°1950
Gent – Los Angeles. – Lente 2020
Dit interview n.a.v. de opdracht in het ACADEMIEBLAD TEMSE, onder leiding van PHILIP BOEL, directeur van de Academie en vaktekenschool Temse.
Begin april 20. Ik spreek Daniel Von Weinberger via skype. De Coronacrisis is doorgebroken en helaas is ook de kunstenaar getroffen door het virus. Nét voor de lockdown, vertrok Daniel met zijn vrouw, halsoverkop naar Los Angeles, om samen in Amerika te zijn met z’n familie tijdens het Paasfeest – dat uiteindelijk door corona niet doorging. Hij is herstellende in het huis van zijn zoon… Daarna is het plan naar Israël te verhuizen.
“Ik heb nu een gevecht gehad met de dood. Ik ben nog altijd bezig. Het kan iedere seconde gedaan zijn. Veel mensen zijn doodgegaan in de Joodse gemeenschap, zelfs van mijn dichtst-nabije vrienden en kennissen. Zo, op één seconde is het voorbij. Sinds ik op pensioen ben is mijn motto “Enjoy! Every second: enjoy!” Ik ben veel op reis geweest, ik heb veel zitten werken. Maar ik heb een ongelooflijke wishlist met allemaal dingen die ik nog-wil-doen, maar opeens zei ik van: “Willen? Wat wil ik?“”
HVC: Beste heer Von Weinberger. Philip Boël, fotograaf alsook directeur van de Academie en Vaktekenschool Temse, is fan van uw werk. Mede omdat hij ernaar streeft om de meest duurzame school van Vlaanderen te worden, vond hij u de geknipte persoon om u aan het woord te laten, vermits u veel werkt met recycleerbare materialen.
Daniel von Weinberger (D vonW): Ik gaf er jeugdatelier op woensdagnamiddag en volgde er zelf schilderkunst. Aan de Academie van Antwerpen studeerde ik juweelkunst, mode en theatervormgeving. Ik studeerde af in 1973. Om eerlijk te zijn, zag mijn moeder het na mijn studies niet zitten dat ik opeens in die niet Joodse kunstwereld zat. Het waren de sixties en de seventies. Zij wou mij in Israël hebben, omdat ik daar ‘braaf Jood zou zijn’. Maar eigenlijk is Israël het meest decadente land ter wereld als je daar niet volgens de Thora leeft. Ik ben er naar de Academie in Jeruzalem geweest om er emailleertechnieken te volgen. Ik ontwierp er ook kostuums en decors in het theater. We maakten hele grote reuzen en marionetten voor het straattheater, met leden van The Bread and Puppet Theater uit New York. Het idee dat Arabieren, Joden én niet Joden sámen werkten in het poppentheater, was heerlijk. Wij waren allemaal vrienden, dat was een tijd dat mensen samen heel fantastisch waren. Vóór de Jom Kipoeroorlog in Israël, ben ik teruggekeerd naar België. Op een gegeven moment wilde de groep naar Europa en kwam ik terug naar Antwerpen. Ik ben opnieuw naar de Academie gegaan om er beeldhouwkunst te studeren.
Vanaf ‘77 gaf ik zelf ook les aan de afdelingen Juweel- Mode- en Theaterontwerp aan de Academie van Berchem. Ik had nooit de ambitie om leraar te zijn, nooit maar ben het uiteindelijk 40 jaar geweest. Ik zag dit als een onderdeel van mijn kunstactiviteit. Ik heb ook veel projecten opgezet, shows, performances…In het begin van het schooljaar werkte ik altijd naar een project toe. Daardoor ben ik altijd amateurkunstenaar gebleven. Doordat ik geld verdiende met lesgeven, ben ik nooit op de markt gekomen, maar men wilde mij wel altijd hebben. Mijn kunst moest altijd mijn vrijheid zijn. Claude Lévi-Strauss zei in de jaren 60 al dat er een tijd zou komen dat kunst bricolage zou worden. Bricolage is knutselen, de dingen herwaarderen. We zouden moeten werken met het materiaal dat er is en geen nieuwe dingen op de markt plaatsen. Dat is voor mij altijd heel belangrijk geweest. Een eerste boekje dat ik uitbracht heette trouwens ‘Bricolage’.
HVC: Je noemt jezelf ‘professioneel amateur’.
D von W: Toen ik in Jerusalem werkte, heb ik met een ongelooflijke madam gewerkt; een Engelse regisseuse die in het Egyptisch leger had gewerkt. Zij zei altijd: “Ik ben een professioneel amateur.” En ik heb dat altijd op mezelf genomen. Ik heb mij nooit professioneel erin gegooid. Mijn kunst is steeds mijn vrijheid gebleven en ik heb altijd kunnen en willen veranderen wanneer het moet. Hoe langer, hoe meer!
HVC: Ook uw gezin met tien kinderen ziet u als een kunstproject.
Hoe kwam het dat u zo snel werd opgepikt, nationaal en internationaal? Eerst met uw juwelen, later met uw kunst. Uw eigen speciale stijl werd wel gesmaakt: u kon tentoonstellen, meewerken met modeontwerpers… Allemaal nog vóór het digitale tijdperk. Camp en Kitsch en extravagante dingen maken, waren your middle name. U noemde het geëngageerde kunst. U hebt sinds de jaren 70 meer dan honderd internationale solo- en groepsexpo’s op uw conto. U exposeerde met uw juwelen, schilderijen, sculpturen, installaties, video’s en mailart.
D von W: Wat moet ik daar op antwoorden?
HVC: Gewoon: “Ik was tof en ik maakte tof werk.” (lacht)
D von W: Wat je allemaal zegt, is waar. Het enige antwoord dat ik je kan geven, is een Antwerpse uitdrukking die mijn moeder altijd gebruikte: “Dat komt door de komst van het komen.” Het moet zijn dat men me niet kon wegcijferen, omdat ik echt wel… ik ga heel pretentieus zijn: ik ben een goede kunstenaar. Maar waar ze kunnen, proberen ze me altijd buiten te krijgen. Bijvoorbeeld, aan de binnenkant van het boek van vijftig jaar van de afdeling van de academie – waar ook een expo in het MOMU was – staan alle alumni. Mijn naam staat daar niet bij. Vreemd, hé? Ik weet niet waarom. Ik denk dat ik het een beetje beu ben om te vechten, omdat ik al jaren probeer al mijn werkjes te laten zien. Want ik ben – dat weet ik – een fenomeen.
Je vraag was waarom ik beroemd ben ‘voor wie ik ben’. Oké, dat is waar, maar langs de andere kant, niet waar. Er bestaat niemand zoals ik. Ik vind dat de meeste kunstenaars – ik ga geen namen noemen– als ze iets hebben gevonden, heel hun leven hetzelfde doen. Ze worden dan beroemd en dat noemen ze dan ‘stijl’. Ik noem dat: “Niet beter kunnen of een trucje uitvoeren.” Als ik denk aan Picasso: echte creatieve mensen, willen constant veranderen. Zoals een zaadje rot, een boom wordt en er vervolgens uit zaadjesweer nieuw leven wordt geboren. Zoals een vrouw en een man een kind maken. Creativiteit is het leven. Dat heb ik altijd als vanzelf beschouwd. Toen ik niets te vertellen had met juwelen, ben ik drie jaar bezig geweest met doodles maken: kleine tekeningetjes. Er zijn galeries die mij onder contract wilden, maar ik heb dat nooit gedaan. Stel je voor dat je onder contract bent, dan moet je gewoon blijven werken, zelfs al heb je niets te vertellen. Ze maken ‘Art dressoir.’ Ik heb ook soms niets gedaan, want ik vind dat ook heel belangrijk. Je mond houden als je niets te vertellen hebt.
Mijn werk is nu in Moskou, door de corona is dat opgehouden. Ik heb drie prachtige waaiers gemaakt voor Shanghai. De waaiers gingen over ‘evolutie’. Langs de ene kant zie je een familiefoto in zwart/wit, aan de andere kant een oude foto van mijn papa.
Ik weet niet wanneer ik buiten Amerika ga geraken, en normaal ging ik nu in juni werken opsturen naar Portugal, waar ik een tentoonstelling heb van brillen waar je niet door kunt zien. Waanzinnige dingen! Maar voor wie of wat doe ik het? Nog meer rommel op de Aarde brengen? Ik ben met recyclage bezig! Ik zou graag mijn werken willen geven aan museums, maar zou er wel iets voor terug willen krijgen, al heb ik dat deels opgegeven.
HVC: Uw atelier was altijd in uw huis in Borgerhout. Als u geen les gaf, ging u dan naar uw atelier?
D von W: Ik werk altijd in de woonkamer. Ik had een atelier op zolder, maar op een gegeven moment wou ik daar niet meer zijn, omdat ik bij mijn familie in de leefkamer wilde zijn. Dus werk ik daar. Dat vindt mijn vrouw helemaal niet leuk, dat is constant een chaos. Maar we hebben een heel groot, reusachtig huis, dus dat valt mee.
HVC: Ik las dat je méér Joods was geworden door het zinnetje:
Kunst is het vatten van het maanlicht op het water van de zee of van de wind in het korenveld.” Omdat een groot rabbijn die dat zei, zegt dat de Thorabijbel bewijst dat de Thora ALLES inhoudt.
D von W: Maar dat is waar kunst ook over gaat. Kunst gaat over dat wat niet te grijpen is.
HVC: In uw atelier werkt u een beetje zoals een schilder met z’n schilderspalet. U gebruikt de dingen die rondom u liggen, alle (on)denkbare materialen. Ieder stuk dat u maakt is uniek. Bijvoorbeeld kurken combineren met skoubidou en kant, is een kolfje naar uw hand. En je thema’s zijn eindeloos.
D von W: Ik heb heel veel materiaal. Ik heb al veel weggegeven en weggegooid. Omdat mijn hele huis vol zat. Ik heb zelfs nog mijn eerste tekening van mijn zes jaar. Ik heb een gigantisch archief waar ik een paar jaar mee ben bezig geweest, dat wel drie meter lang is. Ik bezit nog een ABC-magazine van 1957, waar een foto van mij in staat acterend in een toneelstuk speelde. Wie wil dat? Ik heb ook een paar jaar assemblagebakjes gemaakt. Wat doe ik daarmee? Want ik heb geen zin om dat mee te zeulen naar Israël. Heel mijn leven, koop ik vanalles en dat is ook zo’n groot probleem nu. Dat is waarom ik nu met een heel groot dilemma zit i.v.m. of ik nog dingen wil maken. Ik wil weg, verhuizen naar Israël en het enige waar ik mee zit, is een zware rugzak van al mijn creaties.
HVC: Ook de expo’s die u kreeg, dreven u toch voort?
D von W: Ik heb dan ook ongelooflijk prachtige tentoonstellingen gehad. Toen ik 60 jaar ben geworden, kreeg ik er een in Le Grand-Hornu in Bergen. En ik mocht het overdoen in het MOMU in Hasselt. Dat was ongelooflijk. Als je me vraagt: “Hoe is dat gekomen?” Wel, door de komst van ‘t komen.
HVC: U hebt zelfs in het MAS in Antwerpen een installatie gecreëerd in de permanente expo Leven en dood.
D von W: Daar heb ik voor de Joodse tentoonstelling een installatie en een mooi boek gemaakt over het Jodendom. Toen het MAS openging, ging ik kijken in de afdeling van het Jodendom, maar dat was een triestige bedoening. Toen ze mensen zochten voor de uitbouw, wist ik meteen: “Ik wil een installatie maken.” Ik ben heel goed geplaatst, want was al 30 jaar een religieuze jood én ik ben kunstenaar, dus ik kan het Jodendom heel mooi naar buiten brengen. Centraal in mijn installatie, staat een tafel met wit tafelkleed. Veel joodse rituelen en feesten spelen zich om de tafel in de huiskamer af, vandaar. Het is als het ware de symbolische vervanging van het altaar uit de Tempel. We eten, bidden en vieren er feest. Vandaar de naam De feesttafel. Schrijfster Ingrid Vander Veken schreef de teksten bij wat er getoond wordt. We wilden dat een niet-Joodse vrouw de Joodse gedachtes kon overbrengen. Op deze manier hoop ik dat we beter begrepen worden.
HVC: Toen Jan Hoet uw werk zag, was hij ‘animaal enthousiast’. Waar heeft hij uw werk gezien?
D von W: Op een gegeven moment wilde ik naar het Hoger Instituut voor Schone Kunsten – nu HISK – in Antwerpen gaan. Je moest je werk laten zien en Jan Hoet zat in de jury. Ik had een assemblage: zo’n bureaustoel met een houten kapotte bak waar ik bakstenen in had gedaan en een collage met een foto van Place de la Concorde. In baksteen had ik ook nog een kop gemaakt. Jan Hoet was onder de indruk, hij schreeuwde het uit: “Aaaaah!” Dat heb ik altijd het mooiste compliment gevonden. Ik heb die bak nog altijd, maar wat doe ik er mee?
HVC: Het kan toch niet dat mensen niet geïnteresseerd zijn om uw kunst te kopen? Eén van de kenmerken van uw werk, is dat uw hand altijd goed herkenbaar was. De ‘ziel’ van het werk moest de ambacht overtreffen.
D von W: Dat is de realiteit. “Met de realiteit zit ne mens altijd”, zong Willem Vermandere. Of was het een andere Vlaamse zanger? Heel mijn carrière is eigenlijk een wonder en een grote tristesse. Heel mijn leven is altijd vechten, vechten…En nu is er het nieuwe gevecht tegen corona. Wat is het volgende ding? Met ook het idee van dat ‘willen’, dat opeens zo’n rare plaats heeft gekregen. Heel de wereld is maar bezig van: “Ik wil dit. Ik wil dat.” Hahaha! Ik hoop dat de wereld een les leert, ik hoop dat we een les gaan leren!
HVC: Moest u vechten omdat u Joods was, ‘speciale kunst’ maakte en extravagant was? U hebt ook een tijd een blauwe baard gehad.
D von W: Die kleur ik ieder jaar. Groen, roze, blauw… Dit jaar had ik drie kleuren in mijn baard. In de jaren 80 had ik ook groen haar. Ze zeggen: “Geef je kunstweg. Geef het aan een museum.” Maar als ze mij niet willen, waarom zou ik het ze dan geven? Ken je Hugo Roelandt? Met hem heb ik ook veel performances gedaan. Daar hebben ze heel z’n leven nooit iets mee gedaan. Nu geeft z’n weduwe z’n werk aan het M HKA.
HVC: Heb jij Antwerpse vrienden gehad?
D von W: Dat ik Joods was, is altijd een probleem geweest. Jij snapt dat niet, maar dat is zo. Ik hoor ook niet bij die Vlaamse, bierdrinkende kunstenaars. Ik ben die vreemde gast die eigenlijk bij niemand hoort, maar die erbij wíl horen. Daarom ben ik ook op een bepaald moment religieus geworden toen ik 32 jaar was, omdat ik toch niet werd aanvaard. Maar ik ben nooit ergens aanvaard geworden. Dat is het grappige. Tot en met vandaag. Ik heb heel erg weinig vrienden. Ook in de Joodse wereld. Ik heb geen vrienden nu. Ik pas nergens thuis. Ook niet bij de kunstenaars. Ik ben een fenomeen, maar op alle gebieden. Zo is het. Wat kunnen we er aan doen? Ik word in juni 70, met Gods hulp. Hopelijk dat ik juni haal. Heel die rugzak die je met je meedraagt, al dat materiaal…
HVC: Uw juwelen waren gekend om de exuberante vormen en kleuren.
U hebt ook nog voor modeontwerpers gewerkt. Denk: Ann Demeulemeester, Anne Kurris, Jean-Paul Knott, Pierre Garroudi Vroegen zij u dan eigenlijk: “Wilt u voor die collectie of voor mijn modellen 10-20 stuks maken die passen bij bijvoorbeeld die zwarte kleren?”
D von W: Bij Ann Demeulemeester was het idee gebaseerd op Das Glasperlenspiel, van de schrijver Herman Hesse. Ik had glazen kralen gemaakt, colliers in glas met beentjes van vissen en lange puntige benen. Dat was heel plezant. We hebben een tiental jaar geleden, samengewerkt, prototypes gemaakt, etc. Maar België is een land dat mensen kapot maakt. Hier in Amerika, ‘you have opportunities’. In België niet. Da’s een apenland. Ik denk dat heel Europa zo is. Ann Demeulemeester zei mij: “Zorg dat u voor uw prototypes genoeg vraagt.” Schoon madam.
HVC: U maakte ook theatrale kostuums voor The Rocky Horror Show voor Studio Herman Teirlinck. Is het het materiële dat u nu niet meer zo belangrijk vindt? Met uw kunst wilde u ook de theorieën van het Jodendom verspreiden.
D von W: Ik zit met al die boeken! Ik heb massa’s boeken, ik wilde altijd betaald worden met die boeken. In het MAS zei ik: “Ik wil een boek maken”. Daarna, na mijn 40 jaar lesgeven, heb ik gezegd: “Kom niet af met een “gouden horloge”, ik wil een grote show!” Van de inkomsten daarvan wilde ik een schoon boek maken over het werk van mijn studenten. Ik heb de boeken allemaal zelf gemaakt op de computer, al ben ik helemaal geen computervriend. Ik ben iemand die er zich in smijt. Tegenwoordig kunt ge alles, want het staat allemaal op YouTube. Ook mijn website heb ik zelf gemaakt. Ik heb er drie weken van ‘s morgens tot ‘s nachts aan gewerkt.
HVC: Wat zou u dan graag terug hebben? Respect? Een expo? Budget?
D von W: In de jaren 70 heb ik mij veel bezig gehouden met cire perdue. Ik heb beeldjes gemaakt in goud en zilver, heel poëtische, romantische dingen. Ik ben een fenomeen. Je vraagt: “Wil je dit voor de erkenning?” Oké. Maar ook de liefde. Liefde! Ik wil dat laten zien, maar als het op de vuilbak moet, is dat maar zo.
Mijn kledij, juwelen, kunstwerken, video’s, performances…Dat zou ik graag allemaal eens bijeen presenteren. Er bestaat niemand zoals ik. Dat is niet pretentieus, dat is objectief. Die creativiteit van mij! Al 50 jaar ben ik daar mee bezig. Ik ben niet bitter of triestig. Het is gewoon realiteit voor mij dat ik 50 jaar bevochten ben geworden. Tegen. Tegen! En ik blijf gewoon mijn werk doen. Maar ik heb opeens iets van: “Waarvoor doe ik dit?” Ten eerste, ik zit met allemaal rommel. En weggooien? Dat lijkt mij waanzin! Heb je ooit gehoord van de Joodse ontwerpster Madame Grès? Er was in 2014een prachtige tentoonstelling in het modemuseum. Zij is eigenlijk de koningin van de biais, de schuindraad. Op een gegeven moment is die vrouw failliet gegaan en hebben ze alles op containers gegooid. Verschrikkelijk!
HVC: U hebt met uw werk altijd gebalanceerd op het slappe koord tussen schoonheid en lelijkheid. U daagde de kijker uit met uw Camp-Kitsch en juwelen met de uitstraling van ‘punk avant la lettre’. Is dat om uw medemens uit z’n kot te laten komen ook? Of om hen meer te doen stilstaan?
D von W: Daar gaat de kunst toch over? Kunst gaat toch niet over een schoon schilderijke voor een of andere rijke bourgeois in zijn salon. Kunst is gedaan! Dat is één grote commerciële boel geworden. Er zijn geen mensen meer die vechten, die strijden. Ik ben een ouwe hippie. Ik zie geen verschil tussen mijn juwelen of een tekening. Kunst en ambacht zijn één ding. In de Middeleeuwen bestond kunst niet. Tapijt was er ter glorie van de kerk. Een schilderij was reclame. Rubens was publiciteit voor die meneer aan het kruis. L’ Art pour l’art is nog maar 150 jaar oud en ik denk dat het een doodgeboren kind is geweest.
Voor mij is kunst fini! Ook Europa: dat is gedaan. En ik zeg dat niet triestig, maar met een grote hoop. Ik ben een religieuze Jood, iemand die heel sterk in de Messias geloof. Op mijn Keppel staat: “Welkom, tot de koning Messias.” Ik zit te wachten. Deze grote put waar wij nu in zitten, dat kan niet anders dan dat daar iets heel goed uit gaat komen. Ik ben niet kwaad op God. God is hier alles aan het doen. Wij zijn verwende kinderen en ik weet niet wat z’n plan is. Daarom ook: altijd dat ‘willen willen’ moeten we loslaten.
HVC: U hebt uw website, uw boeken. Maar u wil eigenlijk dat de fysieke werken in musea belanden? Dat die gekoesterd worden. Als ze op een hoop worden gesmeten, wat schiet er nog over? De foto’s?
Want de enige boodschap die u écht wil doorgeven, is een oproep om de wereld in positieve zin te veranderen, las ik. Een wereld vol vrede.
D von W: Natuurlijk ben ik heel gelukkig. Ik heb een vrouw, kinderen en kleinkinderen. Dat is het schoonste dat er bestaat. Dat kan niet in de weegschaal van de kunst worden gelegd. Het enige is: in mijn bloed ben ik een Jood en in mijn bloed en hart en ziel ben ik een kunstenaar. Dan denk ik ook aan Marcel Duchamp, die op het einde van z’n leven schaak is gaan spelen. Uiteindelijk is dat het leven, waarover het gaat. Ik wil weg uit mijn grote huis. Dat is een stuk materie dat er staat. Ik wil weg uit Europa en Amerika. Ik wil naar Israël. Aan de andere kant: de mens tracht en God lacht. Wat we nu zien met heel deze Corona: alle plannen zijn weg. Dat het nu maar pas gebeurt? We zitten in zo’n wedloop. Altijd maar méér. En opeens? Gedaan! Ik vraag me af wat er gaat gebeuren binnen een paar maanden. Gaan we onze les hebben geleerd? Ik ben een les aan het leren. Ik ben al een paar jaar bezig met dat gevecht van die materie die ik heb. Wat doe ik er mee? Men wil mij niet hebben.
En voor niets? Mijn moeder zei altijd: “Voor niets laat je de duivel dansen.”
HVC: Wie zijn voor u voorbeelden van kunstenaars?
D von W: Ik ga hetzelfde antwoord geven als Jan Hoet, met een nuance. Wat heeft Jan Hoet gezegd? Wie was voor hem de belangrijkste kunstenaar in het interview dat je van hem hebt opgenomen?
HVC: Ik ben het vergeten.
D von W: Johannes Vermeer. Jan Hoet zei dat hij álles van Vermeer goed vindt. Ik niet. De schilderijen die hij heeft gemaakt met het melkkannetje en al die dingen, zijn goddelijke schilderijen. Vanaf het moment dat hij Christen is geworden en zijn Christelijke schilderij heeft gemaakt, was God uit zijn schilderijen. En was volgens mij zijn schilderkunst ook minder. Dat zijn toen opeens Christelijke prentjes geworden. Waar ik ook ben: het eerste waar ik naartoe ga in een museum, is Vermeer. En ik ga bidden. Voor mij is hij de enige. Ook Salvador Dali zei dat Vermeer de enige schilder is. Ik heb in de Academie en vakschool van Temse bij Jet Vael leren schilderen, voor ik religieus ben geworden. Ik was toen 29. Ik was leraar, zij was mijn collega en ik volgde les bij haar. Ze was een grote madam. Ook voor haar was Vermeer de enige schilder en zij heeft mij ook het licht laten zien.
Ik ben zo blij dat ik door Jet Vael heb ‘leren zien’. Zij is gestorven, maar wat is er met haar werk gebeurd? Tot op de laatste seconde in haar leven heeft ze prachtige schilderijen gemaakt. Het licht grijpen en leren hoe ik met verf op een doekmoet omgaan. Dat is waar schilderkunst om gaat. Ik ben zelf niet zo groot. In niets ben ik geweldig, dat weet ik. Daarom ben ik een amateur, als eretitel. Maar ik zit meer en meer rommel op die aarde te gooien. Dus dit is zo niet consequent: aan de ene kant ben ik aan het recycleren en anderzijds maak ik nieuwe rommel. Da’s zo’n zware rugzak. Ik zit op een heel raar moment in mijn leven.
HVC: Maar het is gestructureerde rommel. Want de rommel die u hebt gemaakt, is waardevol. Wil u in Israël nog iets betekenen als kunstenaar, als mens, als Jood? Want buiten de humor is er niets echt Joods aan uw kunst.
D von W: Ik denk dat heel het idee van dat recycleren, iets heel Joods is. De gebruiken, de humor… De directrice van het Joods museum van Parijs, was speciaal van Parijs gekomen in de tijd dat ik mijn tentoonstelling in Le Grand-Hornu had. Ze zei ook: “Dat is geen Joodse kunst.” Ik vind dat zo triestig. Maar ik ben een Jood! Ik bedoel maar: ik kan niets anders! Mijn hele ziel is Joods en mijn hele zijn als kunstenaar. Dat is verbonden. Natuurlijk gebruik ik Joodse dingen!
Midden maart 20: Mijn kinderen in Amerika hoorden dat de grenzen in Europa gingen sluiten. Het was 2 uur ‘s nachts. Ze hebben toen heel vlug een ticket voor ons kunnen kopen. Wij hebben heel de nacht niet geslapen. We hebben gewoon onze rommel in een valies gegooid, zonder na te denken. Op dezelfde manier als mijn grootvader tijdens de oorlog alles in een koffer heeft gegooid. Met mijn grootmoeder en zijn twee dochters-mijn moeder en tante-zijn zij op de trein gesprongen, toen de Nazi’s op het Zuid zijn binnengekomen. In het Oost station zijn zij gevlucht en onder de bommen zijn zij dan vluchtelingen geweest. Naar Frankrijk, Spanje tot ze in Curaçao zijn gekomen en dan na de oorlog zijn zij te weten gekomen dat al hun familie vermoord was. Allemaal vergast. Dat waren allemaal families met heel veel gezinnen.
Wij hebben precies hetzelfde meegemaakt: valiezen gepakt en weg. Waarschijnlijk hebben wij daardoor het Corona virus opgelopen, omdat wij moe waren. Want we wilden het Paasfeest met de kinderen meemaken. Uiteindelijk zitten we hier nog altijd in Los Angeles. We hebben het hier meegemaakt. Onze zoon in New York is naar hier gekomen. En mijn dochter van Florida is ook naar hier gekomen. Dat was fantastisch. Ik had nooit verwacht dat ik het paasfeest zou kunnen meemaken. Dat zijn twee nachten dat we het verhaal vertelden van de uittocht uit Egypte, dat de Joden slaven waren. We leven nu écht gewoon van seconde tot seconde.
HVC: Wat is kunst dan voor jou? Ik las dat kunst te maken met het leven zelf, volgens jou, om het verhogen van waarden.
D von W: Wat kunst is? Een hoop rommel! Waardevol, dat wel. Daar gaat het over: dat ik wel de macht heb als kunstenaar, met mijn gouden vingers en mijn speciale ogen om de magie in de rommel te brengen, zodat het iets wordt. Ik weet dat ik dat heb. Ik wil het gevecht aangaan met de realiteit. Zoeken naar wat ik wil laten zien en wat niet. Gewoon, zoals mijn grote meester, Vermeer.
HVC: Zou u uw corona ervaring, uw bijna-dood-ervaring op papier kunnen zetten? Of is dat te direct? Zou het iets therapeutisch kunnen zijn?
D von W: Kunst is therapeutisch. 1000%. Zij die zeggen dat dat niet waar is, zijn zot. Natuurlijk is kunst therapie. Moest ik mijn kunst niet maken, dan zat ik bij de psychiater. Kunst is een constant herkennen van uw innerlijke binnenste. Kunst is zeker therapie. Natuurlijk!
HVC: Dus je zou het kunnen, reflecteren met je kunst over deze corona-crisis?
D von W: Ik kan niet anders. Wat doe ik met mijn rommel die ik heb? Ik zit al veel weg te geven aan de kinderen. Maar willen? Wat hebben we te zeggen? Het mysterie is er. Het grote mysterie! De grote kracht! Wij zijn eigenlijk mieren. En het is spijtig, want we zijn zo pretentieus geworden. De mensheid is zo pretentieus geworden. En dom. ‘Humbleness.’ Dat is het belangrijkste. Dat is het grote ding. Een echte kunstenaar is heel humble. Maar er zijn er maar weinig. Er zijn heel veel mensen die van alles doen. Maar er is heel weinig kunst.
HVC: Op wat ben je het meest trots?
D von W: Het belangrijkste in mijn leven zijn mijn kleinkinderen.
HVC: Nog belangrijker dan uw kinderen?
D von W: Ja, want kleinkinderen, dat is onvoorwaardelijke liefde. Bij kinderen is er nog altijd dat voorwaardelijke. Kinderen heb nog altijd dingen van je nodig. Kleinkinderen verwachten niets van je. Ik verwacht niets van hen. Onvoorwaardelijke liefde, dat is het schoonste dat er bestaat! Dat is waar het over gaat! En dan te bedenken dat ik het grootste deel van mijn leven nooit heb willen trouwen. Dat paste niet in mijn plaatje: trouwen, kinderen krijgen. In de jaren 80 gingen heel veel vrienden kapot aan AIDS. Gelukkig heb ik als Jood een God. Ik ben dan beginnen leren en ben praktiserend geworden. Zoals er nu ook een groot gevecht in mij is: wel materie of geen materie? Toen ook was er een groot gevecht. Want ik was kunstenaar. In de jaren 82-83 heb ik mijn leven naar de spiritualiteit gebracht. Dat was een heel moeilijke strijd. Ik begon toen schone Joodse kunst te maken, maar na tien jaar bevredigde mij dat niet meer. Ik kreeg toen een grote depressie omdat ik Jood ben in mijn bloed, maar ook kunstenaar in hart en ziel. En ik moet kunnen wedijveren met mijn kunst. Ik moet tegen schenen kunnen stampen. Met liefde en met schoonheid en lelijkheid. Maar die Joodse kunst was te beperkend voor mij.
Toen ik 33 jaar was, zat ik met de strijd: ‘een gezin stichten, zin geven aan het leven. En dan nog Joodse kunst maken. En na tien jaar heb ik mij terug in de kunst gegooid. In1994. Dat was ook een nieuw gevecht. Want kunst is mijn maîtresse en daar moet mijn vrouw mee om kunnen. Hoe breng ik mijn kunst en het Jodendom tezamen? Ik maak Joodse kunst, wat ik doe is Joodse kunst! Omdat ik een Jood ben! Een Jood wil alles verhogen, net zoals ik een kunstenaar ben die alles wil verhogen. Maar ik ben meer dan een illustrator van God. Mijn zicht op het leven is anders. Zoals je dan zegt: “Ik snap niet dat je familie wordt afgeslacht.” Dat is al 2000 jaar zo! Al 2000 jaar maken wij dat mee! Tot en met vandaag. Ik begrijp dat andere mensen dat niet begrijpen. Maar dat kan niet dat het geen rol zou spelen in mijn werk.
Ook nu zit ik in een strijd. Mijn eerste gevecht met ziek zijn, was van: “Ik moet eten en sterk worden.” Kippenvleugels zijn mijn favoriete gerecht. Ik nam een vleugeltje, stak dat in mijn mond en ik viel flauw. Dus ik heb moeten vechten. Gelukkig ben ik nu aan het eten. En bidden! Ik kon in het begin zelfs niet bidden. En ik weet, ik moet dat iedere dag doen. Maar ik was gewoon… Ik was weg! Maar je probeert dan toch die binding met God te hebben. Het is toch een gevecht om terug in de wereld te stappen.
HVC: Mocht u komen te sterven, zou u dan in Antwerpen willen begraven worden? Of in Los Angeles? Of in Jeruzalem?
D von W: Je m’en fous. Ik wil leven!
HVC: Geef er nog maar een ferme lap op! Gewoon jezelf blijven Daniel!