vorig interview: DIRK EELEN
volgende interviews: KRIS FIERENS, KASPER BOSMANS, BENNY LUYCKX, BENDT EYCKERMANS, …
Interview met HANS BRUYNEEL (°1959), Antwerpen, herfst 19
Hans Bruyneel suggereert
leegheid. Kunstwerken geven geen oplossingen, maar je kan wel als kijker
fundamentele vragen herkennen. Voor deze kunstenaar is dat de rol van kunst.
Zijn werk toont mensen die in het landschap van een decor staan.
Schelle kleuren benadrukken
de kunstmatigheid van het landschap.
Hilde Van Canneyt:
Beste Hans, wat is je vroegste herinnering aan kunst?
Hans Bruyneel: ‘Mijn grootvader was huisschilder, maar heeft
ook avond- en weekendlessen gevolgd op de academies van Eeklo en Gent. De
zolder van zijn huis in Gent was zijn werkplaats en atelier. Daar bereidde hij
zijn werven voor en maakte ook eigen werk; decors voor de toneelkring, houtsnedes,
een grote poppenkast voor de kinderen … Ik kan zo nog de geur van de verf
terughalen. Hij liet me kunstboeken zien. In één van mijn vroegste
herinneringen zie ik me in de tuin prentjes natekenen uit de
hoe-en-waarom-boeken op het typpapier dat mijn vader meebracht van zijn werk. Dat
verschilt niet zoveel van wat ik nu nog altijd doe. (lacht)
Er was altijd materiaal om mee te tekenen. En op het college
was ik ‘diene goeie tekenaar’.’
HVC: Was een
kunstopleiding daar een logisch vervolg op?
HB: ‘Dat zat allemaal in mijn hoofd, maar ik wist van de
kunstwereld niks af. Ik dacht ook nooit dat ik dat zou kunnen of mogen. Tot ik in
een jeugdhuis Erwin Geeraerts tegenkwam – de zoon van schrijver Jef – die me
vertelde over het deeltijds kunstonderwijs. Daar heb ik een jaar stillevens en
plaasters getekend en die leraar stelde voor om me voor te bereiden op het
ingangsexamen van de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Maar daar
moesten mijn ouders ook van worden overtuigd. Mijn vader kwam erachter dat ik
méér naar de avondschool ging dan afgesproken was. Ik zat in een klassieke
opleiding en het was vanzelfsprekend dat ik voor dokter of ingenieur zou gaan.
Toen ik mijn vader er veel later op aansprak waarom hij me toch naar de
Academie liet gaan, zei hij: ‘Ik wist dat ik je toch niet kon tegenhouden.’
(lacht)’
Was het meteen
duidelijk dat je voor schilderkunst ging kiezen?
‘Schilderen en beeldhouwen ik wist niet dat er meer bestond.
(lacht) Ik herinner me ook niet dat ik voor mijn 16e naar een
tentoonstelling of museum ben geweest. Ik had gewoon het plan: ‘Ik word
schilder.’’
En hoe bevalt het
leven van een schilder jou? Is het hoe je je het had voorgesteld?
‘(lacht) Ik sta om 6u op, en ik begin. Ik ben pas verhuisd
en mijn atelier grenst aan onze woonst. Vroeger moest ik een eindje wandelen
vooraleer ik op mijn atelier was. Nu kan ik hier ook gewoon zitten en niet
overdreven veel doen. Of ’s avonds kan ik nog eens naar mijn schilderijen komen
piepen vooraleer ik ga slapen.’
Ik las dat je op je
35e terug van nul bent begonnen.
Ik heb toen mezelf leren schilderen. Op de Academie kregen
wij bij wijze van spreken geen les. Professoren kwamen amper naar het atelier.
Ik had het geluk dat ik erna nog twee jaar op het Hoger Instituut voor Schone
Kunsten (HISK) kon doen. Waarvan een half jaar met een beurs in Lissabon.
Hoewel, daar zat ik nog meer alleen. (lacht)
Toen ik op de Academie zat, was dat net de periode van de Neue
Wilden. Baselitz en co kwamen ten tonele en dat heeft in de academies in
Vlaanderen toch een klein bommeke laten vallen. Plots zag je in Antwerpen en
Gent een hoop ‘Neue Wilden’ (lacht). Begin jaren ’80 had je natuurlijk galerie
De Zwarte Panter met Fred Bervoets. Toen galerist Adriaan Raemdonck naar de
Academie kwam, koos hij ondermeer mij om bij hem te exposeren. Ik schilderde
toen krokodillen en tarzans en dat soort dingen. (lacht)
De Panter was een korte periode. Daarna niets meer. Ik heb
bij wijze van spreken 10 jaar in de koelkast gezeten. Maar ik besefte ook dat
het werk dat ik in die periode had gemaakt, eigenlijk niet van mezelf was.
Ik bleef schilderen en begon dingen te doen waarvan ik zélf
voelde dat ik ze wilde maken. Het was ooit mijn keuze geweest om elke dag teblijvenschilderen en daarin wilde ik
volharden. Op een of andere manier is het ook het enige wat ik goed kan. ‘Om
muur te vinden’, deed ik veel wedstrijden.
Uiteindelijk kwam ik via Jan Vanriet terecht bij galerie Van
der Planken in Antwerpen. Daar is het langzaam aan opnieuw begonnen.’
Dan moet je toch een
bom zelfvertrouwen hebben? Want je pad lijkt me niet echt a walk in the park.
‘Achteraf gezien weet ik niet hoe ik dat heb volgehouden.’
Het is een
understatement dat je nu landschappen schildert … Al ben je niet echt een
landschapsschilder, zeg je. Wat bedoel je daarmee?
‘Ik heb altijd figuratief geschilderd, naar foto. De
figuranten werden steeds kleiner en de landschappen steeds groter. Ik denk dat
dit gekomen is omdat ik een middel zocht om grotere werken te maken, dat het
echt zo triviaal was. Op een groter formaat kon ik bijvoorbeeld niet meer zo
dik schilderen. Zo is mijn werk heel snel veranderd.’
In 2015 bracht je
het boek Sweet Old Worlduit. Vanwaar de titel?
‘Wij
zijn oud. Europa is oud en gehuld in een behaaglijke tristesse. Maar iedereen
met ogen in zijn kop en een minimum aan historisch besef, zou bezorgd moeten
zijn. Ik geloof dat onze wereld aan het kantelen is. Er komt iets anders aan.’
Je grote
voorbeelden zijn Amerikaanse landschapsschilders. Later zag je in The Metropolitan in
New York werk van Albert Bierstadt.En
daarbij mag de countrymuziek van Lucinda Williams niet ontbreken.
‘Dat is allemaal later gekomen. Via Hopper en Homer kwam ik
bij Bierstadt, Cole en Church terecht. Ik ging met vrienden naar de
Metropolitan en in The American Wing zag ik hun werk dat ik kende
uit het boek Amerika’s Visioenen van
Robert Hughes. Ik was met iets gelijkaardigs bezig. Alsof ik werd bevestigd in
wat ik aan het ontwikkelen was. Het kader waarin ik werkte, werd duidelijker
afgebakend.’
Natuurlijk,
landschapskunst, je bent daarin niet de enige. Dacht je dan niet: ‘Wat heb ik hieraan toe te voegen?’
‘Zo ben ik er niet mee bezig geweest. Wat het eigenlijk is
geweest, is dat ik in het werk ervoor – ik deed heel wat rond gezichten – me
stillaan beperkt voelde in wat ik wou tonen. In die landschappen kan ik meer
kwijt, zowel schilderkundig als inhoudelijk. Als ik zo’n groot vlak aan het
schilderen ben, wat soms maar één kleur is, vind ik dat ontzettend boeiend om
te doen. En voor de toeschouwer geven deze werken een breder spectrum.’
Voor je begint te
schilderen, ga je zelf eerst op pad om foto’s te nemen. Dan knutsel je de
beelden op een simpele manier bijeen, las ik, om een soort interpretatie van de
beelden neer te borstelen.
‘Ik kom ze meestal ‘op
stap’ tegen. Zo heb ik een foto van het Citadelpark in Gent, waarvan ik al
jaren denk dat ik er iets mee moet doen. Ik heb er zelfs al een titel voor.
(lacht) Maar het lukt me gewoonweg niet.
Doorgaans ga ik zo te werk dat ik verschillende foto’s
verknip en daar maak ik dan een collage van.’
Vandaar dat je zelf beschrijft dat je eigenlijk een
interpretatie van het beeld maakt.
Jeroen Laureyns omschrijft het als ‘artificiële schermen’.
Je schetst ook in
aquarel … Zie je dat als een soort voorzet?
‘Ja, al creëer ik die niet in die mate dat ik ze wil tonen.
Soms maak ik ze achteraf, een na-studie.’
Daar sta je dan,
voor dat grote witte doek. Heb je dan het te schilderen beeld al over ogen? Moet
je dan mentaal klaar zijn? Want wachten tot de muze je bij je nekvel grijpt, is
niet jouw manier van werken, vermoed ik.
‘Met goesting beginnen is nu ook niet de juiste term. Er
zijn momenten dat je niet snapt waarom je er niet uitgeraakt. Je zou toch
denken dat als je het zolang doet, het vanzelf zou moeten gaan. Ik ben nochtans
goed voorbereid voor ik eraan begin. Maar nog kan het zijn dat het niet werkt.
Ik begin altijd met de lucht, omdat ik die moeilijk kan hernemen. Die zet de
toon van het werk. De verflaag moet transparant zijn, dikwijls maar één laag. Als
ik er terug over ga, krijg ik een heel ander oppervlak. Het witte van de drager
zorgt ervoor dat het werk licht geeft. Een beetje zoals bij aquarel.’
Vandaar je typisch
kleurenpalet met ‘schelle, radioactieve kleuren’, zoals Marc Holthof ze benoemt.
In november ga je
in galerie Dessers je nieuwe serie Where
the spirit meets the bone tonen. Sfeer is heel belangrijk in je werk.
Welke gewaarwording
wil je de kijker die de expo bezoekt, meegeven?
‘Dat is misschien een van de moeilijkste vragen die er zijn.
Ik ga voor een tentoonstelling niet van een specifiek gegeven vertrekken, omdat
mijn werk maar één thematiek heeft. Als je doordenkt over werk – of doorkijkt –
is er eigenlijk maar één thema waarover je het kan hebben: ‘Wat doe je hier en hoe doe je het hier?’
Dat is een thema dat je niet zomaar kiest, je wordt daartoe gedwongen, vind ik.
Als je pretendeert werken te maken voor mensen – dat is hybris, hoogmoed
eigenlijk, wil dat zeggen: ‘Kijk, ik heb
iets te vertellen.’ Dan kom je sowieso bij dat kerngegeven uit. Waar
niemand een antwoord op heeft.’
Toch probeer je met
je met je aantrekkelijke filmische landschappen en felle kleuren ook te
triggeren en verleiden in een sfeer van wanderung.
Je wilt ons toch laten genieten van de schoonheid van je werk. Al
vind je ‘schoonheid’ evengoed een tragisch gegeven.
‘Schoonheid is tragisch,
omdat je samen met de ervaring het verlies voelt. Het kan niet blijven duren.’
Inhoudelijk gaat
het over hoe we als mens met de natuur omgaan. Dat ecologisch idee is je
engagement, las ik.
‘Dat zijn vragen en thema’s die erin zitten. Maar dat is
niet mijn uitgangspunt.’
Komen we meer te
weten in je titels? Gaan we anders naar je werk kijken als we de bijhorende
titel lezen?
‘Ik verzamel titels. Ze zetten de werken in een context. De
titel voor mijn expo bij Dessers heb ik uit een cd van Lucinda Williams. Onder
de cd zit in de hoes een zin uit het gedicht Compassion van haar vader Miller Williams: ‘You do not know what
wars are going on down there where the spirit meets the bone’.
De titel verwoordt het grensgebied waar schilderen zich
afspeelt. Enerzijds heb je het spirituele, aan de andere kant ‘the bone’. Voor mij staat dat voor het lichamelijke,
de passie, het sensuele van het schilderen.
Het lijkt veraf, maar ik ben een groot bewonderaar van het
werk van Francis Bacon. Hij schildert mensen als ‘raw meat’. Maar tegelijkertijd is dat werk
ook heel gecontroleerd gemaakt. In zijn overzichtstentoonstelling in Den Haag stonden
we voor een schilderij waar zo’n heftig gesmeten dripping aan hing. Jan Vanriet
zei: ‘Ik ben er zéker van dat Bacon dat rondom
heeft afgeplakt, want zoiets krijg je niet zo gecontroleerd.’ Die controle
versus die emotioneel gepassioneerde ondergrond – dat bestiale – vind ik heel
boeiend. Iedereen denkt ook dat Bacon zo’n typische oervorm van ‘de kunstenaar’
is. Maar die man stond wel elke dag vroeg op, schilderde tot de middag en ging pas
daarna op stap. (lacht)’
Laten
we enkele versontsproten werken belichten die ik in preview zag. Het valt op dat de landschappen op zich dicht bij de
abstractie aanleunen en het doek veelal met miniscule figuurtjes wordt gesierd.
The
Uneven Shade, een
werk van bijna 2 op 2 meter. We zien grazende schapen met daarachter een bos
waardoor we een rozige lucht kunnen ontwaren.
‘Het
zijn schapen voor een kathedraal van bomen. En onderaan een donkere abstracte
diepte. Voor mij is dit een ‘religieus’ werk.’
Zo had ik het niet bekeken.
Een
ander werk dat ons te blijde beurt zal vallen, is This Fragile Sense of
Security, waar we minuscule badende figuren zien met in de verte een
opzichtig vakantiehuis.
‘Voorheen
vielen mijn werken meestal tijdens het schilderen beeldend in hun plooi. In
deze tentoonstelling heb ik ze meer geconstrueerd. In dit werk schijnt er veel
licht, maar lucht en water tonen dat het nacht is. Eerst zie je het overbelichte
Ardense houten vakantiehuis. Dan merk je onderaan één vrouw en twee mannen in
de rivier. Een man en een vrouw in het water, zou een koppel op vakantie zijn.
Nu, wordt het een situatie, misschien een probleem.’
Op
het werk The Urgency zien we een zwembad, met in de verte groen en een
helblauwe lucht.
‘Maar
ook een grijze wolk die de zomerse hemel wegduwt. Het is het werk dat voor mij best
het mysterieuze, dreigende, kunstmatige toont dat ik dikwijls zie. Het is ook
het werk waarover ik de meeste twijfel had. Het is de tweede versie en ik heb
nog een derde gemaakt waaraan ik gestopt ben.’
Ik vind het een
heel geslaagd werk.
Nu je op je 60e
meer tellers op je conto hebt, heb je het gevoel dat je strenger voor jezelf
bent? En vind je dat je bijna aan je plafond zit of dat je beste werk nog moet
komen? Gezien je lange trial and error
periode …
‘Ik ben laat thuisgekomen, kan je stellen. Het is pas sinds vijftien
jaar dat ik de dingen maak die ik nu maak. Ik vind het zelf raar dat ik zo’n
grillig pad in dat schilderen heb afgelegd. Als ik dat vergelijk met andere
schilders, vind ik dat er precies geen lijn inzit, terwijl die er
waarschijnlijk wel inzit. Maar eigenlijk zijn dat voor mij vragen die er niet
echt toe doen. Ik wil er mij niet mee bezighouden.’
Je kan ook ‘gewoon’
tevreden zijn. Teveel kunstenaars zijn nooit voldaan, omdat ze altijd maar meer
en meer willen.
‘Toen ik zeventien was, had ik het naïeve idee: ‘Ik wil kunnen schilderen.’ Ik wilde daar
gewoon elke dag mee kunnen bezig zijn. En dat kan ik. Ik heb mijn eigen atelier
en kan hier elke dag naartoe komen. Op dat vlak ben ik tevreden. De rest zou
wat meer mogen zijn, maar het knaagt niet.’
Moet je veel
opgeven voor je kunstenaarschap?
‘Ik voel dat zo niet aan, omdat ik na al die jaren gewoon
ben om zo te leven. Ik ga weinig weg, ga nauwelijks op reis. De vraag is: ‘Is dat omdat ik zoveel bezig ben met dat
schilderen of omdat ik gewoon zo ben?’ Je leert wel heel gestructureerd te leven,
omdat je zoveel uren moet doen. Als ik tien werken op een jaar maak, heb ik
eigenlijk een goed jaar. Ook omdat ik veel werken afbreek. Ik werk traag aan
een schilderij – mijn voorbereiding incluis: doeken opspannen, schetsen, … In
het leven buiten het atelierben
ik rusteloos, doe ik veel sport. Schilderen is niet genoeg.’
Ben je tevreden met
je loopbaan, je carrière?
‘Je hebt het werk in het atelier en daarbuiten heb je je
carrière. Natuurlijk zou ik ook in Londen of Berlijn willen hangen maar ik heb
het gevoel dat je daar eigenlijk weinig vat op hebt, behalve zorgen dat je werk
er staat.’
Hilde Van Canneyt
Hans Bruyneel, ‘Where the spirit meets te bone‘
10/11 – 08/12/19
Galerie Dessers
Leopoldsplein 9
3500 Hasselt
www.galeriedessers.be
‘