een loodgieter of vuilnisman werkt.
Ik moet soms ook met rust worden gelaten omdat ik bezig ben, net als een
loodgieter die niet eindeloze tijd neemt om te praten. Ik vraag als het ware
respect voor wat ik doe. Uit liefde voor het vak.
U
tekent ook niet wàt u ziet. Hoe komt het trouwens dat u zo lineair en symmetrisch
werkt?
Op een of andere manier zijn de
tekeningen wel afgeleid van wat je ziet. Acht jaar geleden waren die tekeningen
nog gebaseerd op waarnemingen, maar niemand herkende wat het voorstelde. Wat
mensen wel zagen, is iets dat zodanig paste op die plek dat het eigenlijk niet
heel echt opviel. Alsof het er al was voor ik tekende.
Wat
u doet is als het ware het volgen van een gebouw?
Dat zegt u wel goed, maar ik volg in
zekere zin de bewoners in de straat. Zij wijzen me op plekken waar ik mag
tekenen. Die tekeningen lijken op elkaar en lijken allemaal in elkaars
verlengde te liggen. Soms komt een tekening na twee jaar ook wel terug, zij het
dan in een andere context. Strikt genomen bestaat mijn praktijk uit één enkele
tekening. Een tekening die zich al zeventien jaar onophoudelijk doorheen
allerlei buurten van steden begeeft.
Is
uw vertrekpunt altijd letterlijk en figuurlijk intuïtief?
Die manier van tekenen is natuurlijk
een identiteit, ik ben er thuis. Net zoals een jazz muzikant thuis is in zijn
muziek. Hij kan eindeloos improviseren omdat hij de muziek doorkneed heeft, zo
‘speel’ ik met krijt, ladders en de publieke ruimte.
Toeval
speelt ook een rol in uw praktijk: kindjes tekenen er soms tussen – wat u niet
erg vindt. Het blijft al bij al heel prematuur… Het is ook heel anders dan
graffiti, omdat het subtieler is.
Graffiti is eerder een actie om
zichtbaar te zijn, iets into your face aan
de kaak te stellen. Het kan een politieke boodschap bevatten. Het is bovendien
een heel andere cultuur, het zit dicht bij aanvallen: hit and run. Het is bij graffiti echt noodzakelijk dat mensen het
zien, het is dwingend. Dat is bij mij dus niet. Ik zet alles in werking om al
tekenend deel te nemen aan het leven in een buurt, en dit op gewone door-de-weekse
dagen.

Ziet
u dat als een soort logo, een signatuur dat u achterlaat?
Ik zie het als één tekening die ik zeventien
jaar geleden ben begonnen en die nog steeds niet af is. En ik signeer de
tekeningen niet omdat ik ben komen aanwaaien. De bewoners weten wie ik ben.
Maakt
het u nooit braindead, zo telkens
datzelfde tekenen?
Op zich maakt het niet uit of die
lijnen nu naar links of naar rechts worden getrokken. Die lijnen zijn ook nooit
écht recht. Ik vind het ook belangrijk dat ze gevoelig zijn getekend. Als je ze
in het echt ziet, zie je de bezieling erin. Het zit eerder bij de aanraking van
een plek dan dat het bij een harde, rechte, mathematische rationele lijn ligt.
Wat doe je als je door een straat loopt? Je zet telkens voetstappen en dus maak
je als het ware de kortste verbinding tussen twee punten. Daar komt die rechte
lijn vandaan. 

Zoals je wandelend stap per stap overal probeert te komen,
probeer ik met mijn krijttekeningen overal te komen. Ik doe dat net door die
handeling zodanig te vereenvoudigen. Ik kan telkens door blijven gaan en het
tekenen zelf – de handeling van het tekenen, die hele tocht – staat niks in de
weg. Die tekening kan wel complex worden, maar de handeling is simpel.
Ook
omdat het anders te complex in uw hoofd wordt?
Als je tekent, moet je in zo’n buurt
al helemaal niet te veel gaan aarzelen. Je moet gewoon beginnen en kunnen gaan
tekenen. Maar op zich sta je met je rug naar de mensen, dus je ziet niet wat de
mensen allemaal áchter je rug doen.
Het weer is een ander belangrijk
element. Regen in het bijzonder. Tekenen op een stoep gaat niet als het regent,
op een muur soms nog net wel … Mensen gaan sneller vragen of je wilt schuilen
en een kopje koffie wilt. Dan begint het verhaal opnieuw, maar dan complexer.
Want ik wil immers graag ín die huizen tekenen.
Ik zou als het regent op zich een tentje
kunnen opzetten om te tekenen– zoals wegarbeiders doen, maar dan ontneem ik de
bewoners de procesgang van die tekening. Natuurlijk spoelt de regen mijn
tekening weg. Dat is een mijmering die in al mijn teksten terugkomt.
Daarnet
minimaliseerde u dat sociale, omdat dit aspect zich in uw geval vooral de
nadruk doet leggen op de verhouding tussen u en de persoon op wiens huis u
tekent. Het richt zich minder op de mensen onderling, wél op de kleine
verhalen.
Waarom ik het zojuist minimaliseerde
is omdat het sociaal artistieke tot doel heeft om een buurt leefbaarder te
maken. De kunst wordt in dat geval ingezet als middel. Kunst maken is voor mij
een doel. De middelen die dat mogelijk maken zijn: krijt, ladder, rugzak,
budget, enz.     
En wat het sociale betreft: je zal me
nooit aantreffen op een feestje in een buurt, ik ben geen BBQ-kunstenaar.
(lacht) Ik zie de mogelijkheden die dat biedt, maar mijn werk zet zich daar
niet op in.
U
neemt de gesprekken niet – zoals ik doe – met een bandje op, maar pent ’s avonds
het relevantste neer.
Een tijd geleden vroeg een Turks
jongetje wat ik doe. Ik zei tegen dat jongetje dat dit mijn beroep is. En dat
jongetje repliceerde: “Ah ha, mijn papa doet ook ‘beroep’” Dat is iets wat je zo tussen je
vingers doorschiet, dat je het vergeet. Al heb ik deze quote letterlijk in een
krantje gezet. De ontmoeting met het Turkse jongetje kan je niet aan de
tekening aflezen, maar vond wel plaats in de context van het tekenen.

Mijn werk gaat net over al die small talk, die ontmoetingen die veelvuldig
plaatsvinden en niet per se diepgravend zijn, maar wel de hele dag doorgaan.
Deze schijnbaar onbeduidende gesprekken vormen de infrastructuur van mijn
praktijk en werk ik uit door daarop verder te schrijven. Op die manier krijgen
ze wél hun verdieping. Dat stedelijk weefsel waar die tekeningen inkruipen,
waar bestaat dat uit? Wat is de structuur van de plekken waarop je tekent?
Die buurman leent wel zijn ladder uit,
maar je mag niet op zijn gevel tekenen. Ik zorg er dan bijvoorbeeld voor dat
die ladder niet bij die bewoner terug komt. Ik geef de ladder aan een andere
bewoner én ik krijt op de stoep: “Uw ladder ligt bij nummer 9.” (lacht) De
eigenaar gaat zijn ladder toch niet ophalen en wacht eigenlijk tot ik weer
terug ben. Dat geeft alweer een lading aan zo’n project, maar het is niet meer
zichtbaar.
Het verhaal van de ladder plaatst zich
buiten het domein van de beeldende kunst, maar het is van cruciale waarde omdat
het potentieel van een buurt openbreekt. 
  
Dat
is die sociale interactie tussen de buren.
Willen
de meesten trouwens niet liever anoniem blijven in uw schrijfsels?
De sociale interactie – ladder lenen –
heeft als doel om voort te tekenen. Dat ik een stapje verder ga door de ladder
niet bij de juiste persoon terug te brengen, is om een doorbraak te forceren
tussen bewoners die niets met het ge-krijt te maken willen hebben. Opeens
blijken ze niet helemaal afwijzend.
Anoniem blijven heeft nog nooit een
rol gespeeld. De buurten waar ik teken bestaan echt, je kan de huisnummers
lezen en in de publicaties houden de mensen hun echte namen.  
Om die onzichtbare structuur van bijvoorbeeld
de laddereigenaars – die alleen ik ken – niet verloren te laten gaan, schrijf
ik het net op. Daarnaast zijn filmmaakster Griet Teck en ik nu met een
documentaire bezig. Er worden gedurende drie jaar allerlei opnames gemaakt met
de bedoeling al die plekken, straten en steden in Europa zo door elkaar te
laten lopen, dat je een soort fictieve straat krijgt. De mensen kennen elkaar
in feite niet en toch lijkt het één straat te zijn.
Even
rewind: u bent de straat opgegaan,
omdat u in Glasgow zat te verpieteren in een atelier en daarom maar de straat
optrok.
Het
zal wel een lange weg zijn geweest alvorens de instituten en musea u leerden
kennen.
Echter
minimaliseert u als het ware wat u ‘kan’, want ook een goed getekende tekening
of een goed gemaakt werk zal u niet vreemd zijn. Heb u zich altijd tekenaar
gevoeld?
Ik zat op de schildersafdeling van de
kunstacademie in Breda (NL) waar ik alleen maar tekende. Daarna deed ik op het
Sandberginstituut in 1997 mijn master. Ik had daarvoor een boek geschreven Nooit meer naar de Noordkaap, over een
fietsreis naar de Noordkaap. Dat was een hilarische tocht met een vriend waar
we allerlei avonturen beleefden en eigenlijk continu vochten om die Noordkaap
te kunnen bereiken, want het was verschrikkelijk slecht weer.
Toen ik terug in Amsterdam kwam, vroeg
de docent me om drie dingen niet te doen: schrijven,
tekenen en naar de Noordkaap fietsen. Hij vond dat het drie dingen waren die ik
al kon. Zodoende ben ik het hele schooljaar vijventwintig medestudenten van
allerlei kunstrichtingen gaan assisteren. Ik probeerde op uiteenlopende manieren
dienstbaar te zijn, wat niet makkelijk was. 

Ik hielp ook één van die studenten
met het filmen, daarom begon ik aan een documentaire die meteen vrij heftig
was. Ik ben toen in het net nog in oorlog zijnde Joegoslavië geweest en heb er
twee jaar gewerkt. Daar zijn twee documentaires uit voortgekomen, hoewel ik me
niet één dag documentairemaker gevoeld.
Ik probeerde documentaires te maken,
omdat ik iets deed wat ik niet kon, al zaten er evenwel allerlei elementen in
die ik intrinsiek wel kon. Daar is dat tekenen in buurten uit voortgekomen. Het
sociale kwam na die documentaires terug aan de oppervlakte. De dingen die dragend
waren voor de documentaire – bijvoorbeeld mensen ontmoeten – heb ik in het krijttekenen
voortgezet. 

Foto’s neem ik niet graag, ik fotografeer met gezonde tegenzin. Die
tekeningen passen niet in het kader van foto’s, de tekeningen zij daar te groot
voor. Ze gaan de hoek om, regenen weg en zijn de hele tijd aan het
bewegen. 
U
werd ervoor genomineerd voor de ‘Prix de Rome’ in Nederland.
Het is de belangrijkste prijs in
Nederland, voor kunstenaars tot 35 jaar. Ik werd genomineerd op basis van een ratjetoe aan werk: twee documentaires
over Bosnië, tekeningen, het fietsboek ‘Nooit meer naar de Noordkaap’ en werk
wat ik had gemaakt als assistent van medestudenten.
Hoe
ziet uw atelier eruit? Stel ik me een computer op een tafel voor en een rek vol
krijtjes ernaast?
(lacht) Mijn krijtjes liggen samen met
een lat en een waterpas vredig naast elkaar in mijn auto. Verder ligt er een
fles water, wat fruit en brood in mijn rugzak. Zo marcheer ik met krijt in de
ene hand en een lat in de andere hand door de wereld op zoek naar plekken die
geschikt zijn om te betekenen met krijt. 

Ik heb een beetje pech dat die wereld
waarin ik dan teken, in het geheel ongeschikt is om te betekenen met krijt.
Want huizen, straatoppervlakten en architectuur zijn net helemaal niet geschikt
om met krijt te betekenen. Daarnaast zijn de bewoners niet geconditioneerd op
de komst van een krijtkunstenaar. Ik tref met andere woorden een wereld aan die
het me moeilijk maakt.
Het atelier zou wel een perfecte
conditie kunnen zijn om te tekenen, maar dan ontbreekt die hele sociale
dynamiek en dat is een te grote concessie. Daaruit kan je opmaken dat het mij
echt wel gaat om weerstand en de alledaagse ontmoetingen en confrontaties met
mensen.

Doen
mensen er nooit smeuïg om? Nog nooit smalende opmerkingen gehad zoals: “Dat kan
‘mijne kleine’ ook?”
Nee, omdat ik het serieus doe. Als je
precies werkt – zoals zovele mensen in hun werk – wordt daar wel waarde aan
toegekend. Of dan komt iemand zeggen: “Je zegt wel dat je kunstenaar bent, maar
ik zal je eens vertellen wat échte kunst is.” (lacht) Nou, ik ben er net zo min
om mensen de les te lezen wat kunst is. Soms, door een gesprek, merk ik dat ik
niet meer kan tekenen wat ik van plan was. Ook omdat iemand bijvoorbeeld naar
mij blijft kijken naar hoe of wat ik teken.
Zo vroeg ik op een gegeven moment aan
iemand: “Zou u mij aanwijzingen kunnen geven van waar u staat, of ik de
krijtlijn recht teken?” Zo kwam ik erachter dat die meneer een gepensioneerd
vliegenier was en altijd heel precies moest landen. Daar komt nog bij dat als
ik bij hem thuis kom, hij een heel arsenaal aan wapens bezat. Bleek dat hij
militair vliegenier was. Op een gegeven moment zegt hij: “Richt maar op die
krijtlijn van u buiten.” Ik kijk door dat vizier en zie dat die krijtlijn niet recht
is en opeens snap ik hem.
Zo ontspint zich een verhaal: je moet
het doen met de wereld zoals je hem aantreft. Ik probeer eigenlijk de verhalen eruit
te destilleren. Er wordt zovéél gezegd, maar als je er later bij stilstaat,
zullen soms kleine onbenullige gesprekken toch de moeite waard zijn geweest. En
heel soms bepaal ik de regie en laat ik eens iemand naar een andere plaats
komen, zoals de laddereigenaars. Als het ware een straat versterken om
hulptroepen in te roepen.
Er
zit een kleine journalist in u!
(lacht) Er zit inderdaad een artistiek
verslag in, het is niet helemaal objectief.
HVC:
U moet er van kunnen leven, want u hebt een gezin… Waar u vroeger zelf op
onderzoek ging, wordt u nu uitgenodigd door kunstinstellingen ‘om uw ding te
gaan doen’. Wat is meestal hun motief om u uit te nodigen? Sociaal-cultureel, het
‘kunst-buiten-de-muren’, het poëtische, de schoonheid van wat u doet? U zal waarschijnlijk
niet zomaar voor de openingsceremonie van een opening uw kunstje tonen als
zijnde ‘om 14u begint Bart Lodewijk in de Kikkerstraat te tekenen’.
(lacht) Nee, zeker niet. Al zijn er natuurlijk
tal van variaties en teken ik wel eens binnen op museummuren of in galeries,
maar dat staat nooit op zichzelf. Ik ben drie maanden geleden in Seoul geweest
om een tekening te maken in een museum. Ik heb die tekening in drie dagen
gemaakt en ben de overige acht dagen de stad ingegaan waar ik op allerlei
plekken tekende. Ik heb die tekeningen gefotografeerd en in de tentoonstelling
opgenomen.
De curator informeerde
in welke straat ik had getekend. ‘In de Bloemetjesstraat,’ flapte ik eruit. Dat
er een heuse Bloemetjesstraat in Seoul bestaat is natuurlijk klinkklare
onzin – i
k kan er niet één woord ontcijferen,
ook geen straatnamen. Het Koreaanse schrift is voor mij onleesbaar, de woorden
hebben iets bloemetjesachtigs. Het zijn prachtig tekens die me vrolijk maken
zoals een bloem dat ook doet.
Hoe
bepaalt u de waarde van een tekening? Dat is immers dat deel van het spoor
zoals ze van de ‘Cloaca’ van Delvoye eveneens een ‘deel’ van zijn werk(spoor)
kochten…
Ik heb een tekening gemaakt op een
toren die voor een basisschool staat. Daarna vroeg ik aan de klassen wat ze in
die tekeningen zagen. Toen vroeg één van die kinderen: “Wat verdient u, kan u
daar van leven?”
Ik zeg: “Ik leef van krijt.” De juf repliceert
tegen de jongen: “Dat is geen goeie vraag, je mag dat niet zomaar stellen.”
Ik vraag vervolgens aan hem: “Hoeveel
zakgeld krijg je per week?” Dat bleek vijf euro te zijn, dus ik antwoord: “Dat
is precies de prijs van die tekening op de toren. Als jij mij nu je weekzakgeld
geeft, krijg jij die tekening.”
Hij antwoordt: “Dat doe ik niet, want
die tekening regent weg.” Er komt vervolgens een dynamiek in de klas en plots
zegt de leerkracht: “Ik koop uw tekening voor vijf euro, want ik vind dit wel
een leuk idee.”
Ik antwoord haar: “U bent geen kind en
u krijgt geen zakgeld, dus u moet er uw maandsalaris voor betalen.”
De kinderen waren het er helemaal niet
mee eens, maar toen riep dat jongetje: “Ik zal hem wél kopen, want die tekening
is een maandsalaris waard!” Dus wat voor waarde ken je toe aan iets wat an sich waardeloos is maar toch heel
veel waarde kan hebben?
Kan
u enkele onvergetelijke projecten aanstippen?
Het project Onvergetelijke buurt in de Gentse buurt Moscou, in opdracht van het
S.M.A.K. in 2010, alsook het essay Heimwee
naar Krijt
, over de kronkelige weg naar krijttekeningen in Vlaanderen en
Rio de Janeiro. Dat was in het kader van een essayreeks, in opdracht van het
Nederlandse Mondriaan Fonds in 2014. Ook zou ik graag Meninroad Ypernstrasse, vernoemen; tekeningen die ik maakte bezijden
de route van Menen naar Ieper en waarover eind oktober een gelegenheidskrant
verschijnt met tekst en tekeningen.
Verleden jaar heb ik op een bijzondere
manier samengewerkt met CC Strombeek. Daar is een twintig-minuten-film uit
voorgekomen: A line is a line is a line,
die ik samen met Griet Teck maakte. Het is het eerste luik van de grote film.
Met
welke andere kunstenaar, muzikant of schrijver zou u zichzelf kunnen
vergelijken?
“Ik ben niet exemplarisch”, althans,
dat zijn de woorden waarmee de directrice van het Mondriaan Fonds mijn essay
inleidt. Ik was gechoqueerd en gevleid in één adem.

Ik lees veel, schrijvers als Ryszard Kapuściński en recent August Willemsen en Sebastian Barry; Sebald, …

Ik ben goed in het uitzetten van de radio en tv, maar
houd natuurlijk van muziek en goede interviews. Wat ik bewonder aan Vincent van
Gogh is dat hij schreef over zijn leven en werk. In zijn brieven bevraagt hij
zijn schilderijen. Ik doe dat in feite ook maar dan niet in briefvorm aan mijn
broer. Ik heb overigens ook helemaal geen broer. Ik zou me tot mijn zus kunnen
richten, die actrice is.   

Zit
er humor in uw werk? Die is op het eerste zicht niet waarneembaar…
Humor is heel belangrijk, zonder humor
kan het niet. Zonder humor heb je niets te zoeken op straat, althans niet als
krijtkunstenaar.
Misschien
kan u wat reclame maken voor uw publicaties? Waarom zouden mensen die moeten kopen?
Wat hebben mensen van buiten of in de kunstscene er aan?
Laat ik een willekeurig fragment
gebruiken van het boek Sligo Drawings.
(te bestellen via www.romapublications.nl):

‘De lat waarmee ik teken is een
waterpas die zo vaak is gevallen dat de waterogen waarmee je de horizontaliteit
en verticaliteit kunt aflezen, kapot zijn. Ik bezit een bescheiden voorraad van
zulke waterpassen. Ik neem ze mee op reis, en dat baart vaak opzien bij de
veiligheidscontrole op luchthavens. Elke waterpas draagt een geschiedenis waar
je een boek over vol kunt schrijven, maar leg maar eens uit aan een douanier
dat een pas blind is of traant omdat de waterogen gebroken zijn. …’
Hoe
belangrijk zijn de titels die u aan uw werk geeft?
De titels zijn altijd de namen van de
straat. Een van mijn boeken heet Heimwee naar
krijt
.
Verzamelt
u zelf ter compensatie ‘materiële’ kunst?
(lacht) Nee hoor.
Welke
eigenschappen bewondert u als niet-materiële kunstenaar dan in andere
kunstenaars?
Wat voor mij dé belangrijke
kunstenaars zijn, zijn degene die bij mij toen mee op de kunstacademie zaten. Ik
raak ook vaak geïnspireerd door kunstenaars in spé, mijn studenten aan het
KASK.
Waarom?
Ik heb een jaar lang die collega’s
geassisteerd, dus die zijn meer van invloed dan een Sol Lewitt of Daniel Buren,
om maar twee masters te noemen. Mooi aan mijn studenten is de prilheid, het
voorzichtige en het brutale, het zichzelf overschattende. Ze vallen aan. Ze
moeten wel.
Ik
vermoed dat u na zo’n ‘sociale’ tekendag’, helemaal bent uitgeput omdat u in
dat momentum alles hebt gegeven…
Ik denk dat alle kunstenaars alles
geven en dat er weinig op reserve wordt gespeeld.
Zoals
een Banksky onzichtbaar zijn – maar tekeningen die anderzijds wél heel erg
worden gezien – is niks voor u?
Ik vind dat een prachtig concept, maar
ook een beetje van de wereld. Bij mij is het tekenen beklonken in het echte
leven. Mijn dochter zei ooit: “Het is fijn om naar je tekeningen te kijken,
want dan staan we eindelijk eens stil, zo kan ik kijken naar de zwerfdieren op
straat. Anders lopen we maar en lopen we maar.”
Hoelang
ziet u nog uw praktijk op die manier doen?
Ik heb lang gedacht dat te doen tot ik
het fysiek niet meer kan, maar ik heb toch besloten er nog eens dertig jaar aan
vast te plakken.
Als mensen soms omschrijven wat ik
doe, zeggen ze: “Die trekt met zijn rugzak van plek naar plek.” Weliswaar
gebeurt dat slechts een paar keer per jaar.
Ik keer meestal terug naar een plek.
Gaan naar een plek en je overgeven aan die plek: dat kost verdomd veel energie.
Je kent niemand, niemand kent jou… Eens je echter contact hebt gemaakt, is het
fijn terug naar die plek terug te keren.
Een project kan pas eindigen als ik
het gevoel hebt dat ik kan terugkeren. Zolang ik dat gevoel niet heb, kan ik
het niet beëindigen. Ik zou bijna tien jaar later moeten kunnen terugkeren, al
was het de dag van gisteren.
We
hebben het nog niet gehad over Private
Tag
, je recentste expo.
De grootste krijttekening is in de
nacht voorafgaand aan de opening weggeregend. Heel gewelddadig gezien het
tijdstip, maar in de lijn der verwachting. De bunkers staan er over duizend
jaar nog, totaal ongevoelig.
Klinkt
fantastisch!
Hilde Van Canneyt

www.bartlodewijks.nl

Bart Lodewijks stelt tentoon

Onderschriften behorende bij de foto’s 1
t/m 11:
Foto 01:
Meninroad Ypernstrasse Drawing, Geluwe
(België 2016)
Een opdracht
van Menen, Wervik, Zonnebeke en Ieper
Foto02:
Rio de Janeiro Dawing, Rio de Janeiro
(Brazilië 2010 & 2013)
Een verblijf in 2010 en 2013 op uitnodiging
van Capacete
Foto03 / 04:
Sligo Drawing, Sligo (Ierland 2012 – 2015)
Een opdracht van The Model
Foto05:
Seoul Drawing, Seoul (Zuid Korea 2016)
Groepstentoonstelling met Roma publications bij MMCA
Foto06:
Meninroad Ypernstrasse Drawing, Geluveld
(België 2016)
Een opdracht
van Menen, Wervik, Zonnebeke en Ieper
Foto07 / 08
Bochum Drawing, Bochum (Duitsland 2016)
Solo tentoonstelling bij Ad Hoc Bochum
Foto09
Moscou Drawing, Gent (België 2007 – 2010)
Deel uitmakend van het project Moscou –
Bernadette S.M.A.K.
Foto10 / 11
Raversyde Drawing, Raversijde (België 2016)
Groepstentoonstelling Private Tag, Vrijstaat-O & Raversyde

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *