Het boek Hilde Vraagt is nog steeds te bestellen via:
https://www.hildevraagt.be/intekenen.html of nog steeds te koop in de betere boekhandel.
Interview
Kasper Bosmans (1990), Brussel, lente-herfst 2019
De carrière van de jonge kunstenaar Kasper Bosmans, neemt een
steile vlucht richting de internationale kunstscene. Met zijn frisse blik
onderzoekt hij zowel kunsthistorische beweeggronden, folkloristische kwinkslagen
als socio-economische thema’s. Deze monden uit in kleurrijke frisse
schilderijen en installaties die speels complex in elkaar klikken. Ik tref
Kasper in een etablissement in Brussel Zuid. We staren beiden, kunstenaar en
interviewer, door het raam naar de resten van een kat, aan de overkant van de
straat, die een eeuwige troosteloze rust gevonden heeft in de goot tussen het
sluipafval.
Hilde Van Canneyt: Je kleine panelen waarop legendes zijn
geschilderd, zijn een substituut voor teksten die normaliter het kunstwerk
’steunen’. Je begon ermee in 2013. Het zijn kleine mysterieuze paneeltjes met
geabstraheerde voorstellingen vol symboliek en geïnspireerd op heraldiek. Je
ziet het als een alternatief hulpstuk om je werk/expo toegankelijk te
maken, als een gids en alternatief voor een curator of copywriter die
een tekstje schrijft om bij je werk te hangen.
Je gebruikt graag vlaggen en symbolen (Egyptische, middeleeuwse, …
) en emblemen in je werk. Ik zie je al voor mij, ’s avonds snuisterend met een
loep in oude muffe boeken …
Kasper Bosmans:
‘Ik ben echt een kind van de internetgeneratie. Dat heeft natuurlijk een hele
grote invloed. Toen ik begon, was Wikipedia niet zo goed als het vandaag is. Tegenwoordig
heb je zo’n uitgebreide bronnenlijst, waar ik veel aan heb. Je vindt via
internet boeken veel eerder dan dat je ze vroeger in de bibliotheek moest
zoeken. Dat vind ik een fijne en toegankelijke manier van werken. Ik koop veel
boeken en ga vaak naar antiquariaten. Op deze manier krijg je een andere
relatie met je onderwerpen, alsook een oude interpretatie. Dus ja: ik zit effectief
‘s avonds veel te snuisteren in oude boeken. (lacht)
Ik verzamel boeken
over heraldiek, maar dat is eerder een soort hobby dan dat ik het als
bronmateriaal gebruik. Het kan trouwens eender wat zijn. Even geleden had mijn
vriend een boek gevonden over Viktor Schauberger, een soort van pseudowetenschappelijke
esoterische boswachter uit Oostenrijk die in de jaren 50 is gestorven. Hij heeft
heel interessante theorieën gemaakt over het gebruik van water en hoe dat
actief te houden. Als een soort van esoterische hydrodynamica. Ik gebruik dat
dan niet direct, maar het zal zeker eens van pas komen.
Ik merk dat
ik minder en minder kunstboeken koop, maar dat ik meer en meer dingen gebruik
die niets met kunst te maken hebben. Je moet nog altijd deel uitmaken van de
maatschappij, vind ik.’
HVC: Je noemt jezelf een ‘amateur’ …
KB: ‘Ik ben heel
graag ‘amateur’, in de oorspronkelijke zin van het woord en gebruik veel
bronnen. Ik hou ervan door recepten te bladeren en kook graag. Dat inspireert
mij. Neem de politieke geschiedenis van de 18e eeuw in Frankrijk, de
combinatie met Nederland en Engeland. De oorsprong van de Franse Revolutie en welke
informatie ze daarvoor gebruikt hebben, is heel boeiend. In Nederland was er
rond 1780 de patriottische revolutie, de opstand waar de toon was gezet voor de
onafhankelijkheid van Amerika en de Franse Revolutie. Al dat soort momenten vind
ik interessant, omdat die niet erg populair zijn, complex om uit te leggen én
geen direct resultaat hebben gekregen. Als je in dat soort dingen begint te
duiken, kom je weer op andere onderwerpen.
Ik werd uitgenodigd
in het Frans Hals museum in Haarlem. Ze werken daar heel graag met hun
collectie. Daar stond een maquette uit het einde van de 18e eeuw. Dat
was een houten classicistisch gebouwtje en daar stond bij: ‘patriottisch
paviljoen’. Ik had geen idee wat de patriottenstrijd was en ben dat gaan
onderzoeken. Dankzij dat voorwerp, kwam ik ook weer tot interessante andere onderwerpen.
Je moet niet
altijd werken vanuit topstukken voor het beste resultaat. De franjes zijn even
interessant. Zo ontdek je dat niet alles vanuit revoluties is opgebouwd, maar
vanuit langzame ontwikkelingen. Hoe meer specifieke informatie je vindt, hoe
meer je te weten komt over wat we vandaag allemaal doen, hoe we denken, spreken,
leven en eten.’
HVC: Toen je voor de eerste keer in je Brusselse galerie Gladstone
tentoonstelde, maakte je werk met irissen. Bij elke expo probeer je de link met
de locatie te leggen.
KB : ‘Het was de eerste keer dat Gladstone Gallery een
Belg tentoonstelde in de Brusselse ruimte. Daarom vond ik ook dat ik zo’n
pamflettaire tentoonstelling kon maken, die een beetje karikaturaal is geworden
daardoor. Maar dat vond ik juist heel fijn. Een soort van feest. De vlag van
het Gewest Brussel heeft een Iris erop en ik had op een toeristische website
van Brussel een verhaal gevonden dat de Iris, de bloem, symbool van Brussel is,
omdat de ridders van de Hertog van Brabant een strijd hadden gewonnen tegen de
Franse koning, omdat ze door de irissen konden galopperen en daardoor niet in
het moeras zakten. Nu, de mop is: er is nooit een veldslag geweest tussen de
Franse koning en de Brabanders. Blijkbaar ben ik gemanipuleerd door een
toeristische Vlaamse website. Waarschijnlijk is dat symbool er gekomen door een
strijd tegen Koning Otto van Duitsland. Maar dat zijn heel interessante dingen
die gebeuren en pas achteraf merkte ik dat ik daar fouten heb gemaakt, wat ik
op zich niet erg vind.’
HVC : Doordat je de zijpaden van de geschiedenis belicht, geef je
ook het huidige klimaat weer.
KB : ‘Ik kan
onnauwkeurig te werk gaan met iets dat heel lang geleden is gebeurd. Dat soort
onnauwkeurigheid zorgt ook voor poëtische vrijheid, want je kan dingen kapot
redeneren. Als kunstenaar is het mijn taak om op een poëtische manier naar de
wereld te kijken. Niet dat ik daarmee bedoel dat alles rozengeur en maneschijn
is, maar toch dat een excentrieke kijkwijze nodig is. Ik denk dat ik niet
vormelijk, maar inhoudelijk moet vernieuwen. Het gaat over innovatief ouderwets
te werk te gaan. (lacht)’
HVC : Ze hebben je al alle soorten
namen toegewezen: ‘decadent’, ‘tovenaarsleerling’, ‘postmoderne Breugel’, …
Je voelt je evengoed onderzoeker als kunstenaar. Je ziet dat bijna
als twee verschillende facetten.
KB : ‘Het
mengt heel moeilijk. In mijn studio doe ik grotendeels visueel onderzoek. Er
liggen natuurlijk veel boeken, maar dat zijn veelal compendia, zoals ‘Volksgebruiken en bijgeloof in de Kempen’,
of het boek Kennis over natuur van Plinius
de oudere, die opsomt hoe de wereld in elkaar zit. Ik heb veel etymologische
woordenboeken, die ik goed kan gebruiken. Ik heb onlangs een artikel gelezen over
dolfijnen, zij behandelen hun eigen huid door zich tegen een bepaald soort
zeewier aan te wrijven. Dat vond ik interessant, misschien komt dat nog eens
van pas.’
HVC: Als je leest, noteer je ook veel, maar ik las dat je die
notities er achteraf nooit meer op naslaat.
KD : ‘Het moment
dat je onderstreept, ben je al aan het memoriseren. Het is de handeling die
belangrijk is om zelf structuur in je hoofd te maken. Mijn legendeschilderijen
werken in zekere zin ook op deze manier. Ik maak ze en kan achteraf memoriseren
wat ik allemaal heb bedacht, welke anekdotes in elkaar klikken en welke visuele
bruggen er gemaakt kunnen worden.’
HVC: Je wordt ergens uitgenodigd, bijvoorbeeld in CIAP (in het voormalig provinciegebouw van Hasselt,
red) waar je een interventie kan doen in de oude bestaande ruimtes. Dat is
een groot verschil met de white cube die
Witte de With in Rotterdam is, waar je eveneens een solo kreeg.
KD : ‘CIAP
ligt in een eclectisch stadspaleisje. Dat is moeilijk werken, want dat is een
beschermde ruimte. Je kan daar niet zomaar iets aan de muur hangen. Ik probeer
altijd een ervaring te maken van al de zaken die ik gebruik. Ik hanteer esthetiek
om de toeschouwer op een ander manier te laten nadenken. Zo maakte ik bijvoorbeeld
één ruimte heel strak en kaal. Soms worden die ruimtes eens zo indrukwekkend
als je ze niet volledig laat zien. Het belangrijkste is dat ik een ervaring kan
maken met de werken, maar dat ik ze ook autonoom laat zijn. Dat is echt een
puzzel.
Dat is wat ik
met mijn eigen schilderijen ook doe: een uitgebalanceerde compositie proberen maken
waarin de inhoud en de vorm in elkaar klikken. Zo poog ik dat te doen met de hele
tentoonstelling. En eigenlijk in mijn achterhoofd met heel mijn oeuvre. Het is
voor mij belangrijk om af en toe werken te maken waar ik zelf met mijn vingers
niet aankom en die door andere mensen worden uitgevoerd. Dat vind ik even
waardevol als die ‘bepotelde’ dingen die ik van naaldje tot draadje volledig
zelf in elkaar heb gestoken.
Inhoudelijk
waren dat twee andere tentoonstellingen, bij CIAP is het een uitnodiging uit Limburg,
waar ik vandaan kom. Dat vereist een zekere aanpak en aandacht. Zeker in die
ruimte, die een politieke instelling is geweest. Terwijl bij Witte de With, ik werd
uitgenodigd om na te denken over hun geschiedenis. Dat moet een bepaalde beleving
zijn voor de toeschouwer. Daar bestond de expo grotendeels uit
muurschilderingen, omdat ik een soort weg wilde maken van die geschiedenis.’
HVC : Bij die expo maakte je een boek waar je refereerde aan oude
kunstenaars. Ergens zeg je: ‘Als kunstenaar steel je voortdurend, daarom
symboliseert deze misdaad eerder de manier waarop ik me de dingen toe-eigen dan
dat ik kritiek geef.’
KD : ‘Het
gaat over editing, vormgeving ook. Je kan bronmateriaal hebben, maar hoe ga je
dat vertalen? Hoe kan je daar zo dicht mogelijk op gaan zitten? Is dat door de
pluimen van dié vogel te gebruiken of een brokstuk van het koninklijk paleis in
Brussel of de schubben van een goudvis of een blok boter of een paar roze
kousen of een achttiende eeuws pamflet of … ? Wat is het meest efficiënte voor
mij? Eén brokstuk, maar hoe ga ik daar een grens aan geven? Dat zijn
esthetische beslissingen en ik bekijk wat voor jou als bezoeker, in de eerste
plaats, visueel gaat werken.’
HVC : Als je een expo voor de boeg hebt, probeer je – vermoed ik –
zowel vers gemaakt en reeds getoond werk te combineren? Je bouwt altijd verder
op je oeuvre.
KB : ‘Ik
produceer zoveel mogelijk nieuwe werken. Omdat dat voor mij ook het plezantste
is. Maar soms zijn er aanknopingspunten die op dat moment relevant kunnen zijn.
Ik werk veel in series. De inhoud met bijvoorbeeld de combinatie van de Star chamber en The Amber room, twee decoratieve kamers met een politiek beladen
betekenis. Dat zijn een reeks werken die nu ook getransformeerd worden voor de
Biënnale van Venetië. Al moeten ze daar op een andere manier geïnstalleerd
worden, idem voor mijn expo’s in Oekraïne en New York. Voor elk nieuw project,
maak ik sowieso een nieuwe reeks legendes.’
HVC : Inhoud gaat samen met beeld. Uiteindelijk, het moment dat
een werk af is, weet je nog niet hoe het zal werken. Dat is pas als je feedback
krijgt, dat je ziet welk werk populair is en het meeste impact heeft. Je kan
dat niet op voorhand voorspellen.
KB : ‘Het
verbaast mij soms. Vaak zijn er werken waarvan ik zeker ben dat het gaat “boomen”, ze een ‘succès fou’ worden op sociale media. Maar dan gebeurt het
tegenovergestelde, met een werk waarvan je het totaal niet verwacht. Soms wordt
dat een paar jaar later opgepikt. Of als je een boek gaat maken, besef je dat
je werk beter tot z’n recht komt op foto dan in het echt en vice versa.’
HVC : Je vindt het ook belangrijk dat kinderen in je werk kunnen komen.
Je gebruikt bewust een heldere esthetiek.
KB : ‘Het is
toch hoe de wereld in elkaar zit. Als we samen naar de Grote Markt in Brussel
gaan, is er heel veel visuele informatie die ik jou niet ga kunnen uitleggen en
jij mij niet. Toch vind ik niet dat we daarover gefrustreerd moeten zijn, omdat
we onszelf daarover kunnen opvoeden. Waarom moeten we als we een Venus van Willendorf zien, roepen van ‘Dat
is een godin’. Neen, het zijn allemaal interpretaties, Toch vind ik ook niet
dat het allemaal inhoudelijk voorgekauwd moet worden voor jou. De wereld is
complex. Waarom kunnen kunstwerken dat ook niet zijn.? Kunstwerken hebben
allemaal een Marsupilamistaart.’
HVC: Is er een verschil met je werken van vroeger en nu?
KD : ‘Ik merk
dat mijn werk andere focus krijgt. Mijn vroegere werken hadden een speelsere
inslag. Ik stel vast dat ik nu meer behoefte heb aan andere verhalen die een
verschillende diepgang hebben. Ik zie toch een kleine evolutie naar meer
interesse voor politieke geschiedenis. De culturele interpretatie van natuur boeit
mij: hoe bijvoorbeeld de pels van dieren wordt gebruikt om een katholiek
standpunt te maken. Door die zaken gewoon te tonen of te vertalen, kom je bij
interessante vraagstukken terecht over geschiedschrijving.’
HVC : Krijgt jouw kunst door al die algemene thema’s een
universele betekenis? Verstaan ze jouw kunst even goed in New York? Of moet je
dat daar anders uitleggen?
KB : ‘Er zijn
natuurlijk wel andere gevoeligheden. Ik ga de volgende keer als ik daar
tentoonstel, toch andere dingen doen. Amerikanen zijn heel opgeleid en opinionated. Hier in België is er meer
souplesse voor concrete poëzie.’
HVC : Je werk wordt toch goed ontvangen?
KB : ‘Dat
hoop ik dan toch … (lacht)’
HVC : Je wil niet dat je werk passief is: de kijker moet meewerken.
KB : ‘Mijn
kunstwerken zijn allemaal ajuinen. Wat ik zelf apprecieer en ook betracht – en
wat ook de grote frustratie is, zeker bij commerciële ruimtes – is dat ik er
zoveel informatie insteek, dat je als kijker bijna een indigestie krijgt van anekdotes.
Er zijn weinig esthetische beslissingen die geen inhoudelijke pedigree hebben. Het
idee van de elevator pitch, waar je in
enkele minuten moet uitleggen waarover je werk gaat, tja, dat hoef ik helemaal
niet te doen. Ik vind het fijn als er lagen en openingen zijn en maar het tipje
van de sluier wordt opgelicht. Mijn werk is visueel hapklaar, maar ik vind het
heel plezant om er een delta aan informatie achter te steken. Je moet niet
alles uitleggen.’
HVC : Wat is voor jou de grootste lofuiting die een expobezoeker
jou kan geven?
KB : ‘Iedereen
geeft complimenten op een andere manier. Ik heb vrienden die naar de zwakke
plek zoeken in mijn werk om mij plezier te doen. Dus dat kan alle kanten
opgaan.’
HVC : Je vergelijkt je werk soms met dat van componisten. Is dat
omdat je op dezelfde manier te werk gaat?
KB : ‘Mahler
bijvoorbeeld, vermijdt programmatische muziek te maken; geen illustraties van
een verhaal, zoals een opera van Wagner. Noch gaat hij volledig abstract werken
zoals Brahms. Mahler werkt met citaten: hij is een soort van romantische postmoderne
componist. Omdat hij een motief vindt. Dat herhaalt hij met een kleine variatie
erin. Hij werkt ook heel atmosferisch met bepaalde stukken die zo abstract
worden, dat je een beetje verloren geraakt, zoals je in een zetel zakt of op
een koude stoel gaat zitten. Ik vind het fijn dat al die soort schommelingen daarin
zitten. Het hoeft niet helemaal die illustratie te zijn, het moet niet helemaal
abstract te zijn, maar net die zone tussenin: die vind ik heel aangenaam en
apprecieer ik ook bij andere kunstenaars.’
HVC: Werk je doorgaans alleen?
KB : ‘Neen,
ik krijg wel hulp. Mijn vrienden zijn er ook mee opgegroeid. Ik werk nu ook
veel met Vormen samen. Zij hebben hun
design bureau. Dat zijn broers die hele mooie meubelen vervaardigen. Als ik
werken in hout maak, zoek ik hen op. Ik heb een fijne samenwerking met een
vaste bronsgieter, die begrijpt ook direct wat ik wil. Dat soort dingen zijn
heel fijn en zo ontwikkel ik ook mentaal. Zo kan je ook snel tot oplossingen
komen. Het is een privilege om zo’n goede kunstenaars en intelligente mensen
rond je te hebben.’
HVC : Als je bijvoorbeeld iets maakt voor Art Brussels, moet je
‘opvallen’ tussen al die andere dingen, Ga je dan iets maken dat visueel
aantrekt, zonder dat je jezelf verloochent.
KB : ‘Ik ben
nu een boek aan het maken over mijn werk. Wat ik daar heel fijn aan vind, is
dat ik bijvoorbeeld een prototype maak voor die grote installatie van Haarlem
met die pluimen, die ik heb gemaakt voor een beurs. Dat is eigenlijk een
sleutelwerk. Nu ik een boek aan het voorbereiden ben, is het fijn om werken die
gecreëerd zijn voor een beurs en die daardoor snel ‘verdwijnen’, toch een
platform te geven en dat te plaatsen binnen mijn oeuvre. Daarnaast heb je soms
ook zwakke momenten nodig in je werk. Ik aanvaard dat ook gewoon. Niet alles is
succesvol.’
HVC : De momenten dat je niets doet, heb je je creatiefste
gedachten, las ik.
KB : ‘Ik had
een heel leuk gesprek met Richard Tuttle, een post-minimalist en een heel fijne
kunstenaar. Hij zei: ‘Wat me elke dag
frustreert, is dat ik moet opstaan en dat ik dat werk zelf nog moet gaan maken,
want anders doet niemand anders het.’ Hij geeft zichzelf daar ook een compliment
mee natuurlijk. Dat is zo mooi, want eigenlijk zou ik ook liever niets doen,
dat is zo belangrijk als kunstenaar. Ik kom zelf weinig tot nieuwe ideeën als
ik iets aan het uitvoeren ben. Als ik schilder of teken heb ik het meer, omdat
dat iets directer is. Maar ik hou ervan om te praten over mijn werk met ander
mensen.’
HVC : Ook met werk maken voor de openbare ruimte ben je niet aan
je proefstuk toe. Voor de Papegaaistraat in Gent creëerde je In frascati: ter vervanging van Sluit je ogen, verbeeld je kunst. Dit
werk in email gaat over de herinnering aan het verleden in die wijk. Tot
halverwege de 19e eeuw bestond die wijk uit moestuinen en
boomgaarden.
KB : ‘Dat
zijn werken met een erg interessant karakter, omdat er verschillende
belangenpartijen zijn, die allemaal tevreden moeten zijn. Maar dat lukt nooit
volledig. Het is dan moeilijk om alsnog iets te maken dat autonoom is. Het is altijd
een evenwichtsoefening. In dit werk is het voor mij vooral belangrijk dat die
muren recht tegenover elkaar kleur hebben, dat die blinken en licht
reflecteren. Gewoon die simpele dingen zijn al veel.’
HVC : Zo denk ik er als Gentse ook over! Je ontwierp een hoes voor
de Gentse muziekband Absynthe Minded, Hoe zie je dat gesitueerd in je oeuvre?
KB : ‘Dat was
een soort brief. Ik vind de teksten van Bert Ostyn heel mooi, hij is voor mij
een totale poëet. Hij kan heel goed sferen oproepen. Hij is een hele aangename
mens en wij klikken goed. Dan is dat heel fijn om daar dingen voor te maken,
Maar wat voor plek dat nu in mijn werk heeft? Hij heeft eigenlijk een stuk
tekst gemaakt met een bepaalde esthetiek. Daar dan die legendes voor hebben die
ook het formaat aanhouden dat ik aanhoud binnen mijn eigen werk, vind ik een
heel fijn idee.’
HVC : Je kent geen taboes. Zelfs geld is geen taboe, las ik.
KB : ‘Het is
niet elegant om over geld te spreken en over de honoraria van kunstenaars is
nog heel veel emancipatie nodig, zeker in België. De staat heeft het
kunstenaarsstatuut eigenlijk uitgehold. Het is bij mij geen vetpot hoor. Er
zijn grote productiekosten en ik heb een assistent nodig om alles te kunnen
bolwerken. De transportkosten worden hoger en er komen veel dingen bij kijken.
Dat zijn toch relevante kwesties om over te hebben. Daarover mag in academies
meer gesproken worden, vind ik. Terwijl ik nu zonder de markt niet zou kunnen
overleven. Terwijl in de jaren 90 kon je beter van subsidies overleven. Dat
soort realiteit moet je ook kunnen doorgeven aan een jonge kunststudent.’
HVC : Je wilt niet per se kunstgeschiedenis schrijven, las ik,
maar indirect toch wel?
KD : ‘Ik
speel er graag mee: het idee dat alles bestaat uit revoluties, vind ik heel
interessant. Dat die structuur gebruikt wordt om kunstgeschiedschrijving te
doen. Natuurlijk is dat ook aan het veranderen: je hebt nu bijvoorbeeld
iconologie waar interessante fluïde voorstellen worden gedaan. Jezelf in de
kunstgeschiedenis schrijven, daar moet je je als kunstenaar niet mee bezig
houden, vind ik.’
HVC : Dezer dagen loop de groepsexpo Feast of fools Breughel in het kasteel van Gaasbeek. Heb je daar
dan nieuw werk voor gemaakt?
KB : ‘Blijkbaar
heeft Breugel in bepaalde werken kleine afbeeldingen gemaakt van de kraanvogel
en de vos. Voor een tentoonstelling in Haarlem had ik werk over kraanvogels gemaakt.
Eén ervan, toon ik nu. Dat is een steen die ik in een niet nader genoemde
dierentuin in België uit de kooi van de kraanvogels ontvreemd heb. (lacht) Die heb ik aan een touwtje
gehangen aan het plafond, want als de kraanvogel die steen laat vallen, is hij natuurlijk
wakker, Daardoor is hij symbool van de waakzaamheid. Het is niet bewezen dat
zij steentjes vasthouden, maar het is sowieso een steen die in hun kooi heeft
gelegen. Ik heb dat dan uitgebreid met een aantal werken die relatie houden tot
die fabel. Waaronder een patroon in de Franse tuin. Nu is het in grind afgebeeld
en in mei worden dat begonias. Het is een soort groot tafellaken met een fles
en een bord. Je kent natuurlijk de fabel van de vos die een bord voorschotelt
en de vogel kan natuurlijk met zijn lange snavel er niets van afpikken, enz … ‘
HVC : In je studentenjaren trok mode je meer aan in de academie,
ook als het werkethiek betrof.
KB : ‘In
zekere zin heb ik daar wel leren werken. Die editorial approah: dat idee van editing. Die vijf silhouetten
maken. Het was voor mij een heel aangename manier van werken. Dat is ook
seizoensgebonden. Die bruikbaarheid van de voorwerpen, die reflexie op de
maatschappij en dat textielgebruik, sprak me allemaal aan.’
HVC : Ik vind geen website van jou …
KB : ‘Dat is
voor mij al lang een ambitie, maar het is niet bij te houden: ik moet dat
inderdaad ook nog gaan doen … Ik heb een contactpagina waar je mij kan mailen,
maar dat is het ook.’
Hilde Van
Canneyt