Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Agnes Maes


Interview met Agnes Maes
(1942), Deinze, maart 2013. 


Ik spreek Agnes naar aanleiding van haar expo in de galerie van haar zoon Kristof De Clercq.


Hilde Van Canneyt: Hallo Agnes, herinner je je
nog  je beslissing om voor het kunstleven
te kiezen?


Agnes Maes: Jazeker. Het was geen beslissing van één dag, hoor. Omdat
ik wist dat, als je aan zoiets begint, dat je na een tijdje ofwel struikelt en
stopt. Ofwel – als je toch verder gaat – dat er dan veel obstakels zullen zijn.
Als ik op de academie kwam, wist ik dat soort dingen van Roger Raveel: dat
het kunstenaarsbestaan niet zo gemakkelijk is, want je moet moed hebben om dat
verder te doen en je moet ook inspiratie hebben. Je moet nieuwe dingen
ontdekken, en dat komt allemaal niet vanzelf. In die tijd schilderde ik meer
naar de realiteit: ik schilderde een haag, een stok, … dingen
uit mijn omgeving, dingen waarmee ik leefde ook. Heel veel later, besloot ik: “Het
is nu genoeg! Ik heb genoeg door het venster gekeken, en ik ben eigenlijk
uitgeschilderd op dat punt.” Ik ben dan overgegaan op foto’s, die ik
eenvoudigweg vond in kranten of tijdschriften. Ik knipte foto’s uit die me op
een of andere manier iets zegden, en stopte die in een doos. Een tijdje
later haalde ik die foto’s terug boven, en als het me dan nog interesseerde,
besloot ik dat het tijd was om er iets mee te doen. Want je moet ook rijp zijn
om iets te maken. Daarom werk ik nu al jaren bijna altijd vertrekkend van foto’s…


HVC: Beelden die je
vormelijk aanspreken?

AM: Ja, foto’s die me op de een of andere manier aanspreken, ook al is
het maar een lijn, of een soort vlak, of een gebouw – omdat ik ontzettend van
gebouwen houd. Ik heb in een bepaalde periode veel gebouwen geschilderd:
niet echt realistisch weergegeven, maar toch kon je het wel herkennen. Zo is er
nu ook een werk in de tentoonstelling bij Kristof De Clercq, ‘Herinnering aan Berlijn’. Een herinnering
aan een bezoek aan het joods museum daar, enkele jaren geleden. Dat bezoek
bleef jarenlang nazinderen en toen heb ik daar een schilderij naar gemaakt.
Natuurlijk kan je nog wel zien dat er een verwijzing is naar dat museum omdat de
vorm van die ruimte zo herkenbaar is en ook omdat het zo’n bekend museum is
geworden. Maar het resultaat is toch wel helemaal anders dan het beeld waarvan
ik ben vertrokken. Dat is voor mij de grote uitdaging: je begint met iets, een
concreet beeld of een concrete vorm, en dan begin je die vorm te abstraheren.



  


HVC: Toen je in 1966 in
Deinze in de schildersklas van Roger Raveel zat – Raveel die na zijn abstracte
periode vooral eerder figuratief gewerkt heeft, of toch minstens steeds een
combinatie van de twee bracht, dan boeide je dat dan minder. Vond je figuratie
dan niet belangrijk?

AM: Ik moet wel zeggen dat ik daar niks van begreep in het begin, helemaal
niks, hé.



















HVC: In de tekst van Erik Slagter over je werk, las ik dat je in 1974 begonnen bent met het spel van horizontaal en verticaal in je werk te introduceren. Later begon je teksten in je werk te integreren. “Ecce Homo” (zie afbeelding) is het werk waarin je voor het eerst Latijnse woorden gebruikt; de menselijke figuur verdwijnt uit je werk, en er wordt enkel nog indirect aan gerefereerd. Nu volgen schilderijen waarin het ‘Zijn’, het bestaan zelf, het hoofdthema wordt. Erik Slagter stelt ook dat je dit thema in 1986, toen was je 44 jaar, afrondde met het plaatsen van getallen op het schilderij, die de dimensies van het doek aanduidden, waardoor de zijnsproblematiek sterk gerelativeerd werd.
Hoe lang was je in 1986 al aan het schilderen?

AM: Toen was ik bijna twintig jaar aan het schilderen. Maar je kan de
periode van de academie eigenlijk niet meerekenen. Ik ben jaren in avondles op de academie
geweest. Op een bepaald moment wou ik stoppen. Toen kwam Raveel in
zeven haasten naar hier gevlogen – hij kwam hier vaak op bezoek – om me te
overhalen om niet te stoppen. Mijn oudste zoon, Kristof, was toen net geboren. Mijn
tweede zoon Dieter was nog niet geboren. Ik vond het heel lastig toen: zo
altijd moeten strijden: het gevecht met de verf, het zoeken van een eigen
idioom, het mislukken, de kritiek, enzovoort… Ik zag het niet meer zitten.
Uiteindelijk heb ik toch doorgewerkt. Maar je voelde ook altijd (mijn
collega-medestudenten wellicht ook, maar toch vooral ik – denk ik) die druk: Raveel
gaf kritiek op ons werk, maar dat was altijd door een Raveel-bril gezien. Wij
moesten niet zo zijn, vond ik, maar de druk was heel groot. Bijna alle grote
artiesten zijn zo, die willen echt hebben dat je in hun vaarwater blijft. En
Roger Raveel zeker, want die wilde van De Nieuwe Visie een school maken. En dat lukte
in het begin bij ons, maar Reinier Lucassen bijvoorbeeld, die keerde zich af. Raoul De
Keyser, die was maar enkele maanden bij ons op de academie geweest, wel voor ik
daar was, en na zoveel tijd – een korte tijd hoor – haakte hij af. En waarom was
dat? Omdat Raveel te dominant was voor ons. Dat was allemaal wel goed bedoeld,
maar je moet het wel kunnen verdragen. Je wil toch ook op een bepaald moment je
eigen stempel drukken, maar die stempel vinden, dat is niet gemakkelijk.

HVC: Die strijd om je eigen stempel
te vinden, is dat voor jou iets waar je tot op de dag van vandaag nog mee bezig
bent?

AM: Ja, dat is nog altijd mijn drijfveer. Als ik tegen bepaalde
artiesten zeg dat er vooruitgang, evolutie moet inzitten – in mijn werk, maar
ook in dat van anderen – dan zeggen sommigen me: “Dat is ouderwets, dat is
gedaan, vooruitgang, dat bestaat niet meer. ” Dan zeg ik:” Dat kan niet, dat moet
vooruitgaan, evolueren!” Veronderstel dat een dokter zegt: “We weten het nu wel
allemaal, we gaan niet meer verder… “, dat is toch niet te doen.  Je kan toch niet alleen maar terugkijken. Nu,
ik kijk ook terug, want als ik bijvoorbeeld die fragmenten gebruik van Morandi,
Edouard Vuillard, enz. , dan is dat ook terugkijken, maar ik doe daar iets mee. Zo hangen
er op de nieuwe expo bij Kristof (De Clercq) een paar werken met verwijzingen
naar Vuillard.






















HVC: Zijn dat recente werken?

AM: In de galerie hangen niet de meest recente werken, maar er zijn ook werken bij uit 2005. Waarom heb ik dat zo gekozen? Wel, je moet eerst en
vooral overeenkomen met de galeriehouder. Maar ook omdat ik daar
mijn liefde voor de schilderkunst wou tonen. Ik hou van schilderkunst, ik hou
van de verf uitstrijken, van de verf bewrijven… Het is niet zomaar wat dat ik doe. Je moet er
echt contact mee hebben. En soms vond ik zo details bij Vuillard… ik was in
Frankrijk in een museum, en er hingen daar een paar Vuillards, en ik viel daar
bijna van omver. Zo prachtig, zo juist. Ik hou van dingen die ‘juist’ zijn.
Hoewel ik soms de kritiek krijg dat in mijn werk alles scheef staat, of dat het
perspectief niet klopt. En dat is juist, er staan veel dingen scheef, maar daar
hecht ik dan geen belang  aan. Ik ben aan
het schilderen, en …


HVC: Wanneer beslis je dat
het werk af is? Beslis op het moment zelf, als je het atelier verlaat? Of de dag erna, met een frisse blik?

AM: Nee nee, ik verlaat mijn schilderij met het idee dat het gedaan is.

HVC: Altijd?

AM: Ja, maar dan is het natuurlijk niet gedaan. Je kijkt dan ’s
anderendaags terug, je kijkt een week later terug, een maand later. Je gevoel
van het moment bepaalt hoe je kijkt, en soms moet je vaststellen dat het minder
is, en moet je kunnen aanvaarden dat het niet altijd top kan zijn. Dan moet je
het doek langs de kant zetten, en wachten op momenten dat het beter gaat. Ik
weet niet of het dan een ‘juister’ werk zal opleveren, maar ik moet me kunnen
verzoenen met iets vooraleer ik het kan achterlaten.

HVC: En beslist jij daar
zelf over? Of luister je naar je man en zonen?

AM: Neen, maar ze geven natuurlijk wel commentaar. Mijn man Lionel is mijn eerste klankbord, maar ik ben ook steeds benieuwd naar de commentaar van mijn zonen Kristof en Dieter. Kristof en ik hebben een paar dagen geleden de expositie opgehangen. Ik had heel veel
werken mee, en ik zette ze langs de kant, en we vonden beiden dat het op die
manier niet ging werken. Dan hebben we min of meer een selectie gemaakt, en een
bepaald ritme in de tentoonstelling proberen brengen. Dan is mijn andere zoon Dieter nog
langsgekomen en hij heeft dan nog bepaalde veranderingen gesuggereerd. Op
zulke momenten besef je dat ze anders kijken. Dieter is bijvoorbeeld architect,
en dat voel je. Hij kijkt ruimtelijker. Mijn beide zonen zijn gevoelig voor
verhoudingen. Ze zijn natuurlijk ook als kind daarin opgevoed. Als wij met
Raveel begin de jaren ’80 naar Frankrijk op reis gingen, dan deed Dieter niks
liever dan wat overschotten verf van ons palet nemen, en zelf aan de slag te
gaan. Raveel en ik waren daar om te schilderen. Maar Dieter maakte daar op zijn
7-8 jaar prachtige werken. Kristof deed dat minder. Die kaartte liever met
Zulma.



























































HVC: Er hangt nieuw werk op
de expo, maar eigenlijk ben je al de pensioengerechtigde leeftijd voorbij. Toch
had je blijkbaar zin om voor die tentoonstelling nog nieuw werk te maken?

AM: Het is eigenlijk een keuze uit werken van de laatste 10 jaar, die
ik nu nog bijzonder vind, maar die ook passen in het geheel. Er zijn uiteraard
nog veel werken van de laatste 10 jaar die ik stand vind houden, maar die
pasten niet in de expo. Misschien is het wel zo dat iemand die niet goed kijkt,
dat niet allemaal zal zien, maar deze expositie is opgebouwd in volgende
zin: je moet kijken van links naar rechts. Het ene heeft iets te zien met het
andere, een werk valt niet uit de boot bij het bekijken van de andere werken.

HVC: Er is dus degelijk een
soort eenheid tussen de nieuwe en de oudere werken? Maar het is niet zo dat je
nieuw werk maakt in functie van een expo? Je verzamelt eerst het werk van het
voorbije jaar, en vult dat dan aan met ouder werk?

AM: Het is meer gevoelsmatig. Bij mij is dat niet altijd zo gepland,
niet zo beredeneerd. Het is een soort intuïtie, je voelt dat zo aan, zo kan
het. Maar ik ben nu nog altijd benieuwd hoe dat werk zal ontvangen worden.

HVC: Blijft dat spannend afwachten
na al die jaren? Je hebt nu zaterdag opening, ben je zenuwachtig, denk je van
“Oei, wat gaan ze ervan zeggen…?”

AM: De twijfel blijft natuurlijk altijd aanwezig. Nu, ik ben blij dat mijn
werken al ophangen hoor, want ik zou dat niet de laatste dag willen doen. Want
als ik in het buitenland exposeer, gaat dat natuurlijk anders: dat is aankomen,
ophangen en ’s anderendaags de vernissage. Het is sowieso vlak voor een tentoonstelling altijd een
stresserende periode.

HVC: Voel je ook in je
atelier, als er een nieuwe tentoonstelling aankomt, dat je niet goed kan
werken? Dat je er teveel mee bezig bent?

AM: Neen, want de werken waren allemaal al af. Ik zou nooit het
allerlaatste werk op een expo willen hangen.

HVC: Omdat het werk dan te
weinig gerijpt heeft?

AM: Wel, soms kan een allerlaatste werk wel rijp zijn. Je weet dat
eigenlijk niet. Het is zo complex, die dingen …


 



HVC: Maar het is wel zo dat
je nog altijd zin hebt om je plastisch verder te blijven uiten. Want het is
enkel jij zelf die je kan blijven motiveren.

AM: Ik heb nog altijd de moed om te werken.

HVC: Denk je dat mensen
nog altijd wachten op je werk? Voel je dat zo aan, of is het eigenlijk puur
voor jezelf, dat je voelt:” Dat is het wat ik nog kwijt wil aan de wereld.”

AM: Ik zit niet bij de grote verzamelaars, hé. Die wachten op het werk
van kunstenaars die ze volgen. Neem nu Wim Delvoye, daar kijkt de kunstwereld
echt uit naar nieuw werk. Bij mij is dat niet het geval. 

HVC: Vind je dat jammer?
Was je dan liever verder gekomen in de kunst? Of ben je eigenlijk blij met je
parcours?

AM: Blij met mijn parcours? Neen. Je bent eigenlijk nooit tevreden, hé.
Een mens is nooit tevreden.

HVC: Had je liever meer
“succes” gehad, als dat zo mag genoemd worden?

AM:  Ik kan niet klagen. Ik heb
natuurlijk nooit gigantisch veel verkocht, maar ik heb toch altijd een soort appreciatie gekregen, in bepaalde
kringen toch.

HVC: Eerst werkte je fulltime, later parttime en ook
uw man werkte. Je moest niet leven van je kunst. Daardoor bewaarde je je
vrijheid en heb je niet commercieel moeten denken, waardoor het ook puurder is
wat er uit jou komt, omdat je iets kan tonen zonder rekening te moeten houden dat
er ook per se moet verkocht worden.

AM: Het is natuurlijk aangenaam als je iets kan verkopen, hé. En vooral
als je kan verkopen aan belangrijke of interessante mensen. Maar ja, je kan
daar niet veel aan sturen.  Ik ben nu wel
al een beetje te oud om dat nu nog te sturen. Ik vind bij jonge mensen dat je
soms die ongedurigheid voelt: ze moeten nu, à la minute, succes hebben en,arriveren.
Dat heb ik niet.

HVC: Maar er is wel nog een
soort bewijsdrang?

AM: Absoluut wel. Ik wil dus nog altijd – en daarom lachen ze soms met
mij – evolueren. Ik wil niet blijven stilstaan. Ik hoop dat ik dat voort kan
doen, want dat is ook het boeiende daaraan.

HVC: Blijven schilderen, dat is eigenlijk echt
iets wat je wilt doen de – hopelijk volgende 10-20 jaar?

AM: Die uitdaging, hé …

 



HVC: De uitdaging van dat
doek? Je atelier is in je huis. Voor je naar het atelier trekt, slaak je
dan een diepe zucht, omdat je dan gaat gaan strijden?

AM: Nee, maar je ziet wel af, hé, vooral bij het maken van een schilderij.

HVC: Tussen die vier muren,
als je dan alleen bent, voel je dan soms de wanhoop? Het gevoel van “Wat ben ik
hier eigenlijk aan het doen?”

AM: Nee, dat heb ik niet echt. Natuurlijk, de strijd blijft. Maar de
strijd komt pas als je met je werk buitenkomt.

HVC: Begint dan voor jou
eigenlijk de echte strijd, als een ander paar ogen je werk ziet?

AM: Ja, natuurlijk. Als je je werk binnenskamers houdt, dan dialogeer
je met je werken. Maar de anderen hoeven dat natuurlijk niet te doen als ze
niet willen.

HVC: Uiteraard wil ik niet
zeggen dat het eindresultaat niet belangrijk is. Maar vaak is – als kunstenaar –
de zoektocht, van de foto of het vertrekpunt naar het eindresultaat, het
interessantste. Maar de ander, de kijker, ziet die zoektocht niet. Hij ziet
enkel het eindresultaat. Die zoektocht kan hij misschien wel voelen, maar moet
hij al dan niet ingelicht worden over het zoekproces?

AM: Kijk, als je bijvoorbeeld met de fotograaf Dirk Braeckman spreekt, wil hij
zelfs geen uitleg geven over zijn werk. En hij is daar in feite niet dom in.
Hij maakt een theorie enkel voor zichzelf: hij heeft een goed idee van wat hij
doet, maar moet de buitenwereld dat ook weten? Ik weet het niet. Als je naar de
figuur van van Gogh kijkt:  wat heeft die mens niet afgezien? En hij wist dat
het goed was wat hij deed. Het was buitengewoon. En toch niet aanvaard worden!
Dat is het lastige. Als je overtuigd bent – en van Gogh was dat zeker, ook Gauguin – dan is dat hard. Al die mensen waren overtuigd dat ze iets goeds brachten.

HVC: Er zijn natuurlijk
ook schilders geweest, die zodanig overtuigd zijn van hun eigen kunnen
dat ze het met hun leven moeten bekopen, omdat ze voor zichzelf, in hun ogen,
te weinig appreciatie gekregen hebben, of genegeerd werden door mensen die
belangrijk zijn in de kunst. Terwijl … het blijft natuurlijk nog altijd op een
podium staan: het zijn mensen die – in dit geval via het tonen van schilderijen
– zeggen (soms schreeuwen): “Kijk naar mij”.

AM: Ja, dat is een feit. Je wil natuurlijk dat je werk geapprecieerd
wordt, want je moet goed weten dat het verdomd een fameuze inspanning is om een
oeuvre op te bouwen. Het is niet om te lachen.

HVC: Als je naar je
oeuvre kijkt, ben je wel trots op wat je gerealiseerd hebt?

AM: Ja, maar ik ben niet op alles even trots.

HVC: Maar toch vind je dat
ieder werk zijn nut heeft gehad?

AM: Ja, het heeft nut gehad in de evolutie, wellicht. Je kan eigenlijk
geen werken uitschakelen. Het is toch een constant op de ladder gaan.

HVC: ‘Constant op de ladder
gaan’, een mooie uitdrukking, maar ik weet niet wat je ermee bedoelt…

AM: Wel, je wil altijd naar boven toe, je wil altijd vooruit. Ook al
kan achteraf blijken dat het geen stappen vooruit waren. Maar ook die mindere
werken moet je blijkbaar maken… Ik zou anders niet kunnen werken, als ik zou
kunnen zeggen: “Kijk, ik heb nu gedaan!”, dan moet je niet meer werken.

HVC: Wat heeft je kunst je –
voor jezelf – het meest geleerd? Heb je meer gehad aan je eigen kunst die je
gemaakt hebt dan aan de kunst van anderen, wiens werk jij kunnen bewonderen
hebt?

AM: Ik hou geweldig van andere kunst, als ik daar bewondering kan voor
hebben. Ik kan heel goed het werk van iemand anders appreciëren. Natuurlijk, met
mijn ogen, hé. Ik ben natuurlijk blij als mijn werk geapprecieerd wordt, dat is
zeker. Maar ik zal niemand afbreken – en nu doe ik dat helemaal niet meer,
iemand afbreken, want dat heeft toch geen enkele zin, en je kunt je alleen maar
miserie op de hals halen, want je weet dat iedereen werkt omdat hij of zij
denkt goed werk te maken, anders zou je niet kunnen werken.  

HVC: Maar toch heb je
die feedback nodig, hé? Dat is zo dubbel. Ik had dat vroeger niet door. Ik dacht:
schilderen dat doe je voor jezelf, zoals iemand anders wil tokkelen op zijn
gitaar, of een boek of film wil lezen, of sport, of zich op een andere manier uit…

AM: Maar het is altijd jezelf uiten, he.

HVC: Toch merk ik dat het
voor velen ook communicatie is … Maar voor jou, stel je je leven voor zonder
dat schilderen, kan je je voorstellen dat je dan een ander uitweg zou gevonden hebben?

AM: Ik zou het nu vooral zeer triestig vinden mocht ik nu niks meer met hart en ziel zou kunnen
doen. Ik zou dat vreselijk vinden dat ik – zoals veel mensen van mijn leeftijd –  ganse
dagen voor tv zou moeten zitten.

HVC: Het geeft je kracht.
Zoals mijn kameraad Marcel Maeyer, 92 intussen, die ook opstaat en begint te schilderen en
als ik hem telefoneer, zelfs zegt: “Hilde, ik heb geen tijd, ik moet schilderen”.

AM: Ik ben in die zin wel wat kalmer geworden.







































HVC: Om terug even inhoudelijk
te gaan: je hebt veel tekeningen gemaakt. Ik las dat dat voor jou een
bindmiddel is, zowel begin- als eindpunt van het creatief proces. Maar je maakt
ook schilderijen, tekeningen, collages, beeldhouwwerken.  Zijn die processen voor jou erg verschillend?

AM: Kijk, die beeldhouwwerken zijn meestal gevonden dingen, waarvan de
vorm mij enorm aantrekt. Je kan sommige dingen die je vindt, niet zo
gemakkelijk zelf (na)maken. En waarom kies je zo een bepaald ding uit? Omdat het
je helemaal bevalt. Ik heb op een bepaald moment een stuk van een kapstok
gevonden. Ik legde dat altijd opzij, maar ik vond die vorm altijd zo juist. En
dan ga ik dat later als sculptuur gebruiken. En ik doe daar dan bijna niks
aan: een beetje afschuren of was opleggen, maar dat kan ook een heel grote
belevenis worden en een heel aangenaam gevoel geven. Ik ben altijd aangenaam
verrast als iets ‘klopt’ naar mijn gevoel. Want zomaar beeldhouwwerken maken
om beeldhouwwerken te maken, nee, dat doe ik eigenlijk niet.
Ik heb in de
living een beeld staan, waarin oude balken gebruikt zijn uit wat nu de galerie
is geworden bij Kristof. Ik had onmiddellijk het gevoel dat ik daar iets wou
mee doen. Er is enerzijds een emotionele lading uiteraard, maar anderzijds wou ik
al lang iets doen met een prikkeldraad: een soort spanning van balken en
prikkeldraad. En voor mij is dat een soort afspiegeling van het leven: de
gladheid, maar ook de scherpe uitsteeksels die pijn veroorzaken. Daar hou ik
van, van die tegengestelden die je dan toch verbindt. Maar ik hou me in dat
beeldhouwen dan niet zo bezig met de materie. Ik leg daar dan bijvoorbeeld
plaaster op, die er dan later afvalt, omdat de onderlaag niet geschikt is om
plaaster te hechten. Maar dat vind ik niet zo erg. Het moet niet te glad zijn.
Wij hebben ook rimpels, elke dag meer. Anderen storen zich dan aan dit zogezegd
gebrekkig afgewerkt zijn van van mijn sculpturen, maar mij stoort dat niet.






























HVC: In die zin ben je dan wel koppig en eigenzinnig… Ik zie hier aan de keukenmuur werken hangen uit heel verschillende periodes. Vind je dat niet ambetant elke dag naar je werken te kijken?
AM: Het is inderdaad werk uit heel verschillende periodes. Dat werk komt uit de periode van de ziektebeelden. Op een bepaald moment ben ik begonnen met het schilderen van hersenen. Dat was na een periode waarin ik vooral ogen en oren geschilderd had. En waarom wou ik hersenen schilderen? Wel, ik was gefascineerd door reeksen foto’s die ik had gezien van hersenen, waaruit duidelijk bleek dat onze hersenen continu veranderen, letterlijk elk moment anders zijn. Ik heb daar grote werken naar gemaakt. Dat werk bijvoorbeeld heeft als titel’ Confinium’, de grens: hoe ver kunnen de hersenen gaan? En daarom zijn mensen als Van Broeckhoven – die werkt rond Alzheimer – voor mij fantastische mensen. Ik vind haar onderzoek heel fascinerend. Ook iemand als Catherine Verfaillie, die onderzoek doet naar stamcellen, vind ik enorm fascinerend. Dat zijn mensen die natuurlijk ook leven voor hun wetenschap. En ik volg die ontwikkelingen op de voet, uiteraard als een volslagen amateur, maar toch. Ik hou van wetenschap, van het soort vooruitgang dat daar soms heel voelbaar is, hoewel ik natuurlijk geen wetenschapper ben.



HVC: Je hebt in 2004 een boek gemaakt. Het heet ‘From Le Ballet Mécanique to Le Ballet des Cellules’. Er zit een ganse evolutie in, van meer architecturaal geïnspireerde werken naar werken van hersenen en ziektebeelden. Is die evolutie geheel toevallig, omdat je oog toevallig op iets valt en je daardoor gefascineerd geraakt?



AM: Ja, die evolutie is natuurlijk niet zo toevallig. Doordat ik erg geboeid was door de hersenen, was ik ook sterk bezig met de vraag hoe die te kunnen weergeven of uitbeelden. En zo kwam ik als vanzelf ook bij met de computer gemaakte ziektebeelden, waarvan in die periode – dankzij nieuwe technieken – prachtige beelden opdoken in de wetenschappelijke katernen van kranten en tijdschriften. Die ziekten – vaak gruwelijke ziekten – leveren vaak erg mooie plaatjes op – een verraderlijk soort schoonheid waar die ziektes uiteraard zelf niks mee te maken hebben, het is nu eenmaal zo – maar die schoonheid van het gruwelijke vind ik heel fascinerend. Op een bepaald moment werd die fascinatie nogal intens, en dan moest ik er wel mee stoppen, omdat het me wat teveel werd. 




















HVC: Als je door je boek bladert, is het onderverdeeld in verschillende delen, met titels als “Le ballet mécanique”, “Numbers Signs Words”, …


 

AM: Ik zal je eens uitleggen hoe die titel van het boek is ontstaan.‘Le ballet mécanique’ is een werk, waarvan de titel van Léger is gepikt, dat inderdaad vrij ‘mechanisch’ is, maar ik had voor dat boek een tweede titel nodig, want je kunt dat boek moeilijk ‘Le ballet mécanique’ noemen. En toen las ik een artikel over een Duitse professor die sprak over kanker, en zegt: “Het is allemaal goed en wel dat we dat allemaal kunnen voorstellen, maar we moeten die dans van die cellen kunnen tegenhouden, de choreografie van die cellen kunnen veranderen. Dat is onze opdracht.” En toen had ik het gevonden: from ‘Le ballet Mécanique’ to ‘Le ballet des Cellules’. En ik heb toen een schilderij gemaakt: verschillende cellen met een kader er rond, en sommige van die cellen sprongen een beetje uit de kader, dus dat was letterlijk wat die professor zei.


 

HVC: Voel je als je een ganse reeks werken over een bepaald thema gemaakt hebt, dat het opeens tijd is om een ander thema te zoeken?



AM: Wel, ik wou op deze tentoonstelling bijvoorbeeld geen ziektebeelden tonen, omdat het niet past waarmee ik de laatste tijd vooral bezig ben.



HVC: Wat is nu uw recentste werk? Waar ben je nu mee bezig?


AM: Wel, er hangen bij Kristof drie vrij recente werken. Eén van die werken is getiteld ‘De zoektocht naar evenwicht’, want dat is eigenlijk mijn grote bedoeling, namelijk iets evenwichtig krijgen, ook als het schots en scheef staat: daar toch een evenwicht in krijgen. Een ander recent werk is in dezelfde zin, maar het heeft dan iets meer frivools, bijna iets bloemachtig, wat ik niet vaak schilder. En er hangt ook het werk ‘Herinnering aan Berlijn’. 



HVC: Edith Doove schreef naar aanleiding van je tentoonstelling in De Brakke Grond: “Het totale beeld gaf een directe verwijzing naar het bekende drieluik van Mondriaan, ‘Evolutie’, uit 1911, waarin het ontstijgen van het materiële via het spirituele, via een symbolische figuratie en via een kleurwerking wordt onthuld. Agnes Maes werkt met tekens, getallen en kleur om de polen leven en dood, hemel en aarde en het opgaan van het lichamelijke en geestelijke te symboliseren. Haar installatie kwam over als een manifest. Haar werken balanceren tussen gevoel en verstand, bewust- en onbewustzijn, betekenis en betekenis.”
Voel je dat zelf ook zo aan dat het altijd een balanceren is?


AM: Soms komt alles samen, zoals die installatie in de Brakke Grond. Ik vond dat een heel geslaagd werk, ik was er heel gelukkig mee. 






















HVC: An Gevers schreef in ’90 daarover dat het een installatie was met ingetogen zeggingskracht. Er hing ook het werk “ESSE”, vergezeld van de cijfers 195 en 145. (195 ESSE 145). Daarover schrijft ze: “De mens en de maten van het schilderij worden daarmee als de materiële componenten van een heilige drie-ëenheid naar voren geschoven. Deze relativering is eigen aan het werk van Maes. Ze betwist daarmee zowel universele waarden als de thematiek die ze zelf hanteert. Liefst zou ze de thematiek weergeven van: niets is zeker, alles is waar.”

AM: Ik ben Latijnse woorden beginnen gebruiken omdat ik aan die woorden niet onmiddellijk een betekenis kan geven. Mocht ik bijvoorbeeld Nederlandse woorden gebruikt hebben, dan ligt de betekenis te veel voor het grijpen, te dicht bij mij. Bij het gebruik van de Latijnse woorden is er meer afstand. De betekenis zit er natuurlijk ook in, maar het staat toch verder van me af. Die afstand vind ik heel belangrijk. En ik zet er de maten van het schilderij, 195 x 145 cm, dat alle opgeroepen associaties en betekenissen er eigenlijk niet nodig zijn, uiteindelijk gaat het om een schilderij, van een specifiek formaat


 

HVC: Een ander werk die er hing was Invisibilis, wat later ook de titel van een expo wordt. De vijf i’s in het woord zijn voor jou gelijk aan vijf verticale strepen, en die karakteriseren – volgens An Gevers – de complexe interactie tussen vorm en betekenis.
Je karakteriseert de complexe verweving van vorm en betekenis. Je hebt een voorliefde voor symbolen, regelmaat en getallen. Woorden en geometrische figuren lopen als rode draden door je  werk.

Over je werken op papier schrijft Koen Van Synghel, naar aanleiding van je catalogus ’80-’95’: “Agnes Maes haar werken zijn een materieel gevecht met lijn, vlak en kleur, met een rijke materialiteit.”




AM: In verband met Invisibilis, wou ik vooral ook zeggen dat wat je niet ziet, ook een belangrijke rol speelt.
Daarom hou ik ook steeds minder van figuratie, waar ik trouwens nooit echt van heb gehouden. Omdat ik dat ergens te gemakkelijk vind. Ik hou meer van moeilijke dingen. Op alle gebied. Altijd.



 

HVC: Ook in de muziek of in de literatuur?


 

AM: Op het gebied van muziek ben ik niet erg op de hoogte. Tot mijn grote spijt. Ik kom uit een a- of zelfs anti-muzikale familie. Ik wou mijn kinderen dat lot besparen en heb ze naar de muziekschool gestuurd. Maar ik denk niet dat het veel geholpen heeft.


 

HVC: In een zelfgeschreven brief uit 1987 schrijf je: “Het gaat niet om het spel der vormen, maar om vormen die inhoud dragen.” Het zijn meer dan gewoon vormen die je op het doek zet.



AM: Daar heb ik heel goed beschreven hoe een werk bij mij wordt opgebouwd. Je gaat naar een soort climax, die enkele tellen duurt, en dan is het voorbij. Je kan echt opstijgen in iets, tot een bepaalde hoogte, en dan is het voorbij.



HVC: Als je aan het schilderen bent, en je man roept “Komen eten!”, dan is er kans dat je zegt: “Laat me, ik ben net goed bezig”?




AM: Hij moet me zeker niet storen als ik bezig ben.



HVC: Zit je dan in een soort roes?


AM: Eigenlijk wel. Je moet bijna vanuit een soort roes werken. Je moet die spanning hoog houden, maar je kan dat natuurlijk niet eeuwig doen, je kan dat maar een korte tijd vasthouden.






HVC: Ik had onlangs een
gesprek met Sam Dillemans, en hij zei: “Als ik wacht op de muze, dan kan ik
lang wachten.” Daarom gaat hij altijd naar zijn atelier, zelfs al ‘voelt’ hij het niet op voorhand en dan schildert hij 10
uur per dag. Het geeft hem niet dat er slechte dagen tussen zitten, dat kan bijna niet anders.

AM: Ik werk bijna gans de winter hier aan de eettafel. Ik maak hier
kleine dingetjes, meestal werken op papier, en ik kan me daar kostelijk mee
amuseren. Ik kijk dan af en toe even naar buiten, kijk naar de mooie natuur en
dat zit ik hier met mijn borstel of met mijn vingers te tekenen of te schilderen, want ik schilder veel met
mijn vingers. Dat zijn hemelse momenten… Mochten die momenten er niet zijn, zou
ik het nooit uithouden. Ik denk dat je nooit te veel het verstandelijke mag
laten overheersen.
Je voelt ook dat je ieder moment anders bent. Met kunst bezig zijn is
een manier om heel bewust te leven. Dat is een feit. Terwijl dat de gewone mens
dat vaak niet kan of wil opbrengen. Ik vind het anderzijds een soort
zelfkastijding.

HVC: Ja, het is dubbel.

AM: Het is ook dubbel, ergens tussen afzien en genot of gelukkig zijn.
Je kan natuurlijk geweldig gelukkig zijn als iets goed gelukt is, of diep
ongelukkig als het maar niet lukt. Maar wat is mislukken? Ik weet het niet
goed. Er bestaan daar geen definities voor. Zeker niet in de kunst, denk ik. Ik
weet het niet.

HVC: Ik geef weinig kritiek
op mensen die op een podium staan. Die mensen gaan tenminste op een podium
staan, terwijl niks doen zoveel gemakkelijker is. Als je met iets naar buiten
komt, stel je je kwetsbaar op.

AM: Ik moet zeggen dat ik daar niet zo veel mee bezig ben. Ik ben
eigenlijk bezig met werken: ofwel in mijn hoofd, ofwel met mijn handen. Ik denk
niet vaak aan wat de mogelijke reacties gaan zijn op mijn werk. Uiteraard denk
ik daar af en toe aan, maar het is niet primordiaal. Je moet zelf kunnen denken
of voelen dat het goed is wat je doet. Want anders kan je dat niet uithouden.

HVC: Mijn collega van ARTspotter schreef naar aanleiding van je expo bij Villa De Olmen in Wieze (2010):
“De indrukken en confrontaties die ze doorheen de tijd op zich zag afkomen, heeft ze telkens weergegeven in een beeldtaal die haar op dat moment het beste leek. Het dagelijkse leven met zijn kleine gebeurtenissen of toevalligheden, de relatie met zichzelf of anderen, de (soms moeilijke) zoektocht naar een harmonieus bestaan, de natuur, het landschap, de (levens)ruimte, de onstuitbare informatiestroom, de huiselijke geborgenheid én ‘gebondenheid’,… Al deze thema’s komen naast en met elkaar voor in de verschillende werken. Agnes Maes verkent soms gevaarlijke, pijnlijke grenzen… “
Hij maakt ook bij je assemblages een link naar Camiel van Breedam. Ook naar Mondriaan en Morandi wordt een steentje geworpen. 

Wat is je
lievelingswerk?


AM: Ik hou geweldig van het werk dat bij ons in de hal hangt, ‘De zoektocht naar evenwicht’ (1998). En van dat werk naar Morandi in
de living, het laatste werk dat ik gemaakt heb in de Morandi-reeks, uit 2005.




































HVC: Hoe komt het dat dit
werk naar Morandi een van je lievelingswerken is?

AM: Wel, het is een samenstelling met die post-its die ik veel gebruikt
heb: ik plak een reproductie af met post-its, en dan maak ik een soort synthese
van wat Morandi deed. Niks staat er zomaar. Alles is beredeneerd, maar niet à
la minute, maar al werkend. Ik heb dat later nog ietsje anders geschilderd, met
dat sapgroen. Ik heb enkele jaren geleden een soort groen ontdekt, dat ik
voordien niet kende. Ik kocht in de uitverkoop allerlei soorten olieverf en ik
zei tegen de verkoper om me maar alles mee te geven, zonder te kijken wat het
was. Ik zag dan thuis een soort groen, sapgroen genaamd. Ik had daar nog nooit
van gehoord. En ik begon daarmee te werken. Vroeger
gebruikte ik eerder een traditioneel groen, zoals Raveel, een soort weidegroen
of grasgroen. Dat sapgroen is voor mij een soort kleur die zowel verwijst naar
mos als naar dennentoppen, heel warm. Zo ben ik dat heel veel gaan gebruiken. Ook bij
Kristof hangen er een paar werken waarin sapgroen gebruikt is. Maar veel mensen
kennen die kleur niet.






































Zo is er het schilderij ‘Bloedbad’. Dat is ontstaan na het zien van
allerlei soorten gruwel en geweld, en er stond een foto in de krant met daarop
een soort bassin met bloed in. En ik dacht onmiddellijk: “Dat moet ik hebben… ”
Het zijn niet alleen al die mensen die daar gestorven zijn, niet al die lichamen, maar
wel het bloed dat letterlijk gevloeid is. Ook toen die beelden van Fallujah
– waar Amerikaanse soldaten zwaargewonde opstandelingen hadden vermoord – elke
dag van ’s morgens tot ’s avonds op tv kwamen. En dat werkte zo op mijn
zenuwen, dat ik er iets moest mee doen: een schilderij maken. Dat zijn van die dingen
die me eigenlijk bijna gek maken.
 





















 









HVC: Gaan we anders kort even
naar je atelier?


AM: Het is geen ideaal atelier, hoor.

HVC: Waarom niet?

AM: Het moet hoger zijn. Je moet licht hebben uit het noorden. 


HVC: Werk je met muziek op de achtergrond?


AM: Ik werk in absolute stilte. Ik kan weinig geluid verdragen. Ook de
chauffageketel die af en toe aanschiet kan me enorm storen. Ik hou van de
stilte. En toch zijn mijn werken vrij geweldig. Dat is de tweespalt in mij. Het
gevecht en de rust.
HVC:  Je vertrekt veel van een bruine onderlaag…

AM: Dat is mijn vertrekpunt. Ik schilder altijd eerst het witte doek
bruin, met acryl, zo zot mogelijk, dus zonder enig plan of idee. En dan kan ik
dat gebruiken, al schilderend soms … Kijk, die randjes, die zijn meestal nog
zichtbaar. Daar mag de toeschouwer in zien wat hij wil. Het is nooit bepalend,
het is nooit dichtgeschilderd.


HVC: En weet je
achteraf meestal nog het moment waarop je iets schilderde? In welke gemoedstoestand je je bevond?

AM: Ik ben vertrokken van die foute foto’s van mijn schilderijen, dus
twee over elkaar gedrukte foto’s van twee van mijn schilderijen. Ik kende
uiteraard de twee werken afzonderlijk heel goed
, maar vond het resultaat zo
wonderlijk: die nieuwe compositie die was ontstaan. En dan dat beeld
schilderen, dat beeld aftasten. Dat was heel avontuurlijk.






























HVC: Wil je nog iets kwijt over de rode
boorden die we in verschillende van je werken aantreffen?

AM: Toen ik
die werken rond Fallujah maakte – die gingen echt over de dood, dan dacht ik:
“Eigenlijk is het leven op de voorkant daaruit verdwenen, want het is de dood.”
Toch wilde ik op dat thema werken, en dat deed ik door de zijkanten rood te
schilderen, rood dat het kleur van de dood en van het leven is. Ik geef toe dat
het rood op die zijkanten niet altijd plastisch past met de (kleur en de vorm
van) de voorkant, maar dat kan mij niet schelen. Het is de betekenis die
belangrijk is. Zo heb ik die rode boorden blijven gebruiken. Ik had in Freiburg
een expositie en alle schilderijen die er gingen hadden roden boorden. Ik vond
dat fantastisch: “Het leven zelf op de kant.” Ik zeg niet dat ik dat de rest
van mijn leven zal gebruiken, maar ik zal het toch moeilijk kunnen laten.




HVC: Je hebt ook schilderijen met gele
boorden…




AM: Dat geel
is dan wel in functie van het schilderij. 






HVC: Hoe zou je je werk
omschrijven aan mensen die jouw schilderijen en tekeningen nog nooit hebben
gezien?

AM:
Dat ik het heel moeilijk heb omdat mijn werk zo complex en veelzijdig is. Ik
ben niet één van die kunstenaars die altijd hetzelfde doen, ik háát repetitie.
Ik wil me echt altijd uitsloven tot het uiterste, ik kan er niet aan doen.
Vanaf
mijn man met pensioen was, heb ik ook niks meer in het huishouden gedaan, ik
vind huishouden ook niet interessant.

HVC: Om je te concentreren op de
kunst? Om de tijd en energie dat je hebt in je atelier te kunnen doorbrengen?

AM:
(knikt en lacht) Het is een noodzaak hé.

HVC: Dat zeggen jullie allemaal, dus ik begin het te geloven. (knipoogt) 
Hilde Van Canneyt, copyright 2013, met dank aan croxhapox.

Agnes Maes stelt tentoon van 23 maart tot 5 mei 2013:



Kristof De Clercq gallery
Tichelrei 82
9000 Ghent
Belgium


T  +32 9 223 54 34
M  +32 474 57 12 91
E  info@kristofdeclercq.com
W  www.kristofdeclercq.com
Opening Hours
Friday – Sunday 3-6 pm



www.agnesmaes.be

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *