Categorieën
Interview

Interview met Robert Zandvliet


Interview met Robert Zandvliet (NL 1970), Rotterdam, november 2014

Vanaf vandaag t.e.m. Valentijn ’15: expo Robert Zandvliet in gallery Jean Brolly te Parijs. 

Hilde Van Canneyt: Hallo Robert. We zijn hier vandaag in je ruim en
helder atelier in Rotterdam.

Je expo ‘Stones and Sketches’ in Museum De Pont in Tilburg loopt ten
einde. Maar De Pont is geen nieuw instituut voor jou: ze kennen je ginds al
sinds ’96, want je kreeg daar een gastatelier.


Robert
Zandvliet: In ’96 was ik nog echt een broekje. Ik kwam net van de ‘De Ateliers’
in Amsterdam.
Na
regulier atelier krijg je daar, als je uitgekozen wordt, twee jaar echt hele
intensieve begeleiding. Er worden maar tien mensen per jaar aangenomen. Het
mooie eraan is dat je begeleid wordt door internationaal erkende kunstenaars.
Ze zijn heel streng, maar ik heb ik er heel veel van geleerd. Je moet je
voorstellen dat wat je daar in twee jaar leert, je anders in tien jaar nog niet
zou leren.
Er worden
meteen heel hoge eisen aan je gesteld en dat is ook goed: je moet heel snel
schakelen. Voor mij was dat het eerste jaar een ramp. Ik maakte van alles, maar
er kwam niets uit dat echt goed was. Tot het moment dat ik helemaal de weg
kwijt was en het niet meer wist. Daarna, langzaam, kwam het en op het eind ging
het goed en had ik echt wel iets beet.

HVC: Je spreekt over jouw afbeeldingen van alledaagse voorwerpen, zoals
een haarspelt of een autospiegel?


RZ:
Eigenlijk was dat heel simpel. Omdat ik niet wist wat ik moest schilderen,
dacht ik van: “Ik ga gewone dingen schilderen.” Eigenlijk waren het een soort
van stillevens, maar stillevens van een blok chocolade of een bushokje of een
autospiegel. En ze hadden een soort relatie met de popart, maar waren dat ook
expliciet niet. Gaandeweg kwam ik erachter dat ik al die connotaties die aan
een beeld of ding zitten om het betekenis te geven, er juist probeerde vanaf te
halen. Ik probeerde net tot het archetype van het object, van het specifieke,
te komen. Of dat nou een bushokje was of een haarspeld. Het archetype werd
langzaam belangrijker, maar dat heb ik echt maar een hele korte periode gedaan.

Maar toen
ging het wel heel snel dat mensen mijn werk oppikten. De Pont was net open en
de directeur Hendrik Driessen – die er nu nog altijd zit – had zoiets van: “Kom
bij ons, wij hebben een oude loods waar aantal andere kunstenaars ook tijdelijk
hebben gewerkt. Wil je daar niet een jaartje werken?” Dat heb ik gedaan,
anderhalf jaar uiteindelijk, en daarna hebben we een kleine presentatie
gemaakt. Het was voor mij een hele bijzondere periode. Ik heb een aantal
belangrijke werken gemaakt op die plek. Het is natuurlijk heel gek om als
kunstenaar naast een museum je ding te doen. Ik bedoel, normaal heb je je
atelier en een museum is ver weg. Ook om er te komen. Het was voor mij heel
goed om te ervaren hoe zo’n museum te werk gaat. Dat museum was heel jong, zij hebben
me, samen met het Stedelijk museum in Amsterdam en nog een paar collecties,
vanaf het begin verzameld.

HVC: Veranderde je stijl of inhoud als je na je post-opleiding dan in het
atelier van De Pont verder werkte? Of bleef je volharden in die realistische
werken?


RZ: Nee.
Kijk, het was me echt te doen om een ‘object’, en het object werd een venster,
werd een cinemascherm. En na die cinemaschermen dacht ik: “Als ik nu zo door
blijf gaan, dan kan ik daar vast wel succes mee hebben, maar dan stopt dat
gewoon.” Ik wilde verder, dus toen had ik het idee dat ik iets met het
landschap moest. Maar bij die eerste tentoonstelling in De Pont, zaten er ook
al eerste kleine landschapjes bij. Met die thematiek van het landschap ben ik
op heel veel verschillende manieren verdergegaan, ook alsmaar abstracter.

HVC: Je had al snel een solo in ‘Witte de With’ in Rotterdam en won je in
94 de ‘Prix de Rome’. (en voor de Belgen: op je 16e wilde je
kunstenaar worden, maar je had nog nooit een museum van binnen gezien. Maar
eens op de kunstacademie, ging je wekelijks.)


RZ: Het
begin was vrij stormachtig. Dat ging vrij snel vrij goed.

HVC: In ’96 ben je ‘naar het landschap overgestapt’ en heb je je daarop
geconcentreerd. Je wilde een eigentijdse uitdrukking geven aan een typisch
Nederlands genre, las ik. Zo kwam ook je schilderstijl wat losser. Ik las dat
‘het gebaar van het schilderen meer en meer haar eigen weg ging, los van het
motief’. De motieven werden gereduceerd tot enkel nog vlakken en contouren. Op
zich gaat het je om ruimte, licht en traagheid.


RZ: Over
dat landschap, jij noemde allemaal dingen, allemaal logisch, maar waar het om
ging, is dat ik zoals ik bij die objecten op zoek was naar het archetype, ik
daar in het landschap ook naar op zoek was. En ik merkte dat ik ook
geïnteresseerd was in de geschiedenis van de schilderkunst. En dan heb ik me
afgevraagd: “Hoe ziet een landschap eruit?” Zoals ik me ook heb afgevraagd:
“Hoe ziet een object eruit? Waar moet het aan voldoen en hoe wil ik het dan
schilderen?” Dat zijn basisvragen. Een heleboel mensen schilderen landschappen
om een andere reden: omdat ze tijds- en plaatsgebonden aspecten of juist het
narratieve interessant vinden. Dat zijn dingen die ik juist níet interessant
vond.




HVC: Je ziet dat als een eigen onderzoek, op dezelfde manier als de
schilderijen die je maakte met die skyline die verdween?



RZ: Ja,
als je het landschap wat verder gaat onderzoeken, dan is de horizon heel belangrijk.
Maar wij kunnen tegenwoordig ook het landschap vanuit een vliegtuig zien en
weet je, dan is er geen horizon, maar er is wel nog steeds een landschap.
Bij die bovenaanzichten
van snelwegen die ik schilderde, was het echt nog maar een motief, terwijl het
motief van het verfspoor eigenlijk ingezet werd als voor het beeld.. Maar
uiteindelijk was dat ook weer niet.
Kijk, daar
kon ik best een tijd mooie schilderijen mee maken, maar uiteindelijk werd me
dat toch te methodisch. Dat heb ik dus elke keer: dan moet ik iets uitzoeken
totdat ik denk: “Dit is de grens.”

HVC: Als je aan het werk bent en voelt dat je jezelf aan het herhalen
bent of als wat je aan het doen bent, meer aanvoelt als een kunstje, dan stop
je abrupt?


RZ: Als ik
dingen doe waarvan ik denk dat ik ze al eerder heb gedaan, kan ik het niet
opnieuw. Wat niet wil zeggen dat die motieven niet kunnen terugkomen. Wat ook
niet wil zeggen dat ik mijn handschrift moet veranderen. Daar gaat het niet om.
Dus langzaam verschoof het van het archetype naar waar een beeld aan moet
voldoen om een goed en waarachtig beeld te zijn.

HVC: In 2001 kreeg je grote solo in het Stedelijk museum van Amsterdam,
getiteld ‘Brushwood’. We zagen 25 monumentale doeken van soms wel twee meter
breed. (Je had die vraag daar trouwens al vroeger gekregen, maar je vond het te
vroeg.) Was dat de kers op de taart? Zo van: ‘Ik ben er geraakt als kunstenaar?


RZ: Nee,
toen was ik er nog niet. Het is mooi dat het zo vroeg in mijn carrière kwam, maar
als je schilderijen in het Stedelijk hangen, ga je er geen betere schilderijen
door maken. Ik wil natuurlijk dat mijn werk op de beste plek terechtkomt. Maar
wat men ervan vindt, dat bepaalt niet de kwaliteit van het schilderij. Niet!
(lacht) Hoe mooi waardering ook is, als je zelf de lat steeds hoger legt, dan
moet je zelf blijven evolueren. Waardering is geweldig, maar in mijn atelier heb
ik daar niets aan dat m’n werk daar is.

HVC: Dat hoorde ik ook van Michaël Borremans: je hebt dan al die drukte
rond een expo, je staat in alle kranten, maar als je terug naar je atelier
gaat, sta je daar toch weer naakt, voel je je al dan niet een loser en lijkt
het alsof je weer van nul moet beginnen.


RZ: Op een
gegeven moment heb je dingen gedaan, dus je hebt wel een repertoire en je hebt
een oeuvre en je hebt een hele rugzak aan informatie waar je dingen uit kan
halen, maar naarmate je verdergaat, ga je andere eisen stellen aan een
schilderij. Waar je in eerste instantie gewoon bij wijze van spreken een mooi
of een goed schilderij wil maken, merk je op een gegeven moment – als je, zoals
ik doe, het schilderen zelf onderzoekt – dat de andere waarden belangrijker
worden.

HVC: Voor jezelf?

RZ: Voor
mij is een mooi schilderij nu niet meer belangrijk. En een interessant
schilderij is ook niet meer belangrijk.

HVC: Maar toch ben je afhankelijk van die feedback van anderen, want
als je plots in Parijs met iets zou afkomen en de galeriehouder trekt een
gezicht van: ‘Oh my God’ en de pers doet raar, dan moet je wel heel sterk in je
schoenen staan?


RZ: Maar
als ik weet waarom ik het doe …

HVC: … dan heb je zoiets van: “De anderen komen een trein achter?”

RZ: Steeds
per periode onderzoek ik wat en heb ik een vraag die ik echt probeer uit te
zoeken waarom dat zo is. En een schilderij is niet zozeer een beantwoorden van
die vraag, maar een scherp formuleren van die vraag.

HVC: Voor jezelf terug in de eerste plaats?

RZ: Ja,
maar dat moet ook in dat schilderij zitten. Die formulering, die vraag moet
duidelijk zijn.

HVC: Die vraag is waarschijnlijk duidelijk voor jou, maar ik kijk nu
naar een nieuw (duo)schilderij en op het eerste gezicht ‘zie ik het nog niet’.


RZ:
Omschrijf maar wat je ziet.




HVC: Als ik het gewoon naïef bekijk, dan lijkt het een landschap met de
zon die op de huisjes schijnt. Op het eerste gezicht lijkt het een landschap.
Een dorpje. En links van het werk zie ik er tegenaangeschoven, een tweede
schilderij waarop een vensterraam is geschilderd en waar een doek is
voorgehangen.



RZ: Links
is het schilderij gewoon een venster, dat is een kozijn met een kruis waar een
doekje voor hangt, waar het licht vanachter vandaan komt. Rechts: daar zie jij
een zon in. Ik zie er meer een maan in. Het is een maanlandschap. Ik zie geen
huisjes, je zou er wel huisjes van kunnen maken, maar het is een landschap en
het gaat in die zin wel over het licht. Het licht van het rechter- ten opzichte
van het linkerbeeld is verschillend. Maar samen dus één beeld.

HVC: Maar voor jou zijn die twee schilderijen als het ware één geheel?

RZ: Dat is
nu iets wat ik nu aan het onderzoeken ben: hoe je door middel van twee beelden,
of drie, of zes, of twaalf gecombineerde beelden anders naar het beeld gaat
kijken. Als je die van dit schilderij uit elkaar zou houden, dan zijn het twee
op zichzelf staande beelden die een betekenis hebben.

HVC: Maar hebben de twee schilderijen elkaar nodig? Als je ze uit
elkaar trekt, zijn ze dan volledig of niet, denk je?


RZ: Nou,
het rechterschilderij was eerst gewoon alleen en dat is een prima schilderij op
zichzelf, dat is niet het probleem. Het gekke is: je neemt in je denken meteen
die twee beelden samen. Mijn collega omschreef dat mooi: alsof je tussen die
twee beelden in staat, alsof het voor en achter is.

HVC: Mijn frank valt nog niet …

RZ: Je
bent – in je hoofd – met andere beelden van mij naar hier gekomen. Je kijkt
eigenlijk niet naar wat je ziet, maar je kijkt naar wat je herkent. Maar dat is
echt heel moeilijk. De meeste mensen kijken niet.

HVC: Maar dat zeggen de meeste kunstenaars …

RZ: Je
moet je openstellen voor een beeld. Niet kijken volgens een
verwachtingspatroon, want dan zie je eigenlijk niets. Dat is heel jammer.

HVC: Soms heb ik een discussie met een kunstenaar omdat ik vind dat ze
te veel verwachten van de kijker. Jullie zijn soms heel streng voor ons. Ik ben
dan zogezegd iemand die gewend is te kijken, of toch veel kijkt, of veel ziet
en veel bestudeert, maar …


RZ:
Naarmate mensen meer zien, wordt het moeilijker om het nog te zien. Ik heb hier
nog wel eens klassen kinderen en die kan ik gewoon vragen: “Jongens, wat zien
jullie?”

HVC: En wat zij zeggen, is er op een of andere manier pal op zeker?

RZ: “Ik
zie links een steen die in het donker staat en rechts ik weet niet precies wat
het is, maar het is iets met licht en misschien zijn het wel bomen of misschien
is het wel…?” Nou, dat is het!

HVC: De waarheid komt uit de kindermond.

RZ: Dat
zijn kleine kinderen, hé. Worden ze ou
der, dan wordt het al moeilijker. Dan
zijn ze al geconditioneerd.

HVC: Daarom vraag ik kunstenaars vaak: “Als iemand feedback geeft op je
expo, hecht je waarde aan degenen die niets van kunst kennen of aan de
zogezegde specialisten?”
Sommigen antwoorden: “Ik luister alleen naar degenen die er iets van
kennen”. Maar zijn niet degenen die er niets van kennen, degenen die het eerlijkst
kijken misschien?” ik weet het niet …


RZ:
Eigenlijk moet een beeld beiden …

HVC: …behagen, bedoel je?

RZ: Niet
behagen, maar voor beiden ingang bieden. 




HVC: Ik vind dat op zich ook, al is dat misschien moeilijker met conceptuele
kunst. Jij bent natuurlijk bezig met schilderkunst, een beetje op de rand van
abstract en figuratief, waardoor het wel toegankelijke beelden zijn waar iedereen
wel iets kan in zien.



RZ: Ik
vind zowel de abstracte als de figuratieve schilderkunst interessant. Ik kan
naar beiden kijken. Maar als ik een schilderij maak, moet ik voor mezelf weten
waarover het gaat. Ik heb dat figuratieve beeld nodig om betekenis te geven en
tegelijkertijd wil ik het eigenlijk zo min mogelijk.

HVC: Wil je daarvan loskomen? Het is voor jou eigenlijk een onderzoek
naar de schilderkunst, las ik, dus het is niets anders dan het schilderen zelf.


RZ: Ja en
nee, dat niet alleen hé. Die interesse is er wel heel erg en helemaal door die
vorige serie die ik maakte tussen 2009 tot 2012. Die serie werd getoond in het
Gemeentelijk museum in Den Haag onder de titel ‘I Owe You The Truth In
Painting’. In die tentoonstelling zag je schilderijen waarin ik steeds het individuele
schilderij van anderen als uitgangspunt nam voor een schilderij van mezelf. Dat
konden bekende meesters zijn, maar ook minder bekende meesters. Ik probeerde
geen kopie te maken of ik probeerde niet een soort van eigen interpretatie van
zo’n beeld te maken. Ik probeerde die beelden te doorgronden, te analyseren zeg
maar: “Waarom vind ik dat nou goede schilderijen? Wat doet dat met mij?” En per
schilderij was dat totaal verschillend. Tot ik helemaal doorhad: “Oké, daar en
daar gaat dat schilderij over. Die kunstenaar heeft het in z’n oeuvre om die en
die reden zo en zo opgelost.” Daarna vroeg ik me af hoe ik me datzelfde gegeven
zou toe-eigenen, hoe ik dat zou oplossen.

HVC: Wilde je met die schilderijen -zonder een kopie te maken van die
werken van die meesters – terug naar de kern komen? Je wilde vooral iedereen in
zijn waarde laten, het waren geen studies, eerder confrontaties, las ik.


RZ: Soms
moest ik het ingewikkelder maken, soms moest ik het vereenvoudigen. Per
schilderij was dat echt anders.

HVC: En was dat echt ook een onderzoek naar die kunstenaars of naar de
manier waarop ze schilderden?


RZ: Dat
was eigenlijk in de eerste instantie het onderzoeken van hoe ik zelf kijk naar
kunst: wat ik zie en waarom ik bepaalde dingen heel mooi vind. Wat dat met me
doet of niet. En ook om te kijken hoe ik de kunstgeschiedenis zie, wat ik eruit
haal en wat dan mijn plek is: hoe verhoud ik me tot al die grootmeesters. En
dat niet alleen. Straks denken mensen dat ik alleen grote meesters naschilder,
maar ook kleine meesters die misschien niet zo bekend zijn, interesseren me.
Het ging me echt over het beeld, dus als ik iets zie van iemand en dat vind ik
heel mooi… En dan probeer ik om de achtergrond te achterhalen: “Waarom vind ik
dat nou zo mooi?”

HVC: Je hebt het over “mooi”, en niet: “interessant”? Je bedoelt het
puur visuele?


RZ: Nee,
het gaat niet alleen over mooi en interessant: “Waarom kijk ik daarnaar? Waarom
word ik daardoor getriggerd? Waarom doet het wat met me?”


HVC: Bij jou is het niet louter een blijk van zelfexpressie, maar veel
meer dan dat, hé? Het gaat meer over de verf, het beeld en de spirit? En de
energie, de bezieling, de uitdrukkingskracht van een schilderij, las ik.



RZ: Die
analyse is belangrijk. In 2006 ofzo heb ik gezegd dat schilderen bestaat uit
drie gedeelten voor mij: de verf, het medium en het materiaal waarmee je het
doet. Het beeld, dat is wat je laat zien, wat je wil delen. En dan: de spirit, het
gedeelte dat van essentieel belang is voor die transformatie van de verf naar
dat beeld. Je hebt die spirit nodig om het meer te doen zijn dan alleen maar
afbeelding. Het is een soort van drie-eenheid en die drie dingen moet je alle
drie beheersen of je er tenminste van bewust zijn. Kijk, zonder verf maak je
geen schilderij…

HVC: Bij jou is het dan nog je eigen verf die je maakt …

RZ: Ja,
maar eigenlijk maakt dat geen drol uit. (lacht) Het is wel leuk, hoor.

HVC: Het maakt voor jou niet uit met welk materiaal je werkt, maar heel
Nederland weet toch dat je met die eitempera werkt. Nog altijd?
RZ: Nee
hoor, nu niet meer.

HVC: De werken die hier hangen, zijn dan met acryl of met olieverf
gemaakt?


RZ:
Sommige zijn eitempera, sommige zijn een soort acryl. Die maak ik ook nog wel
zelf, maar eigenlijk is het is een ander soort medium.

HVC: Ik zag in een film over je werk dat je je eigen doeken opspant.
Zie je dat als een soort van mentale opwarming?? Want anders zou je die opgespannen
doeken gewoon kopen en laat je iemand anders die eitempera maken. Ik weet trouwens
niet of je assistenten hebt?


RZ: Als je
een fabriek hebt, is dat wel handig. (lacht) Maar ik ben geen XL man. Kijk, het
opspannen van doek is niet het leukste werk, maar daardoor heb je wel een
bewustzijn van de maat. En hoe groot dat beeld is/wordt. En zelfs bij het
opspannen kan je je al voorstellen wat je erop gaat schilderen. Ik zeg ‘verf’,
maar het gaat natuurlijk ook over het doek, over het materiaal.

HVC: Maar je deed dat niet voor niets vroeger met eitempera werken:
dat was ook om jezelf uit te dagen, om het jezelf niet makkelijk te maken. En
het was ook niet om speciaal te doen.


RZ: Het
was niet om het mezelf moeilijk te maken. Op de academie heb ik natuurlijk met
olieverf geschilderd, daar ben ik mee begonnen, alsook met acryl en terug met
olie en toen wel weer met hoogglans en toen weer met acryl enzovoort. Op een
gegeven moment heb ik die eitempera uitgeprobeerd en dat was een methode die
me heel erg beviel, vooral om de zachtheid van het materiaal en ook door de
manier waarop je kan werken: dat je het ei heel mooi met vet en met water kunt
vermengen. Het is wel heel kwetsbaar, maar ik vind het een hele mooie
satijnachtige huid geven. Dat was eigenlijk belangrijker. Dat is me helemaal
eigen geworden en is het een onderdeel van mijn werken geworden. Maar nu had ik
een ander materiaal nodig. Dan moet ik dat ook gewoon onderzoeken en zoeken
naar de beste oplossing.

HVC: Zoek je op voorhand je composities uit en eens je weet wat je gaat
doen, maak je dan eerst kleine schetsjes?


RZ: Ja,
meestal wel.

HVC: Maar je neemt dan wel geen plaatje als voorbeeld, las ik. Klopt
dat nog altijd?


RZ: Ik
maak nooit een afbeelding naar de werkelijkheid. Het is altijd een idee. Een
foto, een afbeelding uit de werkelijkheid als uitgangspunt nemen, is totaal
legitiem, maar ik ga dat zelf niet snel doen. Alleen als ik daar echt een heel
goeie reden voor heb.

HVC: Maar dan zit het beeld dat je gaat maken in je hoofd bijna?

RZ: Het
zit nog niet in m’n hoofd, ik heb een vermoeden of een idee van het beeld dat
ik wil schilderen.

HVC: Dus het is ook nog een verrassing hoe het op doek zal terechtkomen?

RZ: Ja
natuurlijk. Wat ik nu aan het doen ben, komt doordat ik er opeens aan dacht
meerdere beelden te combineren om één beeld te maken. Toen kwam het idee van
een triptiek en wist ik ook meteen welke drie beelden die ik eerder heb
gebruikt, in die triptiek wou hebben. Dus ik wist meteen: landschap, steen,
venster.





HVC: In De Pont had je in 2005 de expo ‘Beyond the Horizon’ en dan nu
net liep je expo ‘Stones and Sketches’. Die expo kwam er toen je honderden
tekeningen ordende, waardoor de series er als het ware als vanzelf uitkwamen.
Je hebt daar ook een heel lange muurschildering gemaakt, ‘One hundred views’
genaamd. Er was een film te zien van hoe je die muurschildering maakte: je
zocht een tint op kladpapier, deed een soort voorstudie op de grond …



RZ: Het is
eigenlijk heel simpel. In eerste instantie zou het alleen een tentoonstelling
met schetsen worden. Op een gegeven moment dachten we: “Misschien moeten er
schilderijen bij” en heb ik besloten dat ik daar een wandschildering wilde
maken. Wat ik altijd doe bij het maken van een schets – het klinkt lullig, maar
ik begin altijd met een kader: “Zo groot is mijn schilderij en dan maak ik hier
een schets in.”

HVC: Intuïtief?

RZ:
Neeneenee. Het gaat over het maken van een schilderij. Ik zet altijd eerst een
kader neer. En dan maak ik een soort van schets in een paar lijnen om er achter
te komen hoe ik het wil of hoe ik het wil oplossen, hoe ik de compositie wil,
hoe ik de kleur wil of wat er belangrijk is in het schilderij. Dat is één. En
uiteindelijk heb je een schilderij waarin die schetsen belangrijk zijn geweest.
Ik dacht: “Misschien is het mooi om in De Pont een hele grote schets te maken
en eigenlijk de wand als vel papier te nemen en daar een hele grote schets op
te maken zodat je een verbinding maakt tussen de schetsen in het klein en de
schilderijen in het groot – een soort van tussenstap.” Dat is eigenlijk een
heel lange schets omdat die muur heel lang was. Een hele lange wand die je echt
van links naar rechts pendelt, als één lange horizon: het moest dus een schets
over het landschap zijn. 
Die schets
heeft verschillende motieven van het landschap. Het zijn eigenlijk allemaal
kleine stukjes van schilderijen die aan elkaar gemonteerd zijn. Eerst heb ik in
mijn atelier kleine schetsen gemaakt en schetsen op ware grootte, zodat ik wist
hoe het ene motief in het andere zou overgaan en hoe dat moest met de kleur en
de beweging en de ritmiek en wat waar. Het was een heel gepuzzel tot ik dat
wist. Voor ik naar De Pont ging, had ik het hele motief voor die
wandschildering klaar. Het enige wat ik moest doen was het daar op de wand
zetten.

HVC: Zonder projector?

RZ: Ja! (lachje)
Ik had dus gewoon een schets op ware grootte op de grond liggen, zodat ik kon
zien waar ik mee moest beginnen. Het moest een schets blijven, dus als er een
fout in zou zitten – er zitten ook fouten in – was dat niet erg, want dat geeft
dat schetsmatige. Ik had in die schets steeds wat open ruimte. Dat is constant
zo geweest, want ik had een hele lange wand. Mijn idee voor de wandschildering was
eigenlijk: steeds een witruimte, niets, en dan weer een stukje landschap:
landschap – slash – landschap – slash. Toen ik bezig was, heb ik dat kader
laten vallen en ook die slashes.

HVC: Omdat je dat intuïtief aanvoelde? Zo van: “Hop, ik laat dat kader
weg.”


RZ: Nou,
het was gewoon niet nodig. Het was zo mooi licht, maar er was wel steeds die
witte plek. Ik had een schetsje gemaakt waarin ergens zo’n heel klein
schilderijtje in dat beeld zou laten vallen. Dus toen ik met die schets bezig
was, heb ik dat halfweg geprobeerd en dat was goed. Dan had ik die schuine
strepen ook niet meer nodig en klopte het voor mij helemaal. (Een tussenstap om
iets inzichtelijk te maken.) Ik vond het heel mooi dat er een soort van golfbeweging
zit in het geheel: van het ene naar het andere landschap. Je wordt telkens ín
een schilderijtje getrokken. Het is een soort van weg ín het schilderij en dat
heb je ook in de autospiegel: die weg gaat er weer uit. Dus dat was ook een
hele mooie manier van kijken: dat je meegenomen werd in het beeld en weer uit
het beeld werd getrokken.

HVC: Nja, ik moet je woorden wat laten zakken …

RZ: En
daarbij komt dat dat motief van dat landschap en dat autospiegeltje een hele
belangrijke in mijn oeuvre is. Dus dat was gewoon heel mooi hoe dat daar
samenviel.

HVC: En voor jou ook een heel interessant leerproces omdat je zelf weer
anders naar je werk kijkt?


RZ: Ik
probeer steeds anders naar mijn eigen werk te kijken. En hier was het
handschrift heel herkenbaar, maar hoe de motieven in elkaar overgingen, dat had
ik in die zin nog nooit zo gedaan. Ik had me voorgenomen andere dingen ook nog
te doen, maar die heb ik dus niet gedaan.

HVC: Dat siert je, dat is omdat …

RZ: …omdat
je op dat moment zelf altijd moet blijven kijken. Het is niet alleen
programmatisch van: “Weet je, ik maak dat precies zoals ik het bedacht heb en
that’s it.”

HVC: Het siert je net dat je niet zomaar je kunstje opvoert, maar voor
jezelf beslist: “Oh, ik dacht het zo, het klopt niet, dus ik laat het weg.” Ik
denk dat dat de kunstenaars zijn die het serieus nemen, degenen die niet zomaar
gaan voor een blitz effect. Jij vindt op dat moment dat het zo klopt en je
stopt. Ik vind dat positief.


RZ: Dat is
een vermoeden dat geleidelijk komt, wat soms een maand of twee maand duurt
voordat ik het zeker weet. Dan moet ik het eerst uitproberen en maak ik zo’n
schets – ik heb er nog meerdere gemaakt – om erachter te komen hoe het dan wel
moet.

HVC: Bij jou is het wel zo, dat als een werk af is, je het nog een
tijdje laat staan om veel te bekijken?


RZ:
Natuurlijk.

HVC: Je hebt ook kunstenaars die hun werk na het maken meteen
omdraaien. Jij vindt het belangrijker om er met telkens andere en frisse ogen
naar te kijken? Om te kijken, na-te-kijken en te her kijken?
Bepaal je trouwens zelf als een werk klaar is of breng je
‘specialisten’ of geliefden naar je atelier?


RZ: Nee,
dat moet je zelf beslissen als kunstenaar. Je bent zelf verantwoordelijk voor
je beeld. Dan moet je ook zelf beslissen of het goed of niet goed is.

HVC: Maar als iemand hier nu komt en zegt: “Nou, zou je dat niet in het
roze doen?”, geef je die persoon dan de voordeel van de twijfel? – als je zelf heel
erg twijfelt over iets bijvoorbeeld?


RZ: Dat is
heel moeilijk, omdat het heel persoonlijk is, weet je, maar ik luister wel naar
mensen. Een vriend van mij heeft een atelier hieronder. We zijn collega’s en
soms heb ik zo’n gesprek ook nodig. Maar ik heb dingen gemaakt die iedereen
fantastisch vond die ik toch heb weggegooid omdat ik uiteindelijk vond dat het
beter kon, dat het niet goed genoeg was. Dat zijn vermoedens die je hebt en
daar moet je heel goed naar luisteren. Soms heb je het vermoeden en weet je
niet precies waarom.


 


HVC: Ja, het is niet altijd in woorden te verklaren, hé.


RZ: Dat drieluik
dat hier hangt bijvoorbeeld. Ik wou graag drie panelen aaneengesloten hebben,
omdat het gaat over de confrontatie tussen die drie beelden. Dat was de
beginvraag, maar die werken zijn ook onafhankelijk. Die twee schilderijen
hingen daar aan die wand met een witruimte ertussen en die witruimte versterkte
eigenlijk het nachtelijke in die schilderijen, ontdekte ik. Toen heb ik even
dat kleine schilderijtje ertussen gezet en kwam ik erachter dat dat middenbeeld
even groot moest zijn en ook lichter. Het hoefde maar een heel klein beetje
lichter te zijn om dat beeld te laten ademen.

HVC: Het moet gewoon ‘kloppen’.
Jouw werken zijn langzaam – je kan de werken niet in één blik duiden – en
de ogen krijgen geen moment rust, las ik. Iemand anders schrijft over de
‘vertraging van de schilderkundige blik’. Het is beter voor de kijker als het
wat trager gaat, anders is het fastfood. Je moet de kijker natuurlijk wel triggeren
als iets tussen honderd andere kunstwerken hangt.


RZ: Dat is
een belangrijke vraag: waardoor word je eigenlijk door een werk getriggerd?
Mensen denken: “Kleur, een beetje een mooie compositie…”, maar dat maakt
allemaal niet zoveel uit. Dat is niet waardoor je naar een werk kijkt, volgens
mij. Dat dacht ik vroeger wel. Ik dacht ook dat als je al die facetten helemaal
beheerste, dan … maar uiteindelijk zie je wat anders. In het beste geval zie je
energie. Ik heb namelijk ontdekt dat als mensen in mijn atelier komen, ze
altijd iets willen weten over dat wat laatst geschilderd is geschilderd – wat
er ook hangt. Dat is wat hun oog trekt of dat vinden ze mooi. Dat komt omdat die
energie daar nog heel vers is. Soms blijft die energie in dat beeld, heel vaak
lost dat ook weer op. Dus, wat we zien is energie en het gaat erom te weten hoe
je dat in dat beeld kan stoppen en houden.

HVC: Van ver trekt een schilderij een andere aandacht dan van dichtbij,
wanneer je de verftoetsen analyseert. Bij jou komt die energie net doordat je
een soort gevecht en diepgang ziet alleen al in hoe je iets schildert, wat je
schildert en welke beslissingen je neemt.


RZ: Maar
ook het schilderij is heel eenvoudig. Het bewustzijn en de precisie zijn gewoon
heel belangrijk. Nadat ik die serie ‘I Owe You The Truth In Painting’ had
gemaakt – na al die andere – had ik een heleboel oplossingen erbij, had ik m’n
hele repertoire uitgebreid en heel veel dingen ontdekt, maar toch had ik het
idee dat ik mezelf verloor.

HVC: Je verloor je in die ontdekkingstocht?

RZ: Omdat
ik me toen steeds heb verbonden met werken en beelden van anderen. Daarom zocht
ik naar een motief dat heel eenduidig en eenvoudig was en waarmee ik terug naar
mezelf kon. In die reeks zaten al twee of drie schilderijen met stenen, die me
erg intrigeerde, en ik besloot gewoon een jaar lang alleen stenen te
schilderen.





HVC: Een beetje back to basics, bij wijze van spreken?


RZ: Nou,
ook. Maar het is mooi om terug te gaan naar dat motief van het object. En een
steen is natuurlijk een totaal ander soort object dan de objecten die ik
vroeger schilderde, want dat waren man-made objecten. Dit was gewoon een steen.
Waar ik gaandeweg achterkwam, is dat het geen drol uitmaakt of het een mooie of
een lelijke steen is. Daar ging het mij niet om. Wat voor vorm, maakt niet uit,
maar wél die vanzelfsprekendheid van die steen. Ik wilde geen afbeeldingen van
stenen, maar ik wilde schilderijen die dezelfde kwaliteit als een steen hadden.
Een jaar lang heb ik,  met die
schilderijen geleefd, ben alleen daarmee bezig geweest. Ze veranderden constant
en hebben allerlei verschillende fases gehad. Ik was niet meer geïnteresseerd
in het handschrift, of de vorm of de kleur, dat zijn allemaal keuzes die ik
moest maken, maar daar lag mijn aandachtspunt niet.

HVC: Het gaat dan toch niet over de essentie?

RZ: Het
gaat wel over de essentie, maar het gaat niet over de representatie. En het
gaat ook niet over stijl. Dat zijn allemaal ondergeschikte vragen.

HVC: Dan was de kern van je zoektocht het op doek of op papier zetten
van hoe een steen ontstaat bijna, op een even natuurlijke en organische manier?


RZ: Je
komt er niet door een steen na te schilderen, want dan gaat het over
representatie en dat interesseert me niet. Ik wou de kwaliteiten die een steen
heeft: ‘vanzelfsprekendheid’ en ‘dit is gewoon wat het is’, dat idee dus,
schilderen. Je voelt dat dit energie is. Ik wou dat schilderijen eenzelfde
vanzelfsprekendheid hebben. Dat was de vraag die ik mezelf stelde.

HVC: Ik ben bijna mee, maar het is goed dat ik geen honderd procent mee
ben. Het lijkt me een geaard idee. Je moet ook telkens diep gaan om stenen te
schilderen, vermoed ik. Het lijkt me leuker voor jou om hier bij wijze van
spreken blote dames te schilderen dan iedere dag naar je atelier te gaan en (dode?)
stenen te schilderen toch? Het gaat bij jou ook niet zuiver om vorm. Het is noch
vormstudie, noch inhoudelijke studie, denk ik.


RZ:
Vroeger dus wel: vorm, onderwerp, handschrift, verf en maat van het doek:
allemaal dingen, vragen, waar ik me natuurlijk nog steeds mee moet bezighouden,
anders kan ik niets maken. En ik moet me er ook van bewust zijn dat die
schilderijen nu in de wereld staan, maar dit is ook een onderdeel.

HVC: En het zijn geslaagde schilderijen, voor ons als kijker toch
minstens aangenaam om naar te kijken.


RZ: Ja,
maar het hadden ook lelijke schilderijen mogen zijn.

HVC: Een schilderij dat niet aangenaam is om naar te kijken, kan even
interessant of goed zijn, maar je wilt toch op z’n minst dat het iets losmaakt bij
ons?


RZ: Ik heb
op de tentoonstelling een aantal mensen gezien die keken en praatten, maar als
ze in de ruimte met de zeven stenen kwamen, waren ze stil. Ze zien iets, ze
weten niet wat, maar ze voelen dat ze iets anders zien. Ik heb veel mensen
gezien die onder de indruk waren. Normaal zeggen ze: “Indrukwekkend, mooie
schilderijen”. Nu hadden de meeste mensen het erover dat ze in die ruimte
kwamen en dat ze die energie voelden. Er was iemand die zei: “Als ik in die
ruimte was en ik keek naar het ene, voelde ik gewoon in mijn rug het andere
schilderij.” Dat vind ik het mooiste.

HVC: Nu was het natuurlijk in een museumexpo, dus de mensen komen
zonder iets anders in hun hoofd, kunnen ontspannen, even ontsnappen aan de
wereld… Maar stel nu dat ze hier voor een galerie waren, dan moet het zogezegd
verkocht worden, en gaan sommige mensen ook weer met andere ogen kijken.


RZ: Ja,
maar dat interesseert me allemaal niet.

HVC: Ik heb toch zo’n vermoeden dat je ook je huur moet kunnen betalen,
alsook je atelier en je verf. Als mensen dan een werk kopen, wil je dan ook dat
die energie bij hen thuis komt, in hun living of aan de ontbijttafel? Het is toch
anders dan een werk eenmalig in een museum of een galerie zien?


RZ: Een
schilderij blijft hetzelfde: of je het nu bij iemand thuis hangt of in een
museum. Dat maakt niet uit. Ik probeer als ik een schilderij maak, in eerste
instantie helemaal niet aan dat soort dingen te denken.

HVC: Ja, dat mag op zich ook niet, hé. (knipoogt)

RZ: Dat
mag wel. (lacht) Ik wil dat niet veroordelen, maar dat zijn allemaal dingen die
uiteindelijk van invloed zijn in de keuzes die je maakt. Kijk, je wordt altijd
beïnvloed in je keuzes. En natuurlijk, als mensen tijdens het proces meekijken
en iets zeggen, dan werkt dat door. En toch moet ik proberen dat los te laten
op het moment dat ik zelf naar dat ding kijk, wanneer ik me afvraag wat er
anders moet of hoe dat ding moet zijn. Anders maak ik een beeld wat door
compromis tot stand komt.

HVC: Naar de buitenwereld toe, bedoel je? Want je moet alleen
compromissen met jezelf sluiten?


RZ: Het
moet een compromisloos beeld zijn. Dat lukt natuurlijk niet altijd…

HVC: Maar in principe gaat er geen enkel schilderij de deur uit, waar
je niet honderd procent achterstaat? Stel, je hebt een expo in Parijs en je
vindt dat een werk niet af is. Zou je bij wijze van spreken daarom durven
uitstellen of aflassen?


RZ: Dat is
wel het streven, ja.

HVC: Ergens zeg je dat de mensen jou als persoon niet hoeven te kennen,
dat ze niets over je geploeter en twijfels moeten weten, want ‘die info vervult
alleen maar de blik’. Gebruik je daarom bewust geen titels?


RZ: Dat
was toen. Tegenwoordig gebruik ik wel titels, niet altijd, maar als ik denk dat
het nodig is. Dat kan ook wel weer veranderen, he. Maar ik vind nog steeds dat
het niet uitmaakt dat ik een ding gemaakt heb.

HVC: In welke zin bedoel je dan?

RZ: Het
had ook door iemand anders gemaakt kunnen worden. Dat beeld kan los van mij
bestaan.

HVC: Je wil de kijker even optillen, even laten verdwijnen uit de everyday life zoals muziek of film dat kan doen, zeg je
ergens.


RZ: Als
mensen iets van je gezien hebben of door een werk anders gaan kijken…

HVC: Anders gaan kijken naar de wereld?

RZ: Ja! Ik
heb dat ooit gehad bij Joëlle Tuerlinckx in ‘Witte de With’ en dat vond ik heel
mooi. Het had als opzicht propjes en dingetjes en ik snapte er niets van. Ik
snap haar werk nog steeds niet. Maar ik was wel gebiologeerd. Ik ben gewoon
naar de tentoonstelling geweest en ik wilde het heus heel graag begrijpen, maar
ik begreep het echt niet.

HVC: Ja, dat heb ik ook wel bij de helft van de expo’s, dat ik ze niet
begrijp.


RZ: Maar
op het moment dat ik naar buiten liep, zag ik opeens allemaal andere dingen.
Dan heeft dat toch iets gedaan.

HVC: Een spoor nagelaten?

RZ: Ja.
Dat is het mooiste. Als de kunstenaar door z’n blik mensen toch anders naar de
werkelijkheid doet kijken. Daarmee is het een verrijking.

HVC: Het is ook niet jouw betrachting dat we mooier naar de wereld gaan
kijken.


RZ: De
beeldende kunst bevraagt het kijken, onze perceptie, hoe we kijken, hoe we
zijn, wat we zijn, hoe alles eruitziet en daardoor kijken we anders naar de
werkelijkheid. Daarom is het ook zo belangrijk. Zonder kunst zou de wereld zo
lelijk zijn.

HVC: We hebben toch de natuur die toch ook mooi is …?

RZ: Nee,
de natuur is mooi, maar we zijn ons daar bewust van omdat er de kunst is. Anders
waren we nu nog gewoon mensen die in een grot leefden.

HVC: Oeps, zo heb ik er nooit over nagedacht.
Als ik soms in een museum ben en de expo niet goed vind, kijk ik altijd
naar buiten door de ramen en ik vind het soms mooier wat de lucht mij geeft of
de achterkant van gebouwen of …


RZ:
Natuurlijk!

HVC: Het is natuurlijk ook een communicatiemiddel.

RZ:
Beeldende kunst gaat over bewustwording.

HVC: Bewustwording van het kijken vooral?

RZ: Bij
muziek of bij film worden verhalen verteld, als je een boek leest, dan kom je
ook op een andere manier in een andere wereld. Het gaat erom dat je steeds, op
allerlei verschillende manieren, naar een andere wereld wordt gebracht. En
doordat je even, een momentum, in een andere wereld zit, kan je weer
terugkijken en heb je een vergelijkingspunt. Als er geen vergelijk is, dan kan
je niet zeggen: “Wat mooi”.

HVC: Maar er is zodanig veel kunst, dat het soms een onontwarbaar
kluwen wordt …


En trouwens, vanaf wanneer kan je ook zeggen dat iets kunst is? Dat is
alweer een andere vraagstelling …


RZ: Maar
dat is helemaal niet belangrijk. Die vraag is niet zo belangrijk. Het is er,
weet je. Het enige onderscheid dat je kunt maken, is tussen goede en slechte
kunst.

HVC: Maar wie bepaalt dat? Die kinderen van vijf of twaalf jaar of je
moeder of een zogezegd ‘gespecialiseerde in de kunst’? Wie heeft het recht om
te zeggen of iets goede of slechte kunst is? Ik vind dat heel moeilijk. Ik vind
voor mijzelf nog altijd niet dat ik mag zeggen of ik iets goed of slecht vind,
al doe ik het wel.


RZ: Het
gaat natuurlijk over een oordeel. Iets is goed als iets, iets in beweging
brengt.

HVC: Dus triggert?

RZ: Nee,
maar ook dus dat je opnieuw kijkt. Kunst die je verder niet raakt, is dan
misschien toch niet zo goed. Dat is ook iets persoonlijk, maar ik denk echt wel
dat er een verschil is. Als ik lesgeef aan studenten – wat ik niet zo vaak doe
– moet ik heel vaak zeggen: “Jongens, stop met het maken van kunst. Het lijkt
op kunst, het ziet eruit als kunst, maar doe maar niet.”

HVC: Ze maken kunst omdat ze denken dat kunst er zo moet uitzien bijna.


RZ: En het
is soms fantastisch mooi en heel goed en het verhaal klopt, weet je, maar doe
maar niet. Het is productiekunst.

HVC: Maar vind je dan dat kunst uit dat zogezegde ‘ikzelf’ moet komen? Of
wat denk je over ‘primaire expressie’? En veel kunstenaars lijkt de kunst niet
van binnenuit te komen, maar helemaal van buitenuit.


RZ: Dat
kan een van de manieren zijn. Ik zeg niet hoe het moet. Joëlle Tuerlinckx
bijvoorbeeld: ik begrijp er niet veel van en toch kan ik het om een bepaalde
reden waarderen.

HVC: Je kan het werk plaatsen en respecteren. Natuurlijk ook omdat die
papiertjes en propjes die je ziet, bestempeld worden – door haarzelf én mensen
die in haar geloven – als kunst?


RZ: Het
gaat erover dat ze me toch bewust maakt van …

HVC: …iets? Maar het is natuurlijk zo dat als je die deur van dat
museum binnengaat, je weet: “En nu ga ik kunst zien.” Had je hetzelfde op
straat zien liggen, was je er misschien aan voorbijgelopen.


RZ: Nu
gaat het Van Gogh Museum weer open. Hebben ze alles weer opnieuw ingericht. En
hoe hebben ze het ingericht? Met het verhaal van zijn leven, met gekleurde
wanden en ook zo dat het verhaal leidend is. Het verhaal van het afgesneden
oor, het verhaal van de aardappeleters: alle anekdotiek dus. De mensen worden
door het museum geleid als door zijn leven met alle vreselijke dingen die hij
allemaal wel niet heeft meegemaakt. Dat is wat de mensen die komen willen en ze
kijken niet naar de schilderijen. De anekdotiek, het verhaal, is een
interessant marktmechanisme, Mensen houden van een goed verhaal.
Ik wil het
schilderij zien, waar mijn hart van opengaat, en of de kunstenaar zelfmoord
gepleegd heeft – het is heel erg om te zeggen – zal me worst wezen. Daar wordt
het schilderij niet beter of slechter van. Terwijl als je de anekdotiek er
afhaalt…

HVC: Dat is net het moeilijke in de kunst, om dat los te koppelen.

RZ: Dat
kunnen de mensen bijna niet meer. Het echt heel moeilijk om gewoon te kijken,
los van de anekdotiek, zonder verhaal.

HVC: Voor mezelf is ook zo dat als ik een werk niet begrijp of als ik gehaast
ben, ik ook onmiddellijk weer ga kijken naar de uitleg. Dat is ook een beetje (beroeps)misvorming,
maar ook doordat ik letterverslaafd ben.
Dan ben jij er eigenlijk bijna tegen dat je in het begin van een expo van
Robert Zandvliet, je eerst braafjes wordt voorgesteld?


RZ: Doe
maar niet.

HVC: Misschien kan je dat eisen als je ergens een expo hebt?

RZ: Men
wil dat. Ik zeg heel vaak van “Doe maar niet”.





HVC: Dit gesprek is ook wel iets voor de mensen die nieuwsgierig zijn
naar wat je te vertellen hebt. Ik vond het een interessant gesprek en had niet
het gevoel dat je een promopraatje aan het maken bent. En ik heb ons gesprek,
ons gesprek gelaten en mijn voorbereidende vraagjes laten vallen. Maar als er
een promotekst geschreven moet worden voor een expo, kan jij toch zeggen: “Laat
dat allemaal weg”. Zoals je ook die titels mag weglaten, toch?


RZ: Dat
heb ik altijd gedaan, tot ik op een gegeven moment ook dat een methode vond die
ik wilde doorbreken. Soms raak je zelf geconditioneerd in de manier waarop je
dingen doet. Ik heb een hekel aan het narratief, maar ik vind wel dat dat ook
een onderdeel van de schilderkunst zou kunnen zijn waar ik misschien iets mee
kan, wat ik niet wil misschien, maar op mijn eigen manier ga ik dat nu wel aan.

HVC: Een titel van een expo beïnvloedt ook hoe je naar het werk gaat
kijken/kijkt. Hoe gaat de titel van je expo in Parijs zijn?


RZ: ‘Nocturne’, in Galerie Jean Brolly. De meeste van die schilderijen gaan over het nachtelijke. Dat is gewoon
een uitgangspunt.

HVC: Werk je 100% naar zo’n expo toe? Als je weet dat er bijvoorbeeld
acht muren zijn, werk je dat helemaal uit?



RZ: Oh,
weet ik al wat daar gaat hangen? Dat groeit. Ik wou eerst die tentoonstelling
bij De Pont helemaal af hebben en ik wist ook niet zo goed wat ik na ‘die
stenen’ moest doen. Totdat ik door dat boek en die combinatie van tekeningen
dacht: “He, daar kan ik iets mee”. Daarom is iets wat nu heel nieuw is. Dat het
Nocturne heet, heeft dan toch te maken met de invloed van het tonalisme, wat ik
heel interessant vind. Er zijn een aantal schilders die ik ben gaan bekijken,
zoals Whistler, Blakelock, Albert Pinkham Ryder. Die zaten sowieso al in mijn
interessegebied. Wat ik ook mooi vond, is dat een nocturne in de muziek een
soort nachtelijke compositie is. De titel is gelieerd aan muziek omdat de
compositie daar ook nooit een statische is. Deze expo heet nu ‘Nocturne’ en
gaat het over het combineren van beelden. Ik speel met het idee om van de
volgende misschien een ‘rhapsody’ of een ‘requiem’ te maken.

HVC: Weet je dan al wat je erna gaat doen?

RZ:
(lacht) Nee, dat weet ik niet. Ik heb nog andere tentoonstellingen, maar voor mij
is het nu zoals toen ik twee jaar met die stenen bezig ben geweest: een ‘ding’.
Dat combineren van die beelden is iets wat ik wil uitzoeken. Misschien denk ik
na twee series: “Dit is klaar”, dat weet ik niet. Ik weet ook niet precies wat
er uitkomt. Vaak is het afhankelijk van de nieuwe vraag die het weer oplevert,
hoe ik verder kan.

HVC: Heb je er altijd vertrouwen in gehad dat je al zo ver ging staan?
Ergens zeg je: “Mijn succes is geluk gehad hebben, de juiste mensen tegenkomen,
hard werken, je niet laten meeslepen, maar altijd hoge eisen blijven stellen
aan jezelf.” Is de essentie jezelf iedere dag in vraag stellen?


RZ: Wat ik
steeds probeer te doen en het moment dat ik ga twijfelen aan wat ik doe,
genereer ik vanzelf een volgende vraag. Ik twijfel als ik merk dat ik in
herhaling val. Dan word ik een beetje kriebelig en denk ik: “Dit is gewoon niet
goed. Het kan beter.” Vaak ontwikkelt zich dan langzaam een nieuwe richting of
een nieuwe vraag. Het idee van een vraag, of dat je iets helder krijgt, dat
analytische wordt wel steeds meer duidelijk.

HVC: Je woont in Rotterdam op loopafstand van je atelier. Kom je ’s
ochtends na je douche en ontbijt vrolijk naar hier of is het altijd wel
‘eventjes opladen’? Probeer je daar een regelmaat in te steken? Staan je
atelieruren bij wijze van spreken in je agenda?


RZ: Ik ben
hier heel heel regelmatig. ’s Ochtends sta ik op, breng ik m’n kinderen naar
school en ga ik naar m’n atelier en dan ben ik hier tot drie of vijf uur. In de
weekenden kom ik hier wel om te kijken, maar werk ik niet.

HVC: Bewust ook om tijd voor je familie te maken? Kan je het loslaten?
Of is het zo dat als jullie TV zitten te kijken en iedereen in het gezin zijn
ding doet, je de neiging hebt om schetsjes te maken?


RZ:
(lacht) Nee, dat niet. (lacht) Ik ben in principe aan het werk als het licht
is. Heel af en toe kom ik wel eens ’s avonds hier. Maar ik heb ’s avonds wel
andere dingen die ik aan de PC moet doen, al zet ik ’s avonds ook m’n telefoon
uit. Ik probeer gewoon zo regelmatig mogelijk te werken. Er zijn best periodes
dat ik niet weet wat ik moet doen en dat ik hier een maand, twee maanden ben en
het niet precies weet. Maar ik heb daar zo een tafel met van die papiertjes en
dan ga ik daar een beetje in rommelen of kleine schilderijen maken of schetsen.
Het komt altijd wel weer goed.
Het
schilderen wordt gek genoeg niet makkelijker. Je zou denken na twintig jaar
wordt het makkelijker, maar het wordt moeilijker.

HVC: Is geen andere weg voor jou? Zitten we hier als het aan jou ligt binnen
vijfentwintig jaar opnieuw in het atelier en heb je nog steeds lopende
interessante expo’s? (domme vraag waarschijnlijk, ik vermoed natuurlijk van
wel.) Of welke zijn de uitdagingen waaraan je denkt? Ik bedoel niet ‘hangen in
het MoMA ofzo’ – natuurlijk wil iedereen dat , maar zijn er buiten het
onderzoek naar het schilderen nog andere uitlokkingen die je wil aangaan?


RZ: Ik wil
gewoon dat mijn schilderijen nog veel beter worden.

HVC: Voor jezelf en voor de buitenwereld?

RZ: Nou
ja, als ze voor mezelf beter worden, dan komen ze vanzelf in MoMA. Dat is even
mijn heel simpele benadering.

HVC: Maar dat is wel een super basisvertrouwen dat je in jezelf hebt.

RZ: Neen.
Ik ben ook wel eens onzeker, vraag me af wat ik aan het doen ben. Soms vind ik
alles wat ik doe slecht. Het is niet dat ik altijd denk: “Nou, dat heb je weer
goed gedaan Robert.” Wel: “Ik heb daar een jaar aan gewerkt en het was echt
moeilijk.” Soms ben ik even die hele weg naar een expo toe vergeten en is er
even een klein moment dat ik denk: “Dat is wel aardig”, zoals een paar weken
geleden in De Pont. Op zich had ik vroeger meer die euforie van: “Jaaa, ik heb
een goed schilderij gemaakt!”, maar dat is nu veel minder.

HVC: Dus als we hier binnen vijfentwintig jaar opnieuw zitten voor een
gesprek, beiden grijs enzo, dan hoop je me nog altijd hetzelfde verhaal te
vertellen?


RZ: Ik
hoop wel dat ik er op dezelfde manier in sta. Het verhaal zal wel anders zijn,
want hopelijk blijf ik ontwikkelen en steeds doorgroeien en zit ik hier met
meer inzicht. Of misschien wil ik dan wel niets meer zeggen, of misschien ben
ik uitgeschilderd

HVC: Je kan je natuurlijk ook op een moment verliezen in iets, er
kunnen dingen gebeuren waardoor je jezelf kwijtraakt en hier binnen twintig
jaar arm en helemaal getormenteerd zit.


RZ: Maar
dat heeft niets met tijd te maken

HVC: Maar inderdaad, als jij op een bepaald moment geen zin hebt om te
veranderen als kunstenaar …


RZ: … dan
moet dat ook kunnen. Daarom hou ik zelf heel erg van Morandi. Die is in zijn
leven twee keer Turijn uit geweest, af en toe een straatje om, maar dat maakt
voor die schilderijen niet uit.

HVC: Hoe komt het dat alle goeie, grote schilders, in België van
Tuymans tot Koen van den Broek, allemaal fans zijn van Morandi? Er moet een
reden voor zijn, het kan geen toeval zijn. Gaat het erom dat ‘het’ zo weinig
‘voorstelt’, dat het bijna gaat alleen om het schilderen om het schilderen?


RZ: Omdat
zo’n beeld precies die juiste energie heeft. Omdat het, hoe klein het ook is,
gewoon waarachtig is. Dat is wat het is. Dat is zijn interesse en alles wat
overbodig is, dat heeft hij allemaal te niet gedaan. En dat is wat we zien.

HVC: En dat is wat jullie aanspreekt?!

RZ: Ja,
daar kan ik nog wat van leren! 

Hilde Van Canneyt, copyright 2014

Publicatie Stones and Sketches:
 For the first time Dutch painter Robert Zandvliet presents a selection
of drawings and sketches made as studies for his paintings. Besides
numerous drawings, the book also offers a selection of paintings from
recent decades, as well as a new series, ‘Seven Stones’. The drawings
and older works give a clear indication of the path Zandvliet has
followed since the 1990s in his search for pure form and composition
through an uncompromising approach to his work. With ‘Seven Stones’,
Zandvliet ventures into new territory where not only does he attempt to
produce good paintings, but he also tries to fathom why specific forms
have such a great impact on him personally. With an introduction by Rudi
Fuchs. Design: Roger Willems.
ISBN 978 94 91843 24 4

Order Here http://www.romapublications.org/Roma151-300.html

Robert Zandvliet stelt tentoon:

:

Robert
Zandvliet wordt vertegenwoordigd door;
Galerie Onrust, Amsterdam
Gallery Peter Blum, New York
Galerie Jean Brolly, Parijs
Bernard Knauss Fine Art, Frankfurt am Main

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *