INTERVIEW MET RUBEN BOEREN, lente 2021
Hilde Van Canneyt (HVC): Beste Ruben, we zitten hier in je atelier van vijf op vijf meter in hartje Antwerpen, op de eerste verdieping van een achterhuis. Na onze kop koffie beneden, zie ik hier nu aan beide wanden twee grote werken van 2,5 op 2 meter hangen. Links een werk met veel oranje en rode kleuren, rechts een werk met meer geelachtige tonen en tinten, met daartussen ergens een langwerpig groot schilderspalet. Ik ga hier achteroverleunen in je zetel en je eerst vragen wat je er zelf van denkt. Of wil je liever eerst horen wat mijn oordeel is?
Ruben Boeren (RB): Ja. (lacht)
HVC: Ik kom hier eigenlijk als toerist binnen. Ik heb me natuurlijk voorbereid en gelezen wat je vroeger allemaal hebt uitgevreten. Maar nu betreed ik als het ware een onbekende galerie en stoot ik op twee levensgrote, bruisende schilderijen. Werken waarbij je niet meteen een idee hebt waarover ze gaan, maar dat hoeft ook niet. Er is een interessante dialoog aan de gang. Ik zie gewoon twee toffe schilderijen. Vroeger maakte je andere dingen. Hoe komt het dat je plots weer op dat schilderen bent gestoten?
RB: Ik heb schilderkunst gestudeerd en na mijn afstuderen ben ik daarmee gestopt, omdat het als ‘te veel’ voor mij voelde. Het was heftig, het was kleur, het was zoeken en ik zocht toen al schilderend, in de verf. Ik draaide mijn canvas om en zo zocht ik naar de compositie. Dat was uitputtend. Op het einde van zo’n dag denk je: “Wat sta ik hier te doen en waar gaat dit naartoe?” Ik was toen aan het uitvissen naar wat mijn verhouding was tegenover de schilderkunst, ik wilde ergens conceptueler zijn dan ik was. Dat is ook de periode dat ik kleine schilderijen van hetzelfde formaat aan elkaar timmerde en dichttimmerde met een houten plank om een statement te maken tégen de schilderkunst. Tegelijk schilderde ik ook heel graag. Met dat schilderen kwamen er veel invloeden binnen dat werk.
HVC: Wat waren die invloeden, als ik dat vragen mag?
RB: Dat waren hedendaagse schilders zoals Peter Doig bijvoorbeeld. Naar Albert Oehlen heb ik ook lang gekeken. Dat waren mensen die me op dat moment hard inspireerden, die me hebben leren schilderen. Je eigen stem ontwikkelt zich ook door de jaren heen. Daarna heb ik kleur en textuur laten vallen. Vervolgens begon ik die tekeningen te maken waarin ik mijn eigen vormen heb ontwikkeld. Dan heb ik heel ander werk gemaakt, zoals met kaders. Daar zaten collages in, die uiteindelijk mijn voorstudies zijn geworden.
HVC: Toen wist je nog niet dat het voorstudies zouden worden voor reusachtige schilderijen?
RB: Precies. Die klik heb ik ineens anderhalf jaar geleden gemaakt. Die was er eerst niet. Ik had de schilderkunst geparkeerd en was dat ondertussen al een beetje vergeten.
HVC: Eigenlijk zot, want je was goed bezig met kleine installaties, die collages… Ook werken met tekst of monumentale houtskooltekeningen kwamen van jouw hand. Van alles eigenlijk.
RB: Ja! Dat is net de zoekende weg die ik heb afgelegd.
HVC: Je hebt wel altijd rond die schilderkunst gedanst.
RB: Absoluut. Maar nu is het bevrijdend om te zeggen: “Ik pak wat verf, een paar penselen en kwalitatief doek en ik maak een schilderij.” Ik heb me sinds anderhalf jaar geleden terug ingeschreven in het métier van de schilderkunst en het voelt als thuiskomen.
HVC: Je hebt een soort omweg gemaakt om te beseffen dat die liefde te groot is. Je pleegde vadermoord, je hebt het even ontkend om te beseffen: “Dit is wat ik echt wel wil doen.”
RB: Dat is het helemaal. Ik ben afgestudeerd in 2014. In 2020 ben ik weer met schilderen begonnen, het heeft toch wel zes jaar geduurd om te beseffen dat schilderen eigenlijk mijn ding is. Volgens mij valt dit ook af te lezen uit het enthousiasme dat van de werken afspat. Een dik jaar terug heb ik gezegd: “Okay, ik ga het zoekwerk nu eens niet tijdens het schilderen doen, maar van tevoren op klein formaat. Dat is minder vermoeiend.” Het is en blijft immers een intensief proces. Ik maak die collages van tevoren al en dan ga ik die omzetten in schilderijen. Er is dan enkel een vertalingsproces in verf. Dat is aangenamer.
HVC: Mag ik even terugkomen op de collages die je vroeger maakte? Moeten we het ons romantisch voorstellen als handgemaakte collages? Dat je dingen uit tijdschriften scheurt aan je keukentafel?
RB: Er zijn twee luiken. Je hebt het deel van de collages maken: aan de ateliertafel knippen, plakken, scheuren… en het schilderen zelf. Maar dat college-luik is ook nog eens onder te verdelen in het daadwerkelijk manueel knippen, snijden en plakken langs de ene kant en een digitale bewerking langs de andere kant. Tussen die twee ontstaat er een kruisbestuiving, een dialoog zo je wil, die uiteindelijk het eindresultaat bepaalt. Deze kruisbestuiving heb ik ontwikkeld in mijn laatste werk voor ik opnieuw begon te schilderen. Dat bestond uit een spel van collages in kaders waardoor ik tot gefragmenteerde beelden kwam.
HVC: Zijn dat dingen die je inhoudelijk interessant vindt, of enkel puur vormelijk?
RB: Ik heb een beeldarchief dat ik al jaren bijhoud van dingen die me triggeren. Er is een sfeer in mijn hoofd en dan zoek ik beelden die bij die sfeer passen. Ik zoek kunstenaars op die in die sferen werken of met de kleuren waarmee ik wil werken. Dan maak ik een soort moodboard van de vibe. Dat is écht het knippen en plakken. Daarna scan ik het in, om het in fotoshop verder te bewerken. Om die bewerking weer uit te printen en er terug de schaar in te zetten.
HVC: De ingrediënten waar je je beelden mee opbouwt, komen van overal. Weet je op het inscanmoment, of er een sfeer inzit of dat je er iets vormelijk in herkent? Of dat nu een figuur zou zijn of gebouwen? Of is dat onbelangrijk? Gaat het je puur om een interessant beeld op dat moment?
RB: Ja. Dan komt er vanzelf iets bij kijken. Vanaf het ogenblik dat ik het inscan en verder bewerk, heb ik nog geen figuratie in mijn hoofd. Het is een beetje zoals beeldhouwen, ik raap een hoop abstracte en figuratieve elementen bijeen en begin met het kneden van het eigenlijke (semi-) figuratieve beeld. Ik denk dat de thematieken zich vormen terwijl ik de dingen aan het doen ben. Zeker niet andersom.
HVC: Als een collage af is, kan je dan nog beslissen dat een kleur niet goed is bijvoorbeeld?
RB: Dat is telkens anders. Hier is het een digitale collage, maar het is wel een collage opgebouwd met elementen uit vroegere schilderijen van het laatste jaar. Dat doe ik ook. Ik neem foto’s van mijn schilderijen en haal er in fotoshop-delen uit die ik gebruik in het nieuwe werk. De vertaling in verf van die ‘al geschilderde elementen’, genereert sowieso een andere uitkomst. Het moet vooral goed zitten qua compositie en kleuren. Niet per sé inhoudelijk, want die extra laag komt vaak tijdens het schilderproces.
HVC: De twee werken, die ik nu in het atelier zie, titelde je beiden Het Zotte Verzet. Ik vond het eigenlijk al een zot schilderij. (lacht) Positief zot. Erg fleurig en gek, een beetje lollipop of pop-art, een beetje van alles over elkaar. Je noemt het Het Zotte Verzet en dan klopt die titel ook… Ik zie het verzet, de strijd en de gekte. Ik ontwaar allemaal vlaggen en mensen door elkaar. Hoe ben je hier tot die zo goed passende titel gekomen?
RB: Een titel komt altijd spontaan tijdens het proces. Of tijdens het collageproces of tijdens het schilderproces. Dat komt dus vanzelf, maar als het niet komt, ga ik achteraf zoeken en kan het ook nog goed komen. Of niet. Dan is dat maar jammer en blijft het Untitled.
HVC: Je probeert niet iets in je titels te verraden?
RB: Neen, wel een richting te geven.
HVC: Als je nu de titel niet had gezegd, had ik er iets anders in gezien. Ben je er bewust van dat ik, met een andere titel, anders naar dit werk had kunnen kijken?
RB: Als schilder geef je eigenlijk maar twee dingen: een beeld en een titel. Daar moeten de mensen het mee doen. Wat ik interessant vind, is suggestief schilderen. Niet te veel prijsgeven, maar dingen suggereren. Ik denk dat er figuratie in zit, maar je ziet het niet meteen. Het zou kunnen dat je een been of een voet ziet, of dat je er een baard en een gestalte in ziet, of een vlag… Maar ze staan nog open voor interpretatie. De toeschouwer vult het werk zelf aan in zijn verbeelding, die ik probeer te triggeren. Toch vind ik het belangrijk enige richting te suggereren in de titel, net omdat het zo vrij is.
HVC: Bij het lezen van die vormen gaat het ook net om de schilderkunst. Een goede penseelstreek zetten is ook alweer de helft van het werk.
RB: Absoluut. Het proces van het vertalen in verf, gaat over niets anders dan schilderkunst. Dat vind ik ook het meest fantastische om te doen, gewoon die collage vertalen in verf. Dat brengt eigen problemen met zich mee. Die dan oplossen in waar schilderen om draait voor mij.
HVC: Vroeger zou je gewoon die doeken opgehangen hebben en vanuit het niets beginnen, maar dan weet je niet waar dat je eindigt.
RB: Ja, dat is verschrikkelijk.
HVC: Dat is echt een gevecht en nu heb je plezier, omdat je het gevecht al van tevoren geleverd hebt; het is nu meer een menselijk duel.
RB: Inderdaad, want die strijd, daar had ik geen zin meer in. Dat was me een te intens proces.
HVC: Ja, dat is ook zo afhankelijk van hoe je je dagdagelijks voelt. Het schilderij wordt op een andere manier bepaald, terwijl je nu een beetje als een muzikant bent die optreedt. Deze heeft ook vijftig procent op voorhand gerepeteerd door het stuk te kennen, maar speelt elke iedere avond net iets anders volgens de vibe van het publiek.
RB: Ja, dat was de reden waarom ik na de Academie heb gezegd: “Dit is me even te veel.” Ik ben wel blijven zoeken natuurlijk, maar ik voelde dat ik op dat moment wilde sprinten, terwijl ik nog maar net kon lopen. Nu heb ik een manier gevonden via de tussenstappen die ik heb gezet om dat proces voor mezelf op punt te zetten. Om te vinden wat voor mij werkt. Ik heb wel de ambitie om werken te maken waarop gestudeerd is, waar het enthousiasme vanaf spat en waar je niet rond kunt. Een schilderij moet voor mij ook best groot zijn: je moet er in kunnen stappen. Dat opgaan in het werk, vind ik interessant..
HVC: Ja, ik kwam hier binnen en bij de eerste blik voelde ik al dat ‘wauw’-effect. Ik kon er niet aan uit. Je wordt er in opgezogen, je wordt erdoor gefascineerd. Je zoekt, je kijkt, je vraagt je af: “Wat is het?”, en langs de andere kant geniet je als kijker ook gewoon van die bruisende schilderkunst. Is dat je echte betrachting?
RB: Toch wel, de schilderkundige abstracte handelingen zijn ook hier opgehangen aan een meer klassieke structuur. Het is een driehoekscompositie, maar het heeft iets van die zotte standbeelden van de oorlog, met die theatrale samenstelling, dat vind ik fantastisch. Het is ook opgebouwd als zo’n standbeeld. Dat gebeurt in meerdere van mijn werken.
HVC: Hoeveel van die doeken betracht je te maken?
RB: Sinds die ‘klik’ om terug te beginnen schilderen, heb ik mij geëngageerd om ongeveer één zo’n werk per maand te maken. Dat is één reeks. Die zullen ook te zien zijn in de tentoonstelling Form Follows Flow die er binnenkort aan komt.
HVC: Je bent nu ook echt naar die expo aan het toe-schilderen. Hoeveel werken gaan er hangen?
RB: Er zal natuurlijk een selectie gebeuren, maar ik geloof een negental. Ze gaan allemaal ongeveer dezelfde grootte hebben.
HVC: Heb je die allemaal op dezelfde manier met collages uitgewerkt? Ze zijn af, maar wanneer bepaal je dat ze af zijn?
RB: Ik voel dat aan. Er is ergens een moment dat je zoiets hebt van: “Dat daar, dat klopt, hier klopt het ook, daar is er nog iets dat moet gebeuren, dat moet wat meer in detail.” Je blijft eraan werken tot je weet: “Nu is dit in balans.” Bijvoorbeeld dit beeld (toont beeld), is heel wazig geschilderd. Het is eigenlijk eerder geborsteld. Het kan dus concreter, maar doordat ik hier met dat pointillisme heb gewerkt, krijg je meer detail en blijft je oog hangen. Er is genoeg om naar te kijken. Ik heb dit werk gisteren nog afgewerkt, gewoon voor mezelf. Om op schema te zijn. Ook omdat ik het wilde bespreken met jou. Ik heb ook wel tijd nodig om zelf te zien dat het daadwerkelijk af is. Het beeld moet altijd even rusten. Dan kom ik soms na een tijd nog terug op enkele details.
HVC: Dat is ook nog iets: hoe komt het dat sommige schilderijen goed vibreren en andere niet?
RB: Ik denk dat die schilderijen die 10% in zich dragen, een werk kunnen optillen.
Het samenspel tussen alle aanwezige elementen klopt. Ze versterken elkaar. Dat is pure alchemie.
HVC: Dat is ook het fijne aan schilderkunst: je kunt blijven opbouwen, dat maakt het interessant. Je hebt het denkproces ervoor gedaan, dan is de laatste vijfentwintig procent de eigenlijke uitwerking.
RB: De laatste vijftig procent, denk ik. Het is echt fifty-fifty. Een kunstwerk is uiteindelijk gestolde energie; de act van het schilderen, de ‘performance,’ blijft zichtbaar. Die moet goed zitten. Je moet daarom ook fit zijn om in het atelier te kunnen presteren.
HVC: Betracht je ook, wanneer we op je volgende expo binnenwandelen, het meteen binnenkomt als geheel?
RB: Het is interessant dat je dat zegt, ik wil dit werk nu wel in de wereld zetten als een doorwerkt geheel. Dat is waarom ik dit specifieke werk dubbel aan het maken ben. Ik gebruik letterlijk dezelfde voorstudie die ik vervolgens anders ga invullen of vertalen. Als ik één werk maak, wil ik dat het goed zit en daardoor verkramp ik soms. Als je twee werken maakt, ontstaat er meer vrijheid voor dialoog of vrijheid voor experiment. Hier bijvoorbeeld, ga ik contrastgewijs dieper, het is geborstelder, terwijl ik in het andere werk fijner en puntiger werk. Dat pointillisme dat ik hier soms gebruik is op die manier ontstaan, ik zou dat waarschijnlijk nooit aanwenden als ik maar één versie zou schilderen. Je leert constant bij. Dat pointillisme is hier met het volledige penseel gezet, in het andere werk ik met de haartjes van de borstel. Dat is veel fijner. Ook laat deze manier van werken toe om te studeren aan mijn kleurenpalet. Zo zit ik in het ene schilderij in een heel ander kleurenspectrum te werken als in het andere.
HVC: Maar het is niet één werk?
RB: Het zijn twin paintings. Of verschillende versies van dezelfde voorstudie zo je wil.
HVC: Je hebt die doeken ook tegenover elkaar in je atelier gespijkerd en een beetje aan het ene werk geschilderd, dan aan het andere. Het is toch een dialoog als zijn het twee verschillende werken? Het zijn bijna spiegels, maar toch is het andere een broertje of zusje.
RB: Inderdaad. Dat is voor mij gewoon interessant om dieper te gaan in dat beeld. Om het palet scherper uit te zuiveren, om keuzes te maken. Het blijft een constante leerschool.
HVC: Je hebt dat schilderen ook in een soort van nine to five proberen gieten, waarbij je in het weekend stopt. In de ochtend begin je telkens op een vast uur. Je bent als een monnik met dat schilderen bezig. Dit om de schilderkunst in optimale omstandigheden te kunnen laten floreren. Zoals een topsporter die elke dag traint. Zoals jij nu ook naar een expo toewerkt. Om zo het voornaamste uit jezelf en uit het beeld te halen. Je probeert het in de beste omstandigheden te doen. Het beeld dat we hebben van de schilder, is dat van de 24/7, wat een even goede manier is.
RB: Ik zie het als een fulltime job om volgens een strak schema fit in mijn atelier te staan, maar als ik de deur achter mij dicht doe, laat ik het ook wel in mijn atelier. Dat is weer die duidelijke scheiding tussen de verschillende ‘luiken’. Uiteraard word je geprikkeld en geïnspireerd buiten je atelier. Dat breng je de volgende atelierdag weer mee binnen. Ik denk dat op die manier werken op lange termijn veel beter vol te houden is.
HVC: Dat is toch hard, zo’n hele dag alleen werken?
RB: Ja, het is een ‘eenzame’ job, al is het woord eenzaam eerder negatief. Je hebt het alleen zijn nodig om tot dat werk te komen. De mentale ruimte die zo ontstaat is broodnodig. Het vasthouden van een focus verdraagt weinig afleiding. Trouwens, wanneer je hard aan iets aan het werken bent, voel je je niet alleen, want dan ben je bezig. Er steken uren werk in deze schilderijen. Sommige kunstenaars kunnen kort voor een expo in gang schieten en werken directer. Bij mij werkt dat zo niet. Ik vind het fijn om op het gemak te creëren. Ik neem ook pas pauze op de middag wanneer ik voel dat ik honger heb. Ik luister naar de signalen van mijn lichaam in plaats van op een klok te kijken. Dan blijf ik makkelijker in die focus, in die bubbel.
HVC: Die bubbel is zo belangrijk…
RB: Inderdaad. Daarna schilder ik tot een uur of zeven ‘s avonds. Om dat op lange termijn vol te houden, is het eigenlijk belangrijker dat je geniet van je avond, gezellig eet en op tijd naar bed gaat. Om dan zo weer de volgende dag om tien uur in je atelier te kunnen staan. Zoals in een andere job.
HVC: Het is maar zo dat je het volhoudt, met die devotie. Anders is het altijd een bijproduct. Het is ook wel durven. De maatschappij stelt dat je iets nuttigs moet doen, maar je zit daar eigenlijk jezelf in een cocon op te sluiten, je moet wel erg gedreven zijn en die wil hebben en geloven dat het werk goed is, anders kun je dat niet opofferen. Jij hebt eigenlijk tien jaar onderzoek gedaan om dan voor iets te kiezen en er radicaal voor te gaan, zodat het bij de mensen iets loswrikt wanneer je er mee naar buiten komt.
RB: Dat hoop ik inderdaad. Al heb ik nu niet het gevoel dat ik mijn leven ervoor aan het afgeven ben. Integendeel. Ik heb bepaalde keuzes voor mezelf gemaakt. Mijn droom is om echt goed te worden in wat ik doe. Echt afzetten, produceren. Dat klinkt misschien contradictorisch, maar dat kan alleen maar als je dat op het gemak doet, maar dan ook wel iedere dag op het gemak. De teugels moeten los zijn. Je kunt schilderen als een gek! Het gaat over het werken met een bepaalde frequentie en een doelgerichtheid. Als ik hier in het atelier ben, werk ik niet tegen de klok, maar ben ik rustig aan het kijken, want kijken is ook werken. Je kunt iets zien dat moet gebeuren en dan doe je dat. Dat is die actie-reactie waar je in zit: kijken, handelen, kijken, handelen. Om bewust te zijn van die handelingen, en hoe je ze gaat aanpakken, moet die focus helder zijn. Heel die dag is een meditatieve trip, omdat je elke keer weer terugkomt naar het werk en naar die focus. Je traint jezelf steeds opnieuw om die focus te verscherpen. Enkel zo kom je ook tot resultaat.
HVC: Stel: de expo is geopend en de reacties zijn lauw. Zal dat een steek in je hart zijn?
RB: Natuurlijk zoek je naar een klankbord. Ik ben vooral benieuwd naar de reacties, omdat het terug de schilderijen zijn die ik vroeger al maakte, met dat verschil dat ze nu volwassener zijn geworden. Ik zal altijd open staan voor opbouwende commentaren en vraag daar ook vaak naar. Ik merk veel positief verraste mensen. Al is het een serieuze breuk met mijn zoekend werk.
HVC: Je voelt aan de reacties dat je ergens bent aangekomen?
RB: Ja, aan de reacties, maar ook aan mezelf. Het werk is van een bepaalde maturiteit. Het is iets waar ik echt voor moet gaan en verder wil uitbouwen. Ik voel dat ik erop zit. Interessant ook dat ik nu 32 jaar ben, veel kunstenaars vonden hun artistieke draai of kwamen naar buiten met hun werk rond deze leeftijd.
HVC: De reden waarom ik dat zo streng zeg, is omdat ik inderdaad soms in ateliers kom waar de kunstenaar zegt: “Ik geloof in het werk”, waarbij ik dan denk: “Ja, jij gelooft erin, maar wie heeft er gelijk? De kijker of de persoon die er in gelooft?” Dat is moeilijk. Als het publiek niet meegaat… Het moet natuurlijk niet onmiddellijk mee zijn, maar als het na tien expo’s niet mee is, moet je je dan weer terugtrekken? Al is het natuurlijk te hopen dat het er direct op zit.
RB: Daarom ook dat ik met dit werk nog niet naar buiten kom, of niet te veel post op sociale media… Ik wil dat je in een expo komt te staan van een doorwerkt parcours, waar je het ineens kunt zien. Als kunstenaar zelf weet je wel waar je naartoe wilt en wat je wilt gaan doen, maar de mensen kunnen enkel het gerealiseerde werk beoordelen. Om mensen mee te nemen in je verhaal, kan je wel zelf geloven in wat je het komende jaar gaat doen, zelfs al heb je nog maar één werk geschilderd. En mensen zullen wel zeggen: “Dit voelt wel goed aan, Ruben.” Zo is dat ook gegaan bij dat eerste werk. Toen heb ik de beslissing gemaakt om er keihard voor te gaan. Nu zijn we op een punt dat er een reeks werken is, waaruit een expo kan komen. Dan kun je samen door dat werk gaan en wordt het pas écht duidelijk voor mensen wat je wilt brengen.
HVC: Dan is er inderdaad een evenwicht. Want het is moeilijk om te kiezen wat je gelooft van “wat er gezegd wordt” en wat je gelooft van jezelf. Het is die twee samenbrengen. Ik ken ook kunstenaars die verklaren: “Ik heb gelijk en het publiek heeft ongelijk.” Neen. Jij hebt gelijk, alsook het publiek. Het is een soort compromis, want als je je laat doen door de kijker, doe je niet meer je eigen ding. Dat is wel een moeilijke.
RB: Ja, en ik denk – misschien is dat wel wat ‘zwaar’ – maar het gaat echt om een innerlijke overtuiging. Het gaat ook over naar jezelf luisteren. Gewoon diep in jezelf aanvoelen wat je wilt doen in het leven en daar rechtuit voor gaan. Mensen zullen altijd een mening hebben. Dat is net interessant om die dialoog aan te gaan. Het kan ook zijn dat een bepaald werk nog niet op punt staat in hoe het is gemaakt. Toen ik papieren werken maakte, waren die echt gigantisch en moesten ze ingekaderd worden. Dat was echt een chaos, er was daar altijd iets op aan te merken. Maar door die ‘kritiek’ groei je ook. Daar moet je voor open staan. Je moet als kunstenaar leren de emotionele betrokkenheid met je werk los te laten om er realistisch naar te kunnen kijken. Geen makkelijke, maar wel een goede leerschool. En contradictorisch genoeg doe je dit net omdat je emotioneel betrokken bent.
HVC: Je hebt nog een grotere werkplaats.
RB: Ik heb een tweede werkplaats buiten Antwerpen. Ik kan de grote werken hier niet opspannen. Op die andere werkplaats kan ik rechtstreeks op het opgespannen doek werken en werk ik veel pasteuzer. Dat is vaak tijdens de zomer. Hier in Antwerpen werk ik meer tijdens de wintermaanden. Dan hang ik het doek hier aan de muur. Wanneer het droog is, rol ik het op en wordt het daarna op de andere locatie op aluminium spielatten opgespannen. Die zijn beter dan hout voor zo’n formaten. Wat hier vaak gebeurt, is dat ik platter moet schilderen. Normaal gezien breng ik de verf vanuit de tube op het doek aan. Die plasticiteit is enorm belangrijk. Dat kan ik hier minder doen.
HVC: Je maakt je het er niet gemakkelijk op… Ook een deel van het kunstenaarschap is verkoop. Het zal dus direct knallen moeten worden, want niet veel mensen kunnen werk van 2,5 op 2 meter ophangen. Het is ook niet dat je een toegeving doet, anders zou je nog een paar ‘kleintjes’ kunnen maken die bezoekers kunnen meenemen.
RB: Klopt, maar kleine formaten voel ik op dit moment niet aan. Ik kan me wel inbeelden dat dit nog komt na een periode groot schilderen. Ik luister voornamelijk naar wat ik op dit moment voel, en nu voel ik de energie van de grote formaten. Het zou niet werken om klein te gaan schilderen omdat een bepaalde markt dat vraagt. Dat druist volledig in tegen waar ik mee bezig ben. Ik ben overtuigd van in het feit dat als je voluit gaat voor dat wat je denkt dat je werk moet zijn, je tot betere resultaten komt. Als je compromissen maakt, gaan mensen dat zien.
HVC: Ik zie hier jouw collages. Ik ben echt benieuwd om ze op schilderij te zien.
RB: Wat een optie zou zijn voor de komende tentoonstelling, is de collages en schilderijen samen te tonen, daar ben ik nog niet helemaal uit.
HVC: Hoe kwam je in de kunst terecht? Ik ben benieuwd naar wat je drijfveren waren op je achttiende om voor de kunst te kiezen? Kwam dat door je ouders of door een bepaalde tentoonstelling die je ooit hebt gezien?
RB: Mijn ouders hebben mij altijd gesteund in mijn keuzes voor de kunst, maar wilden dat ik eerst toegepaste kunsten volgde. Ze zagen er meer jobmogelijkheden in. Dat was nog op het middelbaar. De keuze voor een verdere vrije kunstrichting voelde aan als een soort vacuüm van mogelijkheden waarin ik iets kon neerzetten, alleen wist ik toen nog niet wat precies. Daarom heb ik ook voor ‘Open atelier’ gekozen. De richting die het meest aansloot op dat vage gevoel. Op dat moment was ik ook niet helemaal zeker van Schilderkunst, maar het triggerde me al wel. Ik heb die richting gecombineerd met een module Schilderkunst. Maar ‘Open atelier’ bleek al snel te ruim voor mij. Ik wou leren schilderen; potten en pannen, stillevens… Maar dat werd daar niet echt geapprecieerd. In de helft van het jaar ben ik via een zogenaamd trampolineproject naar de Academie gegaan om Schilderkunst te studeren. Daar moest ik in het midden van het jaar nog een ingangsexamen doen, en ben ik ingehaakt. Ik heb altijd een grote affiniteit gevoeld met de Academie. De schilderateliers op de hoogste verdiepingen van de school, het noorderlicht, het uitzicht over de stad en de geur van olieverf…
HVC: Hoe vat je eigenlijk je werk samen? Als iemand je vraagt: “Wat schilder je?”
RB: Dan zou ik antwoorden: “Iets tussen figuratie en abstractie.” Ik suggereer dingen, maar ik vind het interessant om abstracte werken te maken die toch een figuratie verraden.
HVC: Dat ‘verraden’ is mooi gezegd. Wat is voor jou een definitie van ‘kunst’ of van ‘kunstenaar’?
RB: Ik ben gewoon graag bezig met het maken van een beeld en met schilderkunst. Dat is eigenlijk na al die jaren zoeken – vroeger had ik zo’n hele uiteenzetting voor van die vragen – maar nu ben ik op een punt aangekomen dat het allemaal niet zo moeilijk hoeft te zijn. Ik ben gewoon graag bezig met het maken van beelden, sferen en composities, om die te vertalen naar schilderijen, alsook eraan te werken met een bepaald enthousiasme.
HVC: Om dan te hopen dat dit aanslaat bij de omstander…
RB: Natuurlijk! Ik vind het ook interessant dat ik die dingen kan blijven ontdekken. De beste expo’s zijn degene die mij omverblazen, waarvan ik zin krijg om te gaan werken. Ik hoop dat ik ook zo iemand kan zijn die in staat is om dat door te geven.
HVC: Dat heb ik ook. De beste expo’s zijn diegene die wat losmaken. Ook qua plasticiteit.
RB: Inderdaad, dat plastische… Gewoon het plezier waarmee ik aan het werken ben, dat dit op de toeschouwer overspringt. Die vonk, die levendigheid, wil ik graag overbrengen. Ik wil graag dat zij deel worden van die positieve vibe, van de energie die ik daarin steek.
HVC: Wat komen we eigenlijk over jou te weten als we kijken naar je werk?
RB: Dat is aan de kijker (lacht). Ik doe gewoon mijn ding.
HVC: Is er iets typisch Belgisch aan jouw werk?
RB: Wat denk jij?
HVC: Er zit wel een soort surrealisme in. Misschien niet in je kleurgebruik.
RB: Het is een goede vraag. Het is een soort schilderkunst van “Wat gebeurt er hier eigenlijk?” Een samenzetting van een aantal absurde elementen.
HVC: Ik zie er ook een Italiaanse touch in. Het doet me denken aan het Italiaanse futurisme, Giacomo Balla, Umberto Boccioni en dergelijke.
RB: Dat vind ik nu eens echt verschrikkelijk. (lacht) Vooral die schilderkunst!
HVC: Oei! Dan zullen we dat maar niet te luid uitspreken.
RB: Maar ik snap ergens wel waar je op doelt, zeker bij Boccioni, maar dan meer bij zijn sculpturen. Bij Unieke vormen van continuïteit in de ruimte bijvoorbeeld. Je weet wel, dat bekende beeld. Daar heb je ook die abstracte vormbehandeling die aan een figuratief geraamte wordt opgehangen.
HVC: Wat is voor jou als schilder, als kunstenaar, je grootste sterkte en je grootste zwakte?
RB: Die sterktes en die zwaktes zitten zowat door elkaar verweven. Ik wou nog snel een goed werk maken, maar zo gaat het niet. Je moet je tijd nemen. Ik wil soms te snel een eindresultaat. Mijn sterkte ligt in op het gemak focussen op een van de ‘luiken’ van mijn praktijk. Als ik die twee gesplitst houd, kom ik tot relatief goede werken. Sommige mensen zetten zomaar werk neer vanuit de losse pols. Ik betrap me erop dat ik heel weinig teken. Bij mij zijn de voorstudies, de collages, een vorm van tekenen. Ik heb een tijd niets anders gedaan dan tekenen. Het is erg grappig dat ik nu haast niet meer teken. Ik denk dat wat meer daarmee bezig zijn, misschien interessant zou kunnen zijn. Of dat een zwakte is, weet ik niet.
HVC: Hoe ziet de ideale atelier-dag eruit voor Ruben Boeren?
RB: ‘s Morgens om acht uur sta ik op om op mijn gemak wakker te worden; koffie, ontbijt en sta ik tegen tien uur in mijn atelier. Dan is het werken tot ik honger krijg. Ik kijk niet op de klok. Liefst maak ik mijn middagmaal al in de ochtend, zodat ik gewoon naar beneden moet, het nieuws kijk terwijl ik eet en weer naar boven kan. Zo is die flow niet verstoord. Tot ik weer om vier uur een chocolade-crave krijg, en dan tot zeven uur verder werk. Zo heb ik ook nog iets aan mijn avond. Dat is een ideale atelierdag. Maar wel een stevige. (lacht)
HVC: Maar af en toe een slechte schilder-dag heb je toch ook? Wat doe je als je voelt dat het niet lukt?
RB: Je moet dat aanvoelen. In je atelier blijven als je voelt dat het er die dag niet in zit, heeft weinig zin. Als het echt niet gaat, moet je soms gewoon iets anders doen of eens zeggen: “Vandaag niet.” Maar dat kan ook net het moment zijn om een nieuw werk op te spannen, nieuwe grondlagen te zetten, een nieuwe collage te beginnen of in boeken te studeren. Er zijn heel veel zaken die zich rond het eigenlijke maken van het werk afspelen, die ook moeten gebeuren.
HVC: En muziek? Ik zie hier geen muziek staan.
RB: Jawel hoor. Ik luister vaak naar setjes, die duren langer en moet ik dan niet uitzetten. New Wave of Ambient, iets dat niet te veel afleidt maar wel aanwezig is. Of podcasts over van alles en nog wat. Graag levensbeschouwend, zoals Berg en Dal op Klara. Daarnaast kan ik ook gewoon field recordings opzetten van bijvoorbeeld oerwoudgeluiden, zoals moessonregens met gedonder. Dat staat dan de hele dag op en werkt heel rustgevend. Je waant je dan echt in een andere wereld, wat heel bevorderlijk is voor het schilderproces.
HVC: Ik voel de vibe echt. Bij jou zou het niet goed zijn dat er hier een tweede paar ogen komt kijken. Misschien pas wanneer het tachtig procent af is.
RB: Dat is ook zo. Dat kan echt een werk beïnvloeden. Vroeger had ik dat nog feller, maar nu heb ik dat meer losgelaten. Het is natuurlijk belangrijk dat mensen hun ding kunnen zeggen. Soms heb ik ook echt een tweede opinie nodig als ik ergens vastzit in een schilderij of niet zeker ben van iets. Het klopt dat dat vaak later in het werk is. Langs de andere kant ben ik ook blij dat mensen geïnteresseerd zijn en interesse tonen.
HVC: Je maakt aangename schilderijen om naar te kijken: je predikt wel een soort schoonheid van de schilderkunst.
RB: Natuurlijk! Daar gaat het ook over. Schilderkunst is kleur, enthousiasme, schoonheid en esthetiek. En ik denk dat dit steeds meer terug aan het komen is. Ik denk dat er nu steeds meer jonge mensen opstaan die de esthetiek naar voren durven schuiven.
HVC: Wat maakt jouw schilderij hedendaags?
RB: De manier van aanpakken, denk ik.
HVC: De collages bedoel je?
RB: Ook, maar vooral hoe je een beeld invult, hoe je het oplost of vertaalt. Ook: wat maakt het hedendaags? Dat is iets heel raar. Dit zijn bijvoorbeeld heel klassieke theatrale composities, (wijst naar werk) waar ik ook graag naar teruggrijp. Mij lijkt het dus eerder de benadering van een beeld dat iets eigentijds maakt. Op die manier wordt het werk ook een getuigenis van zijn tijd.
HVC: Hoe verhoud je je tot andere hedendaagse of klassieke kunstenaars? Wie zie je als je copains de route?
RB: Als ik vastzit op een werk, ga ik momenteel kijken naar mensen zoals Pierre Bonnard, maar dat verandert natuurlijk constant.
HVC: Jouw copains de route zijn eigenlijk de schilders uit de kunstgeschiedenis?
RB: Natuurlijk! Je leert daar veel van door er goed naar te kijken. Bonnard is natuurlijk ook wel een echte colorist. De manier waarop hij pasteltinten in de verte kan gebruiken en steeds meer naar voren harder coloriet gebruikt. Daar kan ik veel uit leren. Natuurlijk ook, toen ik op de Academie zat, mensen zoals Peter Doig en Albert Oehlen. Maar ook Joris Ghekiere, een van mijn vorige leerkrachten die helaas is overleden.
HVC: Wiens kunstroute bewonder je zelf?
RB: Albert Oehlen en Adrien Ghenie, dat vind ik echt interessante schilders. Dat is fantastisch werk! In dat werk zit ook die drive, dat sérieux, maar tegelijk ook die joie de vivre. Het zijn werken waaraan gestudeerd is. Eigenlijk gewoon meesterwerken. Dat moet in een werk zitten.
HVC: Zie je jezelf nog tien of twintig jaar dit leven volhouden? Het is een hard leven. Waar zou je graag staan binnen tien jaar?
RB: Het enige dat ik kan zeggen, is dat ik gelukkig word van met een bepaalde regelmaat aan iets te werken, als ik dag in dag uit hiermee bezig zou kunnen zijn en er mijn brood mee kan verdienen, wil ik daarvoor gaan.
HVC: Vind je dat je er dingen voor moet laten?
RB: Natuurlijk, je moet ook opofferingen maken. Dat is overal zo. Ik denk dat je zelfdiscipline moet hebben en vaak tegen dingen “neen” moet kunnen zeggen en moet kiezen voor je bubbel. Maar “ja” kunnen blijven zeggen, is even belangrijk. Vandaar dat een professionele benadering – dus als job, met de daarbij horende vrije tijd – het volgens mij doenbaar houdt op de lange termijn.
HVC: Hoe verwacht je dat het werk gepercipieerd gaat worden? Je hoopt nu een parcours af te leggen met betere en interessante expo’s, met mensen samen te werken… Het is eigenlijk gewoonweg je droom als kunstenaar om gezien te worden in interessante plekken.
RB: Natuurlijk sta ik open voor samenwerkingen, dat zou een goede volgende stap zijn waar ik voorzichtig ook naar uitkijk. Zonder galerie blijft het knokken. Maar je moet zo’n stap ook niet zetten met werk dat nog niet op punt staat. Ondertussen ga ik rustig verder blijven schilderen en de focus op dat werk houden.
HVC: Succes met je verdere schildersparcours Ruben, ik geloof erin!
Hilde Van Canneyt
Foto’s Matthias Yzebaert aka Mayz
https://www.studioyzebaert.com/