Categorieën
Interview

Interview met Mil Ceulemans

vorig interview: Guy Baeckelmans, volgend interview: Carla Arocha en Stéphane Schraenen






Hilde Van Canneyt: Je had vroeger twee ateliers: één hier in Borgerhout en een ander atelier in Den Haag. Geeft een ander atelier ander werk?


Mil Ceulemans: De ruimte waar je werkt, is echt cruciaal. Ik merk dat nu ook. Ik zit midden in de verbouwing van mijn atelier, en er schieten mij wel 1000 dingen te binnen die ik nu plots wil maken en die ik drie weken geleden zelfs niet had kunnen bedenken. Ik zal in mijn gerenoveerde atelier ook meer kunnen doorwerken, omdat ik in mijn startfase meer werk tegelijkertijd op de grond zal kunnen leggen. Tot hiertoe moest ik allerlei constructies met tafels en trapladders bedenken. Het leek wel een reis rond de wereld als ik aan het schilderen was. (lacht)
Ik ben trouwens ook vaak ingepakt als een marsmannetje als ik in mijn eigen spuitnevels moet staan: ik heb dampfilters nodig en twee paar handschoenen over elkaar omdat ik allergisch ben aan synthetische verf en oplosmiddelen.
Het is daarnaast ook belangrijk dat je een paar meter afstand kan nemen tot de muur waarop je schildert.
Ik studeerde illustratie en grafische vormgeving, maar daarna heb ik zelf acht jaar alleen op een zolderkamer gewerkt. Ik vond het voor mezelf respectabeler er pas op mijn dertigste mee naar buiten te komen.


HVC: Je werken worden door verschillende schrijvers als heel poëtisch omschreven.
Thibaut Verhoeven beschrijft je werk als volgt: “Een schilderij van Mil Ceulemans lijkt quasi oneindig te laveren tussen perfecte chaos en chaotische perfectie, waarbij tegelijkertijd verschillende schilderkundige problemen worden opgezocht (aangevallen) en onderzocht (beredeneerd), maar nooit helemaal opgelost.”
Ook nog: “De schilderijen van Mil Ceulemans verhouden zich tot zichzelf én tot elkaar binnen één grote wolk van elementaire methodieken (vlakverdeling, verfbehandeling, toets, textuur, etc. …), die voortdurend en quasi tegelijkertijd door de schilder met elkaar in contact, samenhang, botsing, gesprek, discussie of gevecht worden gebracht. Aan de basis van deze rhizomatische wrijvingen van methodieken ligt evenwel steeds de diepergewortelde emotie van de schilder, die misschien nog het best kan omschreven worden als een soort van chaotische wanhoop om het (toekomstige) beeld ‘aan te vallen’. Ceulemans lijkt dus tijdens de conceptie van zijn schilderijen steeds zélf het conflict te willen starten, om pas nadien via een soort van schilderkundige beredenering, het te trachten op te lossen… maar nooit op dezelfde manier.”
Mooier kan ik het niet omschrijven. 😉 Is het effectief een ‘gevecht op doek’?


MC: Voor mij is een schilderij maken absoluut een gevecht. Of ik veel of weinig op mijn doek zal zetten – zodat het toch nog zinvol blijft – is maar één factor die me al een paar werken of maanden kan bezighouden. Soms vind ik dat evenwicht of die overdaad goed, soms niet. Maar dat mysterie -van wat een werk desondanks kan doen slagen – drijft me wel.


HVC: Kan je op voorhand inschatten hoe een schilderij er min of meer zal uitzien na je aanslag op het doek? Geen idee of je met voorstudies werkt? Of gebeurt het denkproces tijdens je wandeling naar het atelier?


MC: Voorstudies maak ik nooit. Ik ben meestal aan een vijftiental schilderijen bezig die in verschillende fases zitten, zodat ik het me ook niet moet aantrekken als ik die grof behandel of te veel nat in nat werk, òf eens voor enkele maanden een werk aan de kant schuif. Door de hoeveelheid aan werken creëer ik nieuwe mogelijkheden, terwijl er uiteindelijk toch maar één à twee werken per maand écht ‘af’ geraken.


HVC: Toen ik op je website naar je schilderijen keek, viel me toch in de helft van de werken het architecturale vertrekpunt op. Er zaten maar enkele échte ‘chaoten’ bij…
Fragmenten uit de (schilderkundige) werkelijkheid zijn je voornaamste inspiratiebron, al komen ook wel moduleerbare omgevingen zoals campings, decors en allerhande ‘tussenruimtes’ voor, las ik.


MC: Ik kijk gewoon veel naar beelden, en vooral naar schilderijen. Ik kijk zowel naar mijn eigen werk als naar werk van anderen. Ik kijk dan ook vaak naar absurde details zoals de randen. Ik kan daar echt op flippen. Ik ben altijd blij als ik die kan bekijken of bestuderen. Ik vind dat de ideale ingang om een werk technisch te benaderen. Ik betrap me er ook op als ik in een museum rondloop, dat ik eerst op de randen toestap. Ik speel er ook graag mee. Zo’n rand zegt iets over de archeologie van een schilderij. Zelf steek ik vaak een valse geschiedenis in mijn werk. Ik vind het fijn dat je die verschillende lagen aan zo’n zijkant kan aflezen. Die technische opbouw moet voor mij kloppen.


HVC: Kunstfilosoof Hans Theys schreef in een tekst over jou dat schilder Walter Swennen hem had verteld dat je in een schilderij altijd tot drie kan tellen.


MC: Ik heb daar lang over nagedacht, maar dat weet ik al bij al niet. Het is niet omdat er veel componenten of attractoren in je werk zitten, dat die allemaal even hard tellen, of dat je die niet automatisch in een soort clusters groepeert. Al snap ik wel wat hij bedoelt, want dat geeft een soort spanning en een soort kanteling in een werk. Te sober of te minimalistisch werk kan mij enorm vervelen. Ook voor mezelf om te maken. Ik kan me daar niet toe brengen.


HVC: Weet jij eigenlijk wat er in je hoofd omgaat tijdens het schilderen? Of is het net goed dat je in een niet bestaande zone zit met je hoofd?


MC: Ik probeer dat voor een groot stuk niet te weten, anders is het voorbij. Dan is het een theorie die letterlijk wordt omgezet naar een schilderij. Dat lijkt me verschrikkelijk. Het is ook iets lastigs. Ik denk graag en veel na over schilderkunst, maar als ik werk, doe ik er alles aan om niet na te denken. Ik vind het dikwijls dan ook niet erg om slecht te beginnen, ik zie daar geen slecht voorteken in. (lacht) Dat zorgt ervoor dat ik nadien nog meer richtingen uit kan. Iets wat van in het begin al té goed is, is soms al té uitgekristalliseerd, en dan moet je dat schilderij al van in het begin met fluwelen handschoentjes behandelen.







 





HVC: Probeer jij elke dag met regelmaat naar je atelier te komen, als een plicht aan jezelf?


MC: Ik haat het om dat in vaste tijdstippen te gieten. Maar ik ben er sowieso dagdagelijks mee bezig. In het begin vraagt dat misschien een soort inzet of discipline en moet je dat dan ook opbrengen. Maar op den duur keert dat om en zijn je dagen gewoon gebouwd rond je uren in je atelier, en word je er als het ware wakker. Het is zo vanzelfsprekend om in je atelier te zijn, dat het bijna raar is ‘naar huis te moeten gaan’. Als ik hier aankom, zet ik trouwens mijn gsm af. Ik word hier niet graag gestoord, blijkbaar kan ik dat niet combineren.


HVC: Kunstenaar Philippe Vandenberg (1952-2009) schreef veel over zijn werk. Voor hem was creëren de tijd opsluiten in een doek. “Zo zijn mijn werken slechts oefeningen in het aanvaarden van tijd, in het beheersen van de tijd met het oog op de dood. Schilderen is voor mij een oefening in het geboren worden en in doodgaan.” Herkenbaar, of gaat het niet zo diep voor jou?
Waarom steek jij er trouwens – voor jezelf of anderen – met kop en schouders boven andere schilders of kunstenaars uit?


MC: Ik denk dat ik de noodzaak of de eindigheid van het leven heel hard inzie. De keuze die je maakt, daar moet je mee door tot het einde. Je kunt je parcours niet terug afgaan en je moet hopen dat het de juiste keuzes waren die je hebt gemaakt.


HVC: De Duitse kunstenaar Anselm Kiefer zei dat kunst het voortdurend rondcirkelen is rond iets wat onzegbaar is. Of een krater waarvan het centrum ontoegankelijk blijft. Ik vind dat die uitspraak ook bij jouw werk past, omdat je werk niet te omschrijven is. Ik zit al een uur hier naar jouw doeken te staren, maar ze blijven…


MC: Het is een soort spiraal of doorkruisen van eenzelfde gebied, zonder dat je er automatisch dichter bij komt. Het echt grijpen in woorden, kan ik zelf niet.


HVC: Link je je titels aan het vertrekpunt, of aan iets wat in je opkomt als je het eindresultaat ziet? Want het is meer dan l’art pour l’art, vermoed ik.


MC: Zo’n titel komt ervoor of erna, tijdens is dat niet aan de orde. Soms geef ik schijnbaar al te evidente titels om er mee te spelen. Maar ik ben niet systematisch in het hanteren van titels. Titels veranderen ook in de loop der jaren, sommige werken hebben wel vier titels. Toch kan ik vlak voor een expo nog wakker liggen van een titel, omdat het werk nog naamloos is, wat ik meestal niet vind kunnen.


HVC: Hoe ga je om met feedback?


MC: Als iemand me zegt dat ik van een bepaald doek moet blijven, zal ik het misschien iets langer aan de kant zetten. Maar het zal vaak ook een averechts effect op me hebben. Als iemand al te direct zegt: “Dit vind ik keigoed om die of die gegronde reden,” heb ik al gauw iets van: “Neen, dat is al te makkelijk.” Als iets te evident is, moet ik dat nog eventjes kapotmaken. Maar vaak kan je pas na een paar maanden echt zeggen of een werk al dan niet af is. Sommige moeten echt even in quarantaine.


HVC: Hans Theys heeft het ook nog over je typische kleurenpalet: je wilt niet dat de kleuren fungeren als richtingswijzers. Bewust over nagedacht? Hij dacht daarbij aan de woorden van kunstenaar Johan De Wilde, die Theys eens schreef dat hij graag een onbestaande kleur zou uitvinden.


MC: Het is gek. Ik gebruik inkten in de onderlagen omdat dat snel droogt. Daarna ga ik er met acryl over. Hoe meer het zich opstapelt, hoe meer het olieverf wordt en er spuitbus op komt. Ik heb natuurlijk kleuren waar ik meer naar teruggrijp dan andere kleuren, maar ik denk dat ik alle kleuren heb die er bestaan. (lacht) Het gaat bij een individueel kleurenpalet volgens mij vooral om de constellatie en de plek daarbinnen van de afzonderlijke kleuren. Ik zal ook dikwijls een alchemistisch brouwseltje maken in de hoop een onverwachtse textuur te bekomen die toevallig toch ‘klopt’. 


HVC: Ik las ook nog dat je graag de grenzen van de techniek opzoekt. Voel je dat verf écht je ding is, of zie je je ook nog experimenteren met film of 3-D werk?


MC: Op dit moment blijft verf me nog altijd triggeren. Al snap ik niet waaróm dat zo is. Ik heb illustratie gevolgd, dus de beeldopbouw ging aanvankelijk vaak over helder communiceren met beelden. Maar op zich bleef dat – ondanks alle technieken die ik heb aangeraakt – me niet boeien. Het leek of verf het laatste en belangrijkste deel van de puzzel was. En natuurlijk is het narratieve aspect er bij mij ook uitgegaan.


HVC: Wil je ons inhoudelijk of visueel iets duidelijk maken? Of geef je daar geen reet om?
“Kunst is een gesprek, schilderen is denken,” schreef iemand over de schilderijen van Robert Devriendt.


MC: Mijn groot verhaal gaat over rondlopen en mijn manier van kijken in een ruimte. Ik hou me daar heel veel mee bezig. Ik heb een paar jaar rondgefietst met een fiets zonder remmen, waardoor je écht op een andere manier moet rondkijken. Ik bleef maar doorfietsen, ook van hellingen af, waardoor je veel scherper uit je doppen moet kijken en vertrouwen op wat je rondom je leest. Ook aan hoe mensen een straat oversteken kan je uitmaken of de straat vrij is of niet. Je moet als het ware vertrouwen op al wat je ziet en hoort. Elk detail kan doorslaggevend zijn. Dat heeft mijn (letterlijke) kijk op de wereld wel veranderd. Mijn werk gaat ook over een manier van in de wereld staan. Een soort ultieme gespannenheid die je terug probeert te vatten in een schilderij.


HVC: Het maakt je niet uit of we zenuwachtig of rustig van je werk worden? We moeten het gewoon maar ondergaan?


MC: Ik kan nu ook niet zeggen dat je van een druk werk per sé zenuwachtig wordt, of wat die connectie juist is. Ik kan wel heel emotioneel zijn als ik schilder, maar ook dat speelt op zich geen rol. Ik denk dat ik wél iets over de wereld wil vertellen, maar niet aan de hand van een klassiek verhaal. Dat is me te illustratief of te anekdotisch. Het gaat over energie en de wereld, en soms botst dat omdat dat niet echt in verf te vatten valt. Dat enorm veranderlijke, dat steekt op één of andere manier wel in mijn werk.
Ik heb al mensen weten worstelen met waar ze mijn werk zullen hangen in hun huis, en het al drie of vier keer hebben verhangen, omdat ze hun cornflakes niet meer binnenkregen aan de ontbijttafel…


HVC: Welke voorgangers of medegangers in de kunst zorgen ervoor dat je met nog  meer goesting in je atelier staat?


MC: Ik heb de kunstenaars liefst dood, dan kunnen ze niet meer tegenvallen. (lacht) Misschien is dat gewoon veilig, hoor, het ophemelen van alleen maar dode kunstenaars. Het latere werk van Philip Guston, vind ik ongelooflijk. Of El Greco, Rembrandt, Turner ook soms . Maar bij momenten evengoed Daniël Richter (geen zoon of broer van, red). ‘Gerhard’ blijft ook altijd wel aanwezig, maar dat is geen extra motivatiebron om te gaan schilderen. Ik denk zelfs dat zijn werk van na de jaren ’60 grotendeels het tegenovergestelde effect heeft. Die lijkt met zijn leger aan assistenten eerder bezig schilderkundig terrein te claimen. Voor mij is dat powerplay en niet waar het omdraait.


HVC: Je voedt je naast kunst ook met literatuur, films en filosofie. In welke mate hebben zij invloed op je werk?


MC: Vooral muziek houdt me gaande tijdens het schilderen. Ik luister naar alle genres door elkaar geklutst, maar het moet wel het juiste nummer op precies het juiste moment zijn om te kunnen werken. Soms kost het een halve dag puzzelen om de playlist precies juist te krijgen. Muziek geeft ook inspiratie op momenten dat ik niet aan het schilderen ben. Zo heeft het gelijktijdige gebruik van verschillende reverbs [galmen] in eenzelfde muziekstuk me veel doen inzien over mijn eigen schilderwerk, hoe gek zoiets aanvankelijk ook klinkt. Toen ik besefte dat een muziekstudio zelf ook een soort instrument was geworden, is er voor mij ook veel veranderd. Ik doe nu iets vaag gelijklopend maar dan met een schildersatelier: het uiteenrafelen van wat voordien automatisch leek samen te horen en tegelijk nieuwe connecties smeden waar er voordien nog geen waren.


HVC: Was je eigenlijk al aan het kliederen toen je nog een jongen in korte broek was?


MC: Nee, ik was toen voortdurend aan het tekenen met pen en inkt. Heel gedetailleerde prenten met ontelbare streepjes en arceringen. Pas toen ik een jaar of twaalf was, schilderde ik voor het eerst. Alles wat ik toen zo vervelend vond aan de onvoorspelbaarheid van de verf is precies wat me nu nog bezig houdt.


HVC: Je gaf ook les op Sint-Lucas in Antwerpen. Is het een financieel noodzakelijk kwaad, of leer je van je studenten veel bij over ‘de kunst van het schilderen’?


MC: Ik heb niet zo veel behoefte om les te geven aan willekeurige studenten. Soms voel je wel dat het klopt, dat we daar samen staan. Maar in de meeste gevallen vind ik de opstelling van een klas en een leraar geforceerd. Ik vind vaak niet dat dat marcheert.
Het is voor mij veel gemakkelijker om les te geven in grafische vorming dan in schilderkunst, want zo kan ik meer afstand bewaren. Schilderkunst geven is voor mij veel vermoeiender.


HVC: Is bij de Roberto Polo gallery in Brussel belanden een geschenk uit de hemel?


MC: Zo’n galerie verandert natuurlijk heel veel. Ik denk dat je het als kunstenaar maar een korte periode in je eentje kan klaren. Tenzij je afhangt van een gigantisch netwerk, maar dat heb ik niet. Of dat je afhangt van subsidies, wat weer een heel andere manier is om aan je geld te geraken. Of van een familiefortuin. (lacht) Anders ben je wel aangewezen op galeries. Het is ook niet slecht dat dat totaal verschillende dingen zijn die ook weer haaks op elkaar staan. Die taken zijn helder verdeeld. Het is niet fijn als kunstenaar te moeten onderhandelen over prijzen. Ik vind het ook nooit erg als iets toch niet is verkocht: ik ben niet aan ieder werk even gehecht, maar sommige wil ik absoluut zolang mogelijk in mijn nabijheid omdat ik voel dat ze nog een rol kunnen spelen bij het maken van volgende werken.


HVC: Noem je je kunstenaar of schilder als je je aan iemand voorstelt?


MC: Schilder. Als je ‘kunstenaar’ zegt, lijkt het nog met een hoofdletter geschreven ook. Langs de andere kant is het misschien zo maar ligt het in onze ‘Vlaamse’ aard om daar moeilijk te beginnen over doen. Een Amerikaan of Nederlander zal daar meestal geen punt van maken, zelfs al is het regelrechte troep: “He’s an ‘artist’!”.


HVC: Je zal dra ook in croxhapox exposeren in de groepsexpo ‘Verf na Van Eyck’.


MC: Laura van (artistiek directeur) is trouwens één van de eerste mensen uit de kunstwereld die mijn werk heeft gezien. Ik dacht: “’Verf na Van Eyck’, dat gaat over materialiteit en kunstgeschiedenis, en daarom wil ik die extreme gelaagdheid daar ook net tonen. Dus ik heb wel een schilderij of twee-drie op het oog. Ik zal er sowieso niet alleen hangen.” (lacht)






 



Hilde Van Canneyt, copyright 2014


Mil Ceulemans stelt tentoon in de groepsexpo van croxhapox ‘Verf na Van Eyck’, van 19 oktober tot 16 november 2014: Lucas Munichstraat 76/82, 9000 Gent(Belgium)www.croxhapox.org

www.robertopologallery.com

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *