Sleidinge/Gent, winter/lente 2022
INTERVIEW MET JEROEN FRATEUR (1968), iov SUPPORT#3 van NUCLEO
Hilde Van Canneyt (HVC) Beste Jeroen, waarom vinden we geen website van jou terug?
Jeroen Frateur (JF) Goede vraag. Ik heb wel een blog, waar vooral expo’s en beeldmateriaal op staan, maar ik ben niet zo goed in het ‘sorteren’ van mijn eigen werk . Ik heb nood aan tonen en wil graag het verhaal dat in mij zit, op een juiste manier in een ruimte brengen. Maar ik denk niet dat ik de juiste weg al gevonden heb om een goede website of publicatie te maken.
HVC Ik las dat als zelfs je eigen kinderen je iets aanbrengen, je het niet wil, omdat je voorwerpen zélf wil ontmoeten, je wil ze zélf vinden.
JF Daar heeft het voor mij in zekere zin mee te maken: verwonderd in de wereld rondlopen en verbaasd zijn over wat er ons omringt. De voorwerpen vertellen me vaak een verhaal wanneer ik ze zie. Veelal herken ik ze ook, is er een communicatie. Al weet ik soms niet wat het stuk of object is, waar het vandaan komt of waar het ergens van is afgebroken. Toch vraagt het me om aandacht, ook op straat. Wat me soms verweten wordt, is dat ik mensen vaak geen goeiedag zeg. Tja, ik zie ze dus meestal gewoonweg niet. Meer aandacht voor de verlaten of verloren materialiteit?
Een aantal jaren geleden maakte ik werken met de overkoepelende titel Father Nature (foto’s 01 en 02). Dat concept is, denk ik, een provocerend iets, omdat we normaliter spreken van Moeder Natuur, de bakermat van het ontwikkelen.
HVC Uiteindelijk breng je stukken bij elkaar en dat is waar de magie ontstaat toch?
JF Bij elke ontwikkeling of groei, is er een ontploffing die ervoor zorgt dat leven in gang schiet. Dat is bij de mens zo, maar evengoed in de natuur: zaden ploffen open als het ware. Dat is de natuur die in beweging is. Al moeten we spijtig genoeg meer en meer vaststellen dat onze omgeving – het resultaat – vooral een mannelijke aangelegenheid is. Wie maakt onze omgeving kapot? ? Wie zet fabrieken? Wie bouwt er huizen? Dat is zogezegd de mannelijke kracht die dat neerzet. Moeder natuur wordt vervangen door – een onleefbaar geworden – vader natuur. De materialen die ik tegenkom op straat, zijn vaak gemaakt door mannelijke breinen die vooral willen ontwikkelen en aanwezig zijn, maar zonder na te denken over de traagheid, het proces, de groei; zonder de ethische kant mee te pakken.
Laat ons wel wezen, de meeste stukken die ik opraap, zijn stukken plastic, ijzer, flauw gemaakt om iets te produceren. Het moet daar niet zijn, maar het is wel gefabriceerd.
Ik wil niet per se een statement maken daarmee, maar ik vind het concept father nature wel een interessant gegeven om te laten sudderen. Dat doet je vragen stellen, omdat het enerzijds niet bestaat, maar op zich existeert het veel te pertinent.
HVC Het zijn toch die bijvoorbeeld twintig vormen die je samenbrengt die de sparkle in je gemaakt kunstwerk geven. Je vertrekt altijd vanuit die vorm, de context is het inhoudelijke van het father nature idee.
JF Ik vertelde je al dat toen ik cartoons tekende, het inhoudelijke aspect helemaal bovenaan stond. Ik heb het op een zeker moment omgedraaid, omdat ik het veel boeiender vind.
Naar aanleiding van ons gesprek, begon ik in mijn notitieboekjes te bladeren, om de kern te zoeken waarom ik steeds in dezelfde richting ga. Ik voel dat steeds terugkomen: dat is gewoonweg de aandacht voor het materiaal, maar tegelijkertijd maak ik een ontwikkeling door. Het is een groeiproces, en doordat ik die materialen vind, hoef ik niks uit te vinden, want ze zìjn daar gewoon. Maar vanaf het moment dat je twee voorwerpen, twee vormen in elkaars’ buurt brengt, en zeker als je ze aan elkaar monteert, ontstaat daar ongetwijfeld een spanningsveld tussen die elementen met elkaar, zowel op vormgebied als op inhoudelijk gebied: naar de compositie, maar ook naar de kijker. De vraag enerzijds: ‘Waarom zijn die daar?’ En een aangetrokken worden ook anderzijds.
Volgens mij kan je elk werk op twee manieren – of beter nog: twee niveaus – bekijken. Het eerste niveau is dat van de afstand: vanop een afstand overschouw je het geheel. Je bent geïmponeerd door de totaliteit. Een totaliteit zoals wij met een sterrenkijker naar Venus zitten te kijken: die kleuren en kringen en manen en sterren, dat is de afstand. Het tweede niveau is dat van de nabijheid: het dichterbij komen, beetje per beetje, en dat genereert een grotere betrokkenheid bij de kijker. Als je dichterbij komt, kom je terecht bij de details. Dat is evenzo bij een schilderij van bijvoorbeeld Rembrandt. Je komt terecht in de toetsenvorming, de strepen, in een manuele structuur die zichtbaar wordt. Hetzelfde gebeurt met mijn objecten als de kijker dichterbij komt. Er ontstaat plots een herkennen.
Maar wat doe je als kijker? Je ziet soms objecten of fragmenten van objecten waarvan je niet weet wat ze zijn, maar je opent ontegensprekelijk de catalogus van je herinneringen, je begint te zoeken in je register, het heel dik boek dat jouw geheugen is. Je wilt weten wat het precies is waarnaar je kijkt, en zoekt daarvoor een plek. Het feit dat je daar mee bezig bent, wil zeggen dat je specifiek bezig bent met alle materialiteit die in je zit, om die een plaats te geven. Er ontstaat een band tussen jou en de materialiteit. Dat vind ik een interessant proces: ver weg overschouwen, dichterbij getrokken worden en kunnen verdwalen in een catalogus aan materialiteit. Ik vergelijk dat – zeker in de grote werken – wel eens met een roman.
Een roman heeft een grote verhaalstructuur: ook ik begin met de letter A en eindig met de letter Z en alles zit daartussen. Maar een goeie roman, weidt uit, heeft aandacht voor bepaalde details, keert terug, zet je op het foute pad, eindigt met een open of gesloten einde – weet ik veel – maar er zit altijd ergens een draad in met een bepaald doel. In die zin voel ik dat mijn werk zich opbouwt zoals een roman: van de grote structuur naar kleinere structuren, gevuld met details en objecten die bij elkaar zitten en die korte verhalen vertellen. Neem je afstand, zie je een grotere verhaallijn komen, kom je dichterbij, verlies je die en heb je een meegaan in een nieuwe structuur. In die zin ben ik vooral bezig met de manier waarop we denken over het verhalende aspect. Over onze herinnering. Zonder dat ik er per sé een narratief verhaal moet bovenop leggen.
HVC Je vertelt indirect je verhaal, bedoel je.
JF Inderdaad. Daarom gebruik ik ook liefst heel ‘open titels’ zoals Father nature of Ruimtelijke ordening (foto’s 3 tot 6) wat ook zo’n typisch abstract begrip is uit de wereld van de planners van onze omgeving , die vinden dat alles binnen onze leefomgeving maar best een nummer moet krijgen. Wat ik doe, is de tastbaarheid van onze samenleving opnieuw ordenen waardoor ook de betekenis verandert of op z’n minst verruimt .
Ook Showroom (foto 07) is een voorbeeld van zo’n open begrip. Het is het paleis van de verheerlijking van het object. Het summum. Maar een showroom doet ook nog iets anders: de gekozen objecten staan daar om te verleiden, onze verlangens te prikkelen , en natuurlijk ook om te negotiëren. Als je méér wilt, bestaan er ook catalogi met objecten, waarvan er dan meestal over de prijs niet onderhandeld kan worden, Er zit vaak een reukje aan. Het is een materialistisch gegeven dat ik in mijn werk sterker ben gaan duiden.
HVC Het materiaal is er, jij brengt ze in een interessante constellatie. In feite trappen wij als (kunst)kijker ook ergens in.
JF Ergens wel, anderzijds denk ik dat het mensen de ogen kan openen voor waar wij als mens toe in staat zijn: ons vermogen om de dingen steeds weer anders aan te pakken, lijkt onuitputtelijk. Fenomenaal. Elk ding is door iemand, maar vaker nog door een een groep mensen – ingenieurs, uitvinders, creatievelingen – ontwikkeld om een bestaan te leiden. Zelfs over de kleinste futiliteit is vaak lang nagedacht…
HVC … alsook om geld mee te verdienen.
JF Of om weg te werpen. Dat vind ik zo’n vreemde kwestie. Denk aan het litske dat je moet wegtrekken van een melkbus. Moet dat daar effectief zijn, als het toch moet worden weggegooid? Wie kan daar nu toch uren op zitten studeren, op iets dat dient om weg te werpen? Dit besef is misschien wel de reden waarom ik het opraap en een nieuw leven geef? Botst ons ecologisch bewustzijn met de potentie waartoe wij als mens in staat zijn? In welke val trappen wij? Dat is dubbel. Het heeft meer met die vraag te maken dan met het ecologisch bewustzijn. Het komt erop neer dat wij als mens meer bezig zijn met het zinloze dan met het zinnige. Ik vind dat een raar idee.
HVC Is je werk zo ontstaan?
JF In 2010 hing ik bij galerie Pinsart in Brugge aan een muur een hele rij met weggesmeten lipkes van melkbussen. Op het einde was er een figuur te zien die deze zinloze objecten aan de muur hing. Het werk zelf deed nogal cerebraal aan, maar je zou kunnen stellen dat dit werk mee aan het begin stond van mijn aandacht voor de impact en de diversiteit van materialen die we achterlaten en verloren geraken.
HVC Op den duur gaat het toch meer om de vorm? Ik vermoed dat je als een schilder te werk gaat die zijn kleuren en vormen zoekt.
JF Ja, als ik in het proces bezig ben, ben ik in abstracties met die materialiteit, hun vorm en hun kleur bezig, net zoals sommige schilders denk ik.
HVC Voor jou is het zoeken, bouwen,…
JF …een groeiproces begeleiden eigenlijk.
HVC Is het ‘doordachte’, lees: het ‘opschonen’ van een werk, iets dat pas in de laatste 10% gebeurt?
JF Ik begin altijd met een handeling te stellen. In een al te cognitief ingestelde samenleving is dit voor mij een statement: de mens is én denkend, én handelend. Maar niet noodzakelijk in deze volgorde. Daarom: als ik aan een werk begin, stel ik eerst een handeling. Ik heb een geheugen in mijn hoofd, maar mijn handen hebben er ook één. Als ik boor bijvoorbeeld, doe ik dat zoals iedereen die kan boren, op automatische piloot.
De technieken die ik hanteer, zitten in mijn geheugen. Regelmatig kom ik nieuwe dingen tegen, moet ik de techniciteit zoeken om iets te ontwikkelen of te monteren en komt dat mee in het geheugen terecht. Op den duur is dat geheugen om het fysieke te doen zodanig groot, dat je ongeveer alles in elkaar kan steken, zonder erbij na te denken: het automatisme is er gewoon. Ik koester dat hoe langer hoe meer. Wij hebben een handelend geheugen en wij kunnen daarmee aan de slag. Ik daag het denkproces daarmee uit. Zodra er handelingen zijn gebeurd, komt ook het denkproces op gang, om te zien of er iets aan te vangen is met wat er gebeurd is. Soms ben ik met iets bezig en moet ik het opzij zetten, omdat ik niet weet wat ik er verder mee aan moet. Maar op een gegeven moment ben ik met iets anders bezig, en kom ik in mijn atelier twee stukken tegen die ik al eens eerder aan elkaar monteerde en die ineens blijken te passen in een proces waarmee ik bezig ben. Ze zijn gemaakt, ze zijn aanwezig en beginnen hun nut te krijgen binnen een proces.
HVC Weet je van elk voorwerp nog waar je het vond?
JF Vroeger wist ik dat heel goed, maar dat is niet meer noodzakelijk.
HVC Je probeert een werk zonder veel ratio in elkaar te steken, je laat het gebeuren – zoals een muzikant op zijn gitaar zit te tokkelen.
JF Het heeft inderdaad met improvisatie te maken. In de muziek is het mogelijk om klankstructuren te maken, al dan niet met ritmes daarin, die ontstaan vanuit een soort geheugen in plaats vanuit een weloverwogen denkproces of structuur. Dat is ook interessant, maar daarbij stel ik me de vraag of het wel zinvol is om nog meer structuren te maken en er verhalen bovenop te leggen. Het leven is daar vol van. We hebben allemaal een hang naar dat soort van narratief verhaal, cerebraliteit en duidelijkheid.
Volgens mij zijn er dingen mogelijk in die zone ‘van het nog niet weten’ en ‘het nog niet kennen’, die zodanig prikkelend zijn om daarmee te werken en ons leiden tot iets dat je als mens kan behappen. Je kan ook iets zinvol creëren, zonder dat het noodzakelijk narratief moet zijn.
Het gaat over een object, installatie of sculptuur, die abstract is: je wordt geconfronteerd met abstracte structuren, maar met een geheugen en herinneringen in zich, omdat al die materialen van ergens komen, plaatsbaar zijn in ons geheugen. Omdat ze in elkaars context staan, communiceren ze samen, ze tonen samen een andere werkelijkheid. Dat ervaar je ook zo als kijker.
HVC Wanneer stopt het? Wanneer is het sculptuur af? Als de vorm én het verhaal is afgewerkt?
JF Ik geloof niet in werk dat ‘af’ is, en ook niet dat er werk bestaat dat af is. Een werk dat af is lijkt me saai, een werk dat niet af is, heeft een open einde.
Toen ik jaren terug naar de schilderijen van de late Rembrandt ging kijken, stond ik perplex van de manier waarop die onaf waren achtergelaten. Niet omdat hij in zijn graf was gestapt, wel omdat hij was gestopt met het schilderen van dat schilderij, en aan een ander begon. Je kon er onmogelijk de final touch voelen of zien. Er zijn stippen en strepen gezet die abstract naast elkaar staan en keek je dichterbij, kwam je in een massa picturaliteit en materialiteit terecht. Hij schilderde rimpels op gezichten zoals hij voelde dat ze moesten staan, want fotografie bestond niet. Dat is de structuur van bouwen. Dat maakt het interessant voor mij. Net als mijn werk hebben ze altijd een bepaalde soort opbouw, structuur, verhaallijn en poëzie.
HVC Al zou je het op het eerste gezicht niet opmerken, maar je installaties hebben ook poëzie in zich.
JF Ik had daar in het begin veel last mee. Iemand die daar de nadruk op legde, was Pierre Mossoux van het cultureel centrum van Marchin (foto 08) in Wallonië. Hij zag mijn werk in den tijd bij Christine Van der Heyden van In den Bouw, en vond het ‘poëtisch’. Ik zei hem toen: ‘Pierre, moest ik poëzie willen maken, ik zou schrijver geworden zijn. Zijn perplexe houding heeft me toen wel aan het denken gezet: natuurlijk kan een vorm poëzie hebben: het heeft met de context te maken, met de communicatie ook. Ondertussen vind ik het geen probleem meer dat dit wordt gezegd.
HVC Tijdens het creëren, is het geen poëzie, maar werken.
JF Inderdaad. En soms merken dat het niet lukt. Soms gaat iets kapot omdat mijn intensiteit het laat afweten, mijn inzicht tekortschiet. Of ben ik aan het bouwen, lijkt het werk overladen en gaat het nergens naartoe. Dan kan je twee dingen doen: ofwel zet je het opzij, ofwel beslis je om willens nillens keihard door te blijven bouwen, in de hoop dat door de hoeveelheid die er ontstaat, een heel ander soort structuur waarneembaar wordt.
Zo heb ik een aantal werken die thuishoren in het concept Lab of diversity (foto’s 09 en 10).
Wat is dat? Een laboratorium van elementen dat door de hoeveelheid en diversiteit niet meer bevattelijk is. Een rommelboel, chaos! Maar misschien geeft die onbevattelijkheid een opening naar nog meer?
Je kijkt naar iets dat van op een afstand misschien wel structuur heeft, maar van dichterbij een chaos wordt van zowel tactiliteit als materialiteit:. Elk materiaal lijkt anders aan te voelen, elke vorm en elke kleur is anders. Deze kunstwerken worden daardoor soms zelfs naargeestig om te bekijken, maar ze zijn een doolhof van de materialiteit geworden. Het eclectische heeft de bovenhand, maar toch zijn ze in staat om met de bundel die ze vormen, een uitdrukking te geven. Daarom schrijf ik soms dingen op als ‘more is more’, en maximalisme. Maar binnen de diversiteit van wat de mogelijkheden van de mens zijn, zal dat nog altijd minimalistisch zijn. Het is een dubbelheid die ik wel interessant vind.
HVC Doe je nooit aan overexposure in je atelier? Dat je tijdens het werken intussen luide muziek opzet, een fles wijn opentrekt? Ik zeg maar wat…
JF Ik drink nooit in mijn atelier, en trippen doe ik daar ook al niet. Een stevige plaat daarentegen kan soms een interludium zijn wanneer een werkproces even spaak loopt. (lacht) Maar een kant van een vinylplaat duurt slechts een minuut of twintig.
HVC Je verliest je in je werk – vermoed ik – anderzijds ben je heel bewust en lucide aan het bouwen.
JF Ik probeer me bewust te zijn van wat ik als mens aan het doen ben. Ik ben een denker en een doener, en ik probeer me van beide bewust te zijn tijdens deze processen. Maar wat mijn handen doen, laat ik met mijn brein wel vaak los. Natuurlijk ontstaan er tijdens het werk ook onbewust denkprocessen. Na een tentoonstelling zei mijn dochter eens: ‘Papa, die dingen communiceren toch allemaal? Als ik daarnaar zit te kijken, voel ik gewoon die communicatie.
Onlangs zei iemand dat er veel humor in mijn werk zit. Ik weet dat als ik ergens een smurfinneke ophang, dat dit impact heeft. Zelfs al hangt het daar omdat ik wat meer blauw nodig had. Of het kan voor iemand humor zijn omdat hij het herkent vanuit zijn eigen professie. Humor als gevolg van de contextualiteit, toevalshumor van het moment. Het soort humor dat ik in films heel erg kan pruimen. Jacques Tati stak ook wat hij in het dagelijkse leven, en route, tegenkwam, in zijn films. Denk aan Almodovar ook, Godard , Ozon,… Daar zit soms iets wrangs of vreemds in, maar met een oog voor toevallige humor. Ik kan daarom moeilijk lachen met stand-up comedians die de ene mop na de andere vertellen.
HVC Maar hoe zien anderen het bij jou?
JF Doordat ik de meest diverse materialen combineer, worden dingen soms toevallig humoristisch. Meestal is het mijn ‘Aha- moment’. Ik noem dat kleine verhaaltjes binnen de grote roman. Zoals Hergé in de Kuifjes, waar bijvoorbeeld een doodgewone hechtpleister die aanvankelijk op de neus van kapitein Haddock zat, bladzijden lang meegaat en zo een heel eigen avontuur beleeft, tot die uiteindelijk aan de vinger hangt van een verbijsterde piloot in volle lijnvlucht!
HVC Fijn uitgedrukt!
JF Het vuilgebekte heeft altijd meer succes dan de verfijning. Het bruuskeert en imponeert.Verfijning kost meer mentale moeite. Voor verfijning moet je naar binnen kijken en op details letten. Het vuilgebekte is niet mijn wereld, maar de verfijning heeft het wel moeilijk in deze tijd. Is het daarom niet dat veel stand-up comedians zich bedienen van het brute woord en de confrontatie? Het is heel gemakkelijk om met pis en kak volk te doen lachen! Ik denk dat je als je mijn werk wilt begrijpen, moet openstaan voor subtiliteit. Dat zit niet alleen in de dingen die ik samenbreng, ook in de manier waarop ik iets monteer: de techniciteit en de keuzes binnen het bouwproces. Daarom zit de verfijning ook in de manier waarop het is gemaakt. Als ik met schroeven werk, zitten die waar nodig perfect in dezelfde draaiing geschroefd, waardoor een ritme ontstaat.
HVC Hoe en wanneer wat is gebouwd, is niet belangrijk voor de kijker, wel dat het een interessant proces voor jou is geweest?
JF Ook in de ruwe schilderijen van Rembrandt, zie ik een man die gaat voor verfijning. Bij momenten zie je het ‘je m’enfoutisme, maar wel overwogen en juist getoetst’. Die link zie ik met mijn eigen werk.
HVC Hoe ben je in de kunsten beland?
JF Ik was altijd creatief, proefondervindelijk, in die zin dat ik meer hield van wat met de handen kon gebeuren, dan het schoolse theoretische denkwerk dat vaak eerst diende te gebeuren. Ook als kind won ik al eens een tekenwedstrijd. Ik had al vroeg een timmerdoos, en dat was al snel mijn maatje.
Op mijn twaalfde werd ik in Westmalle naar het college gestuurd. Na twee jaar kwam tijdens een oudercontact de tekenleraar bij mijn ouders en adviseerde Pius-X in Antwerpen, een school ‘met een kunstrichting’, en vanaf dan werd het leven iets minder zwaar. (lacht) In die periode had mijn vader met drie vrienden een kunstgalerie in de dorpskern van Zoersel, waar zij kunstenaars toonden die niet altijd even eenvoudig te begrijpen waren voor het publiek in het toenmalige boerendorp.
Daarna koos ik voor Vrije Grafiek op Sint-Lucas Gent, ik wilde toch een eind weg zijn van Zoersel. (lacht) Ik was vooral geïnteresseerd in de techniciteit van die drukpersen. Hoewel, als ik daar nu op terugkijk, merk ik wel dat dit een erg technische keuken was. Veel grafische technieken zijn wel interessant, maar het zijn vooral ambachten die enorm veel tijd kosten eer een beeld tevoorschijn komt.
Nu ja, Sint-Lucas eind jaren 80, was geen toonbeeld van vooruitstrevend denken op het gebied van hedendaagse kunst. Dat zat heel sterk in een traditioneel denken gebed. ‘Het is niet genoeg gezuurd, je tekening komt er niet goed uit…‘ Ik vond het moeilijk om te weten wat ik daar wilde doen.
HVC Het maakte niet uit wàt er werd afgebeeld.
JF Nee. Vanaf het tweede jaar liet ik het cartoonale toe in mijn werk. Gewoon communiceren met humor. Al werd ik inhoudelijk nooit geconfronteerd met de bedenking of de cartoon enige relevantie had of urgent genoeg was.. Men keek naar die print en zei: ‘Dat is een goeie ets, goed gedaan!’. Men zei niet: ‘Je hebt dat gevat of niet gevat getekend.’
Ik ging ook op fotografie tocht, en Walter De Mulder was de eerste die ècht keek, de beelden ècht in vraag stelde, die verder fantaseerde over de dingen die buiten de beelden vielen
HVC Op een zekere dag, kon je toch maar flapperen met dat diploma.
JF Ik bleef foto’s nemen, al was dat een beschermd beroep, ik wist niet dat ik zomaar kon ‘fotograaf’ zijn. Ik was met lino’s bezig, maakte in zwart/wit cartoons. Iemand zei me: ‘Neem eens contact op met Benoît van Innis’. Via Benoît raakte ik in contact met Marcel Van Nieuwenborg en kon ik publiceren in De Standaard. Door wat Marcel Van Nieuwenborg in de krant zette, zag ik wat hij wel en niet selecteerde. Dan is mijn kunstenaarsloopbaan een omgekeerde weg beginnen gaan, vergeleken met de rechte lijn die ik de andere kunstenaars zag afleggen.
In plaats van rustig een kunstparcours uit te stippelen, bleef ik lino’s snijden, of dat nu ‘hedendaags’ was of niet. Dat viel wat stil, maar ik kon beginnen lesgeven – had een vriendin, nu mijn vrouw, en we begonnen zonder veel vooruit te denken aan een gezin dat groeide tot vijf kinderen. Ik wilde gewoon op het gemakske zin geven aan het leven, op een menselijke en creatieve manier. Ik had op Sint-Lucas nooit geleerd dat je op een doel kon afgaan. Wij waren eerder ambachtsmannen. Er werd geen opening geschapen naar een kunstwereld. Ik had weinig besef van , een kunstwereld waarin mensen contact konden maken. We stonden er niet bij stil dat er werk was aan een de complexiteit in de kunstwereld.
HVC Je voelde je goed bij dat lesgeven?
JF Ik vond dat tof! Ik kon nadenken over hoe ik anderen iets kon laten ervaren. Daardoor begon ik ook inhoudelijk na te denken: beeldende kunst moet over iets gaan!
HVC Hoe zat het met expo’s in die tijd?
JF Zelf tentoonstellen lukte nog niet goed. Hoewel ik in de jaren 90 wel eens met Michael Borremans – die toen nog kleine etsen maakte – op een expo stond. We werden toen samen als laureaten van Sint-Lucas verkozen. Ergens rond het jaar 2000 werd ik de grafiek beu. Het duurde me te lang. Ik tekende gewoon elke dag een cartoon in een dagboek, in inkt uitgevoerd met zwart potlood om gradaties te geven. Stilletjes aan toonde ik dat ook aan vrienden, die toch zeiden daar meer mee te doen.
Na omwegen belandde ik bij Walter Pauli van De Morgen. Het duurde weken voor ik hem aan de lijn had. Maar hij had geen plaats. Bij Eva Bergmans van De Standaard lukte het wel om in het Magazine cartoons te brengen. We spreken over 2004. Maar een jaar later kwam er een andere eindredacteur en moesten mijn cartoons wijken. Ik had toen ook contact met de mensen van BILL – Belgian Illustration – waardoor ik wat publicaties kreeg. Ik begon ook cartoons te maken in aquarel, in lichte kleurpotloden; zachte technieken die niet goed geschikt waren om te publiceren in een krant. Ik denk dat het een reactie was op de beeldredacteurs. Ik wilde niet langer dat een ander zei wat publiceerbaar was en wat niet. Ook het te snel consumeerbare van een cartoon vond ik niet meer fijn. Een cartoon ‘consumeer’ je één keer. De volgende keer dat je die cartoon ziet zeg je ‘Dat wàs ne goeie’.
Ik bedacht me ook dat een inhoudelijke boodschap overbrengen het enige was dat telde, hoe barslecht je ook tekende. Het mocht spuuglelijk zijn. Maar mij baarde het zorgen dat het alleen maar een geestelijke kwestie was, terwijl een plastisch gebeuren, ook een handelende kwestie is.
HVC Waren er in die tijd kunstenaars die je triggerden, buiten de cartoonisten?
JF We bezochten regelmatig tentoonstellingen, maar ik had geen voorkeurskunstenaars.
Rond 1999 begon ik samen te werken in de modelklas met Peter Buggenhout. Deze ontmoeting gaf toch wel een boost van dingen die met hedendaagse kunst te maken hadden. Zijn werk vond ik ook heel interessant, dat amorfe en afstotelijke enerzijds, maar de esthetiek ook anderzijds.
Ik vond bijvoorbeeld een Bruce Nauman in de internationale wereld, een interessant persoon. Misschien deed hij wat een cartoon niet kan doen, zeker qua sfeer en zeker niet gratuit: dat spanningsveld tussen het lachwekkende en pijnlijke tegelijkertijd. Het tekenen van cartoons doofde stilaan uit; ik wilde niet meer doen met mijn hand, wat mijn hoofd had gedicteerd en begon vrijer te tekenen. Op een gegeven moment begon ik figuren ruimtelijk te maken: met wol bedoeld voor kruisjessteek, begon ik kartonnen figuurtjes te omwikkelen. Zo kregen ze ruimtelijkheid. Ik ging van het platte figuur naar een ruimtelijke figuur. Zo maakte ik talloze werken. Op een gegeven moment werd mijn vrouw veertig jaar. Designer Jos Devriendt was er ook en suggereerde om ze tentoon te stellen. Kort daarop kon ik ze in In Vitro in Eeklo exposeren. Ik sprak ook een andere vriend uit het design – Jean Meirlaen aan om er samen tentoon te stellen. Dit was de eerste echte tentoonstelling, zou je kunnen zeggen.
HVC Je zou kunnen zeggen dat dertien jaar later, we in je derde atelier zitten. Het begon op je tafel thuis waar je figuurtjes maakte, nu zitten we in een sculptuuratelier met grote en grootse werken.
JF Er zit nog één klik tussen die mij gebracht heeft tot waar ik nu aan bezig ben, en dat is het feit dat ik begon te denken wie we zijn als mens. Zo vaak bedenken we eerst iets en dan pas maken we het, maar ik wilde dat helemaal omgooien: wat als ik niet meer nadenk over wat het beeld moet gaan worden, maar gewoon out of the blue begin te handelen. Voor mezelf zat ik daarmee in de knoop. In onze Westerse Wereld worden wij erg bepaald door de ratio. Het stootte me zo tegen de borst dat de ratio allesbepalend was. Terwijl er zoveel meer is. Wij zijn omgeven en vergeven van materialiteit.
Ik moet ook zeggen: zolang je bezig bent met cartoons, leef je vooral naar buiten: je ziet overal cartoons. Ik stond soms stil op straat, omdat ik twee mensen zag ruziemaken. Ik keek naar hun lichaamshouding, hoe ik dat kon weergeven. Maar tegelijkertijd kwam ik ook dingen tegen op de grond. En zo bedacht ik: wat als ik daarmee iets zou kunnen doen? Ik wilde ze fixen en zien wat het gaf. In het begin waren dat kleine dingen…
HVC …en van twee kwam drie en kwamen er vier elementen bij elkaar.
JF (toont me zijn allereerste werkje) (Foto 11 en 12) Zo bleef ik maar bouwen en bouwen. Niet vanuit een recyclagekramp, maar puur vormelijk werd mijn wereld groter. Het was niet meer dan een soort oefening om te proberen materialiteit een zeggenschap te geven. Wat ik ook ervaar: door ze in een context te steken – zwarte stukjes plastic en polymeer op een blauw stokje – ontstaat er verhalende wereld waarvan ik de inhoud niet per sé moet bepalen, maar waarvan ik me wel bewust ben dat die aan het ontstaan is. Ik zie ook wel dat dit werk bijvoorbeeld duidelijk verwijst naar een een schip, een tanker, maar het is niet gemaakt om die connotatie te willen oproepen. Dat werk daagt zelf uit. Zo begon ik een spoor te vinden dat voor mezelf klopte.
HVC Geef je een hint in je titels?
JF Ik heb werken waarin bijvoorbeeld het woord ‘tuig’ voorkomt. Aan dat woord zit zowel een positieve als een negatieve connotatie vast. Het kan een ‘voertuig’ zijn, maar ook verwijzen naar uitschot. Door gewoon het woord ‘tuig’ te gebruiken, dekt het de lading langs twee of zelfs meerdere kanten. (foto 13)
HVC Tuig is ook iets dat ‘kan beginnen bewegen’.
JF Ja, al voel ik me niet aangesproken om werken ook echt ‘kinetisch’ te maken. Elk werk is een groeiproces, zoals jij en ik dat ook zijn. Ik heb ook een serie werken die in het concept Showroom thuishoren. Deze staan meestal op een plateau, waar je rond kan lopen. Een showroom moet aanprijzen, heeft pancartes nodig. Zo vond ik dan bijvoorbeeld die pancarte van Champion motorolie. En dan komt dat ineens in onherkenbaar gemaakte versie terecht in de opstelbaarheid van een showroom.
HVC Weet je op voorhand wat het wordt?
JF Nee. Het eerste is altijd: je komt iets tegen en raapt het op. Zo vind je een haakje, dat wonderwel ergens op past, en dat krijgt dan een elan door weer perfect te passen op iets anders. De vormen en materialen, nodigen elkaar uit. Hoe lang kan een touwtje het als het ware volhouden?
HVC Het valt me op dat alles netjes is afgewerkt. Ook het gebruik van hout, valt me op. Je installaties zijn gemaakt van heel gedegen grondstoffen.
JF Ik vind het fijn dat je dat zegt, want in feite zijn het allemaal materialen die jullie hebben laten liggen. Maar zelf zie ik ook wanneer een materiaal sterk of zwak is bijvoorbeeld. Of soms hebben objecten zorg nodig, zijn ze vies en vuil, maar wil ik kijken wat het materiaal toch nog aan mogelijkheden biedt.
HVC Als je aan het maken bent, ben je dan puur bezig met vorm en kleur?
JF Ik voel de connotaties aan. Het is alsof stukken met elkaar kunnen communiceren. Daardoor voel ik heel duidelijk dat er linken zijn naar de tastbare wereld. Al behoed ik me ervoor om dat uit te spreken, ik wil het niet gaan illustreren. Ik wil dat er een band ontstaat tussen de kijker en het werk.
HVC Ziet iemand jouw gemoedstoestand tijdens het maken in je werk?
JF Nee, dat vind ik zinloos. Als ik met een triest of lastig gevoel binnenkom, is mijn eerste reactie te kijken of het mogelijk is om een proces te starten waarbij ik die gemoedstoestand kan zalven. Maar het sluipt er niet in. Het is ook niet belangrijk.
HVC Verlichting is ook een onderdeel van je werk.
JF Licht vind ik even essentieel als schaduw. Ik gebruik licht en schaduw zoals andere objecten. Ik maak ze tastbaar en ze maken de sculptuur ruimtelijk. Ze hebben bijvoorbeeld een enorme impact op de omgevende muur. (Foto’s 14 en 15)
HVC Als je met de auto richting je atelier hier in Sleidinge komt, weet je al wat je gaat maken?
JF Nee.
HVC Word je niet overprikkeld door die overvloed aan materialen? Kijken je ogen niet constant van hot naar her, op zoek naar wat bij wat past?
JF Nee, zonder esoterisch te willen zijn: die materialen vinden zichzelf. Ik zoek ze niet.
HVC Voor een beeldhouwatelier vind ik het hier verdomd netjes.
JF Ik moet regelmatig opruimen, anders lukt het hier niet om te werken. Elke dag ruim ik eens stukje op, dat verplicht ik mezelf.
HVC Vraag je veel feedback?
JF Ik heb veel werk dat nog nooit gezien is, maar dat ik ineens naar een tentoonstelling meeneem.
HVC What about esthetics?
JF Esthetiek kan nooit een discussiepunt zijn, want het zal er altijd zijn. Dat neemt niet weg dat esthetiek an sich me niet bezig houdt, laat staan beroert. Het hoort bij het kunstwerk zoals ademen bij de mens: wordt je je ervan bewust, dan begin je plots heel verkeerd te ademen.
HVC Dank voor het interessante gesprek Jeroen!
Hilde Van Canneyt
http://jeroenfrateur.blogspot.com
https://www.hildevancanneyt.be