Ik sprak met Pieter Stas over het GOEYVAERTS STRING TRIO en met curator RAF DE SMEDT over de expo Een weg vol licht van kunstenaar STAF PYL, naar aanleiding van PASSAGES, nu zondag in CC Sint-Niklaas.
BIO Pieter Stas (°1973) is cellist bij het Goeyvaerts String Trio, een Belgisch strijktrio voor hedendaagse muziek. Naast het uitvoeren van bestaand 21ste eeuws werk, spitsen ze zich toe op het creëren van speciaal voor hen geschreven trio’s.
BIO Raf De Smedt (°1940) is fotograaf en gaf les in de Academie van Sint-Niklaas en Antwerpen, waar hij departementshoofd werd. Van 1990 tot 1996 was hij curator van de Vierkante Zaal in Sint-Niklaas, waar hij in 1996 een retrospectieve toonde over Staf Pyl.
Hilde Van Canneyt: Pieter, waarom kozen jullie voor de naam Goeyvaerts String Trio? Jullie hebben al enkele CD’s – en zoveel meer – op jullie palmares staan.
Pieter Stas: “Karel Goeyvaerts is internationaal een van de belangrijkste muziekcomponisten van de 20ste eeuw. Hij zou volgend jaar honderd zijn geworden. Hij is één van de eersten die totaal serialisme in muziek toepaste. In de beeldende kunst zou je dat kunnen vergelijken met kunstenaar en architect Georges Vantongerloo, die met een ijzeren consequentie een wiskundig onderzoek ondernam naar schoonheid, licht en energie. Of denk aan Mondriaan. Goeyvaerts was afkomstig van Antwerpen, maar studeerde in de jaren 50 in Parijs. Die organisatie van toonhoogtes (dodecafonie) van voor WO II kende zijn grootste exponenten met Arnold Schönberg, Anton Webern en Alban Berg. Ze staken toonhoogtes in series, om een ongelooflijke discipline te krijgen in de organisatie van een materiaal.
Na WO II wordt die organisatie doorgetrokken naar lengte van noten, ritme, klanksterkte, etc. Het gevaar sluipt erin dat je alles dood maakt en geen enkele interpretatie nog een kans geeft. Met een terugblik mag ik zeggen dat als we naar een concert gaan, we nooit exact weten wat we gaan horen. Je wil wat herkenningspunten, maar het zijn net die unieke momenten die je zoekt.
Goeyvaerts was daar een pionier in, en die hypercontrole had je ook in de realisatie van elektronische muziek, waar alles op tape wordt vastgelegd. Zo weet je perfect dat het altijd hetzelfde is.
Als je de briefwisseling tussen Stockhausen en Goeyvaerts leest: op een bepaald moment heeft hij het over nummer 4 – hij gaf geen romantische titels – voor dode tonen. Dat is een werk uit 1952. Vaak wordt gezegd dat 1958 het beginjaar van de minimalisten is, waarvan we componisten als Reich, Glass en Riley kennen, maar hij was er al in 1952 mee bezig.
Dat resulterend patroon van verschuivingen en posities tegenover elkaar is in muziek omgezet. Voor Goeyvaerts was dat een dooie straat. Na zijn sabbatical begon hij in de jaren 70 terug te componeren met meer spel, tonaliteit en open bezettingen, waarin hij de hypercontrole volledig losliet.
Maar Goeyvaerts bezat niet de discipline om zich in zijn eigen dogmatiek te blijven vastrijden. Dat is het probleem van elke artiest, uiteindelijk ben je niet meer eerlijk ten opzichte van je creatieproces als je jezelf in eigen dogma’s blijft vastrijden, dan blijf je jezelf maar regenereren.”
Hij is een grote inspiratiebron.
Pieter: “Karel Goeyvaerts is niet in een hokje te plaatsen, wat lastig is voor musicologen. Maar ondergronds zit daar een grote consistentie in. Jammer genoeg – zoals zoveel Belgische componisten – was hij miskend. Hij is weinig tot niet gespeeld. Zijn magnum opus Aquarium, dat voor Antwerpen 93 werd gespeeld, toen culturele hoofdstad van Europa – en waar geen solisten in voorkomen, heeft geen echt plot. Het is in zekere zin een anti-opera. Vandaar dat wij door die naam te dragen, hem levendig houden.
Hem uitdragen is wat we als trio willen doen, je ziet dat goed in onze discografie: die is heel uiteenlopend. In de nieuwe muziek heb je ook recente niches – zoals in de beeldende kunst – maar ik wil niet ‘in de niche van de niche’ kruipen en daarin blijven in oordelen of veroordelen tegenover andere niches. Zo kijken wij als trio hoe we die elementen van die autonomie binnen een welbepaald werk kunnen behouden. Die ingrediënten die ons aanspreken proberen we daarin te versterken.”
Brengen jullie vaak zijn muziek?
Pieter: “Iedereen vraagt al 25 jaar: wat speel je van hem?, maar hij heeft niks voor strijkers… Alleen zijn pianokwartet hebben we gespeeld.”
Jullie hechten visueel ook belang aan jullie podiumoutfit, het artwork van de hoes, etc.
Pieter: “Klopt, alles hangt samen. Je probeert met verschillende elementen een verhaal te brengen.”
Wat brengen jullie op de muzikale namiddag Passages in het CC Sint-Niklaas, nu in februari 23?
Pieter: “Nu zijn we voor Passages aan een herwerking bezig van een werk van Goeyvaerts uit 1975, die hij schreef voor oude muziekinstrumenten. Ik hoop dat ik met het spanningsveld waarin hij in mijn ogen zat, de juiste keuzes maak. Hij had die hyper controle, die discipline die je kan hebben door te werken met tape en die genererende klanken, en waar je met een machine gaat werken en alles in feite kan controleren. Als je on the go als muzikant keuzes moet maken, faal je altijd. Wij kunnen dat nooit perfect uitvoeren. In oorsprong is dat werk geschreven om met zeven mensen en veertien instrumenten uit te voeren, maar omdat we maar met drie zijn, zijn de andere vier stemmen gegenereerd door modulair synth en een installatie.”
Het is een bewuste keuze geen kwartet te zijn, nochtans is het minder evident als trio.
Pieter: “In aanvang, als je met strijkers gaat werken, is de meest logische stap: twee violen, een altviool en een cello. Er is een grote traditie in dit genre en uiteraard een gigantisch repertoire. In deze stijl de concurrentie aangaan met anderen, heeft ons nooit aangesproken. Als je een kwartet wil vormen, is dat keihard werken. Het is een roeping, een vak apart, om elke dag met elkaar spelen,. Dit wilden we sowieso niet doen, we wilden die competitie niet aangaan, er is meer dan genoeg.”
In een trio zie je dat er in de 20ste eeuw ineens een grote expansie van dat repertoire is, omdat je het tonale achterlaat: het polyfoon denken daarentegen is iets wat je voor de 17de eeuw heel sterk ziet en dan pas terug in de 20e eeuw opnieuw.
Jullie werken erg in de diepte, voeren een grondig ‘onderzoek’, zowel inhoudelijk als in uitvoering.
Pieter: “Het is belangrijk dat je zowel alleen als samen veel tijd investeert in studeren en repeteren. Wat we vorig jaar deden met het dansgezelschap ECCE, een creatie van choreograaf Claire Croizé, ging gepaard met enorm complexe partituren. Ik kan de andere stemmen er wel bij denken als ik op mijn eentje oefen, maar dat is iets anders dan de realiteit. Je hebt die fysieke context nodig.”
Alleen spelen heeft je nooit aangetrokken?
Pieter: “Nee, mijn activiteiten zijn heel divers, ik ben op heel veel terreinen actief: ik geef les, speel en zing. Je kan als muzikant niet alleen van je optredens leven.”
Het is een bewuste keuze om geen hapklare kost te serveren. Toch lokken jullie telkens veel publiek in binnen- en buitenland. Jullie wonnen in 2015 zelfs drie op de vier prijzen van de jaarlijkse Cultuurprijs en jullie recensies staan telkens bol van meer dan lovende kritieken. Ook internationaal zijn jullie een hit: jullie waren al centrale gast op een congres in New York, mochten daar voor een ander project in het Guggenheim spelen, etc.
Recent openden jullie mee het KMSKA in Antwerpen.
Pieter: “Wij zien elkaar als een vast strijktrio. Meestal wordt dit opgenomen door een ‘kwartet min één’ – waarin de tweede violist even dispensatie krijgt (lacht) – maar dat is een totaal andere filosofie.
Vooral in polyfonie, 14e eeuwse muziek, zie je dat, want het wordt voor drie melodie instrumenten gemaakt. Dat is heel lastig, want als je één wegneemt, heb je maar twee lijnen meer over. Het verticale denken van een akkoord, wat je meer in de 17e, 18e en 19e eeuw hoort, is een vertrouwder huis voor veel componisten. Terwijl de oefening in een horizontale manier van denken al veel zelfstandiger geshaped is, want deze is nooit ondergeschikt aan iets anders: élke lijn is een lijn dat op zich moet kunnen staan. Vandaar dat met drie spelen heel lastig is: je moet enerzijds solistisch denken, anderzijds als groep.”
Sowieso moet je bij een optreden, het momentum ‘pakken’. Ik las dat jullie echt élke noot repeteren tot het juist zit. Het is echt werkelijk een totaalconcentraat.
Pieter: “Inderdaad.”
Raf, jij bent curator van de tentoonstelling Een weg vol licht, een expo over Staf Pyl en zijn werk hier in het CC Sint-Niklaas. In 2023 zou hij honderd jaar zijn geworden. Waarom werd je gevraagd als curator van deze tentoonstelling?
Raf De Smedt “Van 1990 tot 1996 was ik curator van de Vierkante Zaal in Sint-Niklaas. In 1996 organiseerden we er samen met een groep vrienden van Staf Pyl, de retrospectieve Het Stollende Licht. Hij was zeer ingenomen met de wijze waarop zijn werk werd getoond. Rond de jaren 60 was mijn broer Staf De Smedt onderpastoor op de Don Bosco parochie waar Staf Pyl woonde. Mijn broer stimuleerde hem tot deelname aan verscheidene tentoonstellingen, waaronder Ars Sacra Nova in de kerk van Zwijndrecht, die internationale belangstelling kreeg. Als je Pyls oeuvre chronologisch bekijkt, zie je een intense artistieke evolutie die mij blijvend interesseert. Samen met Oscar Tyssen, Hubert Van de Vijvere en de dochters van Pyl, Leen en Marijke, hebben we de projectgroep Staf Pyl 2023 opgericht. Vandaar.
Staf Pyl is gekend als een van de grote vernieuwers van de glaskunst na WOII. Bij de kunstenaars- en architecten-generatiegenoten werd hij tevens als kunstenaar en als vakman enorm gewaardeerd. Hij sluit eveneens aan bij de artistieke stroming van EXPO 58.
Raf: “Voor de jaren 60 werkte hij zoals de meeste glazeniers in een figuratieve stijl. Een soort canon opgelegd door kerkelijke tradities. Er was natuurlijk een invloed van de kerk op zijn glasraamproductie, mede omdat zij vrijwel de enige sponsor was. Dat hij een religieuze man was die alleen maar heel zijn leven voor de kerk werkte, is een onterechte gedachte. Met zijn vernieuwende abstraherende stijl en visie, drukte Staf Pyl zijn stempel op zowat alle modernistische kerken in Sint-Niklaas en Eeklo. Ook in intiemere ruimtes van kloostergemeenschappen en in particuliere woningen, werden zijn glasramen en glas-in-betons geïntegreerd. Pyl was een heel autonome artist. Hij had een artmind die veel breder is dan men vermoedt.”
Bedoel je dat hij méér dan vormelijk werkte en goed wist wat er artistiek in zijn tijd speelde?
Raf: “Zowel zijn culturele, maatschappelijke als wetenschappelijke interesses zijn terug te vinden in zijn ontwerpen. Hij was een homo universalis die ook de evolutie in de kunst observeerde. Bij zijn retrospectieve in 1996 waren geen ontwerpen opgenomen. In deze tentoonstelling kan je zijn originele ontwerpen wél bewonderen, alsook zijn verwondering voor de natuur en de kosmos die leiden naar zijn monumentale kunstwerken.
Zijn ontwerpen en tekeningen onthullen het meest over zijn oeuvre, want buiten persoonlijke aantekeningen, is er niet veel overgebleven van het geschrevene. Naar ik las zien we in het proces van associatief ontwerpen de complexiteit van zijn wereldbeeld. Zijn er (ge)schriften teruggevonden?
Raf: “Helaas niet. Hij schreef blijkbaar niet veel op over zijn denkbeelden en werk(wijze). Hij was als kunstenaar ook een begenadigd meester vakman die geen tijd te verliezen had met beschouwende literatuur. Wel zijn er een paar gedichten en intieme ontboezemingen overgebleven. Staf was een stilzwijgende man, maar kon ook hevig debatteren.
Hoe heb je de expo Een weg vol licht, in het CC Sint-Niklaas aangevat?
Raf: “We betreden als bezoeker de intieme ruimte waarin Staf Pyl als kunstenaar en mens opdoemt in alle zowat objecten. Dat is het belangrijkste van de tentoonstelling. Er is een selectie uit al zijn werk, behalve keramiek. De vormelijke opbouw, figuurlijk – niet letterlijk – verwijst naar loodstructuren die in z’n glasramen belangrijk zijn. De bezoeker ondergaat een dichte confrontatie met de verschillende aspecten van zijn leven en werk. Er is een deel met glasramen te zien, alsook de intimiteit van zijn leven met foto’s en de ‘toonwerken’ in kleurpotlood, die hij rond 1995 creëerde. Deze tekeningen zijn mandalas: uiterst geconcentreerde emoties van een verlichte, universele geest.
Ik moest/mocht jullie samen interviewen, dit om een brug te slaan tussen zowel het beeldend als podiumaanbod op Passages in CC Sint-Niklaas.
Pieter: “Passages heeft telkens als concept dat je niet in één niche blijft hangen. Nu noemen ze dat ‘tasting and sharing’. Wij willen ervoor zorgen dat je zowel oude muziek als jazzmuziek leert kennen. Dat zijn korte concerten van een half uur waarbij iedereen doorschuift. Zo kom je in contact met een genre of groep waar je nog nooit mee in aanraking kwam. Ideaal om je horizon te verbreden en nieuwe dingen te ontdekken die je raken in muziek, dans, woord of beeldende kunst. Tevens vinden we het sociale aspect belangrijk: we geven taart met koffie. Mensen komen niet alleen naar concerten om iets te beleven op cultureel niveau, ook om elkaar te treffen.”
Pieter: “In 96 speelde ik op de opening van de Vierkante Zaal, temidden van de expo van Staf Pyl en dat raakte me ongelooflijk. Tevens is mijn vrouw van de parochie waar voor mij een van de meesterwerken van Pyl staat: de winterkapel van Eeklo.”
Raf: “Dat is een wonder, echt Erfgoed Vlaanderen.”
Pieter: “Pyl verstaat de beleving rond kleur en die intimiteit errond, alsook het spelen met licht.”
Raf: “Het sacrale van zijn werk is groot en krachtig. Ik ben verheugd dat er met Passages een symbiose mogelijk is met fascinerende muziek. In essentie gaat het voor mij over de verbinding tussen de magie van jullie muziek en die van Pyls licht en kleur.”
In 1996 verduisterden we de Vierkante Zaal, de glasramen in de ruimte werden opgehangen en verlicht met gerichte spots, zodat je zowel het opkomen van de zon als het wegkwijnen van het licht kon beleven. Dat was een heel intieme confrontatie. Toen Pieter er met zijn cello Bach speelde, was dat een moment om nooit te vergeten!”
Zoek je ook naar die magie Pieter?
Pieter: “Of je nu met vorm, kleur of klank bezig bent, ik denk dat iedere artiest daarmee dealt. Op den duur ben je met de pure abstractie van die parameter bezig. We zijn naar hetzelfde op zoek. Dat vertaalt zich op alle niveaus: je gaat een strijkstok kopen, net zoals een schilder zijn borstels en verf koopt – alsook je snaren, etc. Heel die textuur die daarin zit, is wat je als artiest aanspreekt. De fascinatie van een klankkleur, vind ik evengoed terug in de werken van Staf Pyl of Yves Klein.
Ik was onlangs in het KMSKA en daar hangt een heel klein zeezichtje met een pier en bootje van kunstenaar James Ensor. Als je het niet weet, zou het beeld bijna puur abstract kunnen zijn, want je ziet een bruin vlak met twee strepen. Door de suggestie van iets, kan je veel meer fantasie aan de kijker laten dan als je alles gaat vertellen. Het werk van Pyl kan je in zekere zin abstract noemen, maar iedereen maakt een eigen verhaal door de connecties met de kleuren en vormen, zo kan je je eigen moment maken. Zo loop ik vooruit op het werk dat we op Passages gaan spelen. Eigenlijk speelt daar alles rond traagheid, rond het beleven van een kleur. Dat is een stretchmoment van een popnummer.”
Om te eindigen: wat doet een muzikant om te ontstressen, te decompresseren van een vol muzieknoot-hoofd?
Pieter: “Lopen en fietsen. Eens de bloemetjes buiten zetten, kan ook al eens helpen. (knipoogt)”
Idem bij jou Raf?
Raf: “(lacht) Mijn grootste ontspanning is waarnemen en luisteren. Als je kijkt naar wat je zelf hebt gemaakt, enkele foto’s die de essentie raken, word je heel bescheiden en ontspannen.