Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Koen van den Broek

volgend interview: Hans op de Beeck



Interview met Koen van den Broek, Schilde, donderdag 22 maart 2012.


“I am the table, I want you on the floor”



Hilde Van Canneyt: Hallo Koen, bedankt om me hier in je tuin te ontvangen op deze tweede lentedag. Je bent nu 38 jaar. Wat is tot nog toe je grootste voldoening als schilder geweest? Of heb je liever dat ik je een kunstenaar noem?
Koen van den Broek: Schilder of kunstenaar, dat is niet van belang. Het medium is van belang, maar ook niet de hoofdzaak. Dat heb ik aangetoond toen ik curator was in het M HKA in Antwerpen. Het woord kunstenaar heeft in Vlaanderen een wrange bijklank. Als ze me in Los Angeles vragen wat ik doe, zeg ik: “I’m an artist”. En dan is het van: “Wow, fantastic!”, en je bent vertrokken. Als ik hier zeg dat ik kunstenaar ben, is het eerste wat ze me vragen: “Kan je daar van leven?” Dat woord klinkt hier op één of andere manier verkeerd.
Wat mijn grootste voldoening is? Ik vrees dat ik hoe langer hoe minder bevrediging vind. Vroeger was het nog plezant, nu wat minder. Op mijn achtendertigste haal ik het meest voldoening uit mijn vrijheid die veel groter aanvoelt dan vijf jaar geleden.

HVC: Vrijheid in je hoofd, of vrijheid in de werken die je maakt?

KvdB: Onafhankelijkheid in alles.

HVC: Is het doordat je al zover gekomen bent in je leven, dat je meer “neen” kan zeggen en meer eisen kan stellen?

KvdB: Velen vinden het cool om controlefreak te zijn, en om altijd “neen” te kunnen zeggen, maar je moet je niet in een bepaalde positie bevinden om “neen” te kunnen zeggen. Je kunt àltijd veel eisen stellen, maar of ze ook ingewilligd worden, dat is iets anders.

HVC: Laten we beginnen bij de traditionele kind-tot-puber-vraag. Het enige wat ik van je kindertijd te weten ben gekomen, is dat je toen al achteraan in de auto bij je ouders gefascineerd was door het landschap dat voorbijgleed.
Ben je opgegroeid in een artistieke omgeving, of eerder in een intellectueel nest? Je hebt namelijk eerst een bachelor ingenieur-architect behaald.

KvdB: Mijn ouders wilden me goed opvoeden, en boden me daarom ook een goede opleiding aan. Maar daarnaast heb ik als kind ook veel meegemaakt – het bedrijf van mijn ouders ging failliet, waardoor het echt overleven was, en ik des te meer besefte dat ik mijn best moest doen. Ik heb zelfs nog bij kaarslicht Latijn gestudeerd. Mijn ouders hebben me steeds verzekerd dat ik niets van wat ik al in mijn zak had, kon verliezen, en altijd moest proberen verdergaan.

HVC: Toen je nadien besloot om schilderkunst te gaan studeren, moest je van je ouders – als je dan toch per sé die richting wou volgen – minstens het verschil maken. Dat is je uiteindelijk ook gelukt.

KvdB: Mijn ouders zijn intelligente mensen. Trouwens, tegenwoordig kan je soms beter een vakman zijn dan een burgerlijk ingenieur. Ik ben ook tegen de kunsthumaniora. Kiezen voor een kunstrichting is een beslissing die je maar vanaf je twintig jaar kan maken. Het moet een bewuste keuze zijn. Nu is zo’n richting een soort van afvalrace. Het is plezant, want je kunt er je haar laten groeien en wat joints smoren. Maar toen ik als ingenieur architect op de kunstacademie arriveerde, kwam ik terecht bij een bende mensen die gewoon niet mee konden, hoewel het niveau er enorm laag lag. Nochtans moet je in de kunstwereld over enkele kwaliteiten beschikken om ergens te geraken.





HVC: Op de Antwerpse academie was je niet geslaagd. Gelukkig maar, achteraf gezien. Nadien ben je toch nog naar de academie in Breda getrokken. Toch ben je in ’97 wél op het HISK (Hoger Instituut Schone Kunsten, vroeger in Antwerpen, sinds 2007 in Gent) aangenomen, waar toch niet Jan en alleman wordt toegelaten.

KvdB: Ik werd eerst op de academie aangenomen. Gebuisd. Ze raadden mij aan om dan toch maar te vertrekken. Jaar toch opnieuw gedaan. Buitengetrapt.
Mijn grote voorbeelden waren Frank Auerbach, Lucian Freud en Francis Bacon, en ook zij waren verbonden aan de Marlborough Gallery waar ik nu mee samenwerk. Ondertussen heb ik wel al twaalf jaar met White Cube in Londen gewerkt, dus tja, … Als ik sommige docenten tegenkom op beurzen, zeggen ze dat ik wel in een ‘groot schoon huis’ woon, “maar met veel onderhoud aan hé!” Welkom in Vlaanderen! (lacht)

HVC: Welk onderzoek voerde je op het HISK en wat heb je er geleerd? Zijn er zaken waar je tot op de dag van vandaag nog altijd de vruchten van plukt?

KvdB: Ik vind het woord ‘onderzoek’ sowieso verschrikkelijk. Iedereen moet maar onderzoeken doen en doctoreren, zelfs al hebben ze al een Master diploma. Ook om docent te worden moet je tegenwoordig ik-weet-niet-wat doen. Al die termen, ik heb het daar niet zo voor. Toen ik op het HISK zat, was het net de overgang van directie. Professor Johan Swinnen verliet toen juist het HISK, professor Willem Elias was en is nog altijd voorzitter.
In die tijd was het nog een driejarige ‘opleiding’ en ging het er veel anarchistischer aan toe. Dat vond ik beter. Toon Verhoef, Rob Scholte, David Elliott, Catherine David,… een heel brede waaier aan mensen uit de kunst passeerden, waardoor je een goed zicht kreeg op wat er in de kunstwereld gebeurde. Ik ben bang dat het tegenwoordig teveel aan het verengen is en ik denk dat het weer wat meer moet worden opengetrokken. Zelf heb ik heel veel internationale mensen leren kennen. Ik had daar een eigen atelier waar ik mijn werk kon ontwikkelen. Wat mij betreft was het HISK een heel goede zaak.

HVC: Was je toen qua ‘thema’ of ‘schilderstijl’ (ik weet niet of je die term kan verdragen), met hetzelfde bezig als nu?

KvdB: Verf op doek hé. (lacht)
In het begin waren mijn schilderijen heel expressief, mede onder invloed van mijn goede Antwerpse vriend Fred Bervoets. Toch denk ik dat het toen al heel goede werken waren. Ze deden denken aan de vroege werken van Jackson Pollock. Ik hield ook enorm van het werk van de New Yorker Jean Michel Basquiat, maar dat werd ik heel snel beu. Zijn werk ging eerder over cultuurverschillen en de emancipatie van de eerste zwarten. Het ging er over om een bepaalde beeldtaal te ontwikkelen die exotisch overkomt. Ik probeerde die expressieve schilderijen uit te zuiveren, maar dat verveelde op den duur.

HVC: Dreef je toen al een soort ‘handeltje’ met je schilderijen?

KvdB: Hilde, we leven niet meer in de tijd van de kruisvaders hé!
Maar inderdaad, ik heb op het HISK mijn eerste schilderij verkocht. Ik heb gewoond en geslapen op het HISK – wat niet mocht. Ik moest daar pissen in de sneeuw buiten, ik durfde er ’s nachts niet rond te lopen, want ik scheet in mijn broek van de schrik. Bovendien was er vroeger een psychiatrische instelling onder ons, waardoor je van alles leek te horen, wanneer je daar om drie uur ’s nachts alleen zat. Soms ging ik ook ’s nachts werken in de BIFA fabriek, een afvalverwerkingsbedrijf, voor nog geen vijf euro per uur. Mijn benen omhoog bengelden tot aan mijn schouders in de olie om frituurvetten te scheiden van oliën en natuurlijke vetten, en oliën van machines – of zoiets. Dat waren het soort jobs die ik toen deed. Ik mócht in die tijd zelfs niet werken, omdat ik op het HISK zat, maar ik deed in die tijd blijkbaar van alles wat niet mocht. Het was puur overleven. Je hebt dan twee opties: “Gaan we door of gaan we niet door?” Het enige wat ik toen dacht was: “In België kan je niet doodgaan, ofwel moet je zelf het initiatief nemen.” En er is altijd wel één of andere klootzak die je een boterham met Nutella geeft, so forget it.

HVC: Je bent dus blijven gaan, waardoor tegenwoordig reporters tot bij jou komen om je over je werk uit te horen. Gelukkig haalde je ‘The Forever 27 Club’ niet, in tegenstelling tot Kurt Cobain, Jim Morrison, Jimmy Hendrix, Janis Joplin, Amy Winehouse,… Zij kunnen hun verhaal niet meer navertellen.

Op die leeftijd kwam ook de lokroep van de Verenigde Staten, “want wat nog te schilderen in een tijd waar alles al geschilderd is op alle mogelijke manieren?” Je hoopte er frisheid én nieuwe schildertechnieken te vinden. Toch concludeerde je dat er niet zóveel verschil was tussen de Europese kunst en die van de VS.
Verder was je ook gefascineerd door de invloed van de Amerikaanse cultuur op de Europese, niet in het minst door de films van Alfred Hitchcock, Roman Polanski en David Lynch.
Je twijfelde om er te studeren. Blijkbaar kon je er niet genoeg van krijgen. Maar op dat moment werd je opgepikt door de hippe Londense White Cube Gallery’, wat aan je carrière een superboost gaf. Al gauw was je ook in Amerika gelanceerd. Zo mocht je zelfs het sluitstuk verzorgen van een expo in het SFMOMA in San Francisco, over de invloed van Matisse op heel de kunstgeschiedenis. Niet slecht geboerd zo op je 27ste zou ik zo zeggen…

KvdB: Ofwel begin je op je 27ste, ofwel stop je. Ik heb dat eigenlijk nooit zo bekeken. Dank je, Hilde. (lacht)

HVC: Ik las ergens dat je zei dat de mensen die over je werk schrijven, eigenlijk je goedkope psychologen zijn, omdat ze je inzicht geven in jezelf.

Over naar Matisse: jij vindt hem één van de belangrijkste kunstenaars van de laatste honderd jaar. Daarnaast las ik dat je ook van de Franse landschapsschilder Jean-Baptiste Camille Corot houdt. Fijn om hem na honderd kunstenaars ook eens te horen als invloed.

KvdB: Henri Matisse is niet alleen voor mij belangrijk, dat is hij voor de halve kunstwereld. Allez, voor alle interessante artiesten. (lacht) Corot werd aangehaald door mijn tentoonstelling in 2009 in het KMSKA in Antwerpen. Eigenlijk was het de bedoeling een expo te maken van Corot en mij. Corot heeft me heel lang gefascineerd en eigenlijk speelde ik met de mogelijke relevantie om onze werken samen te brengen op een manier that it makes sense. Er is toen over gesproken met Herwich Todts, Dr. Nico Van Hout en Dr. Paul Huvenne.
Maar ik kreeg de gelegenheid om mijn werken op papier te tonen – ofwel moest ik nog tien jaar wachten omwille van de verbouwingen – en daarom hebben we dan voor het laatste gekozen. Zo is de expo ‘Preview’ er gekomen. Die werken op papier waren eigenlijk een ongedwongen manier om met landschappen om te gaan. Het wordt helemaal losgekoppeld van een schilderij, want je begint eraan zonder verwachtingspatroon










HVC: Voor de mensen die de expo niet gezien hebben: je hebt die werken op papier gemaakt, omdat je in je atelier in Brentwood in L.A. zat, waar het je niet lukte om te schilderen. Daarom probeerde je op papier te werken, wat een heel andere ervaring is dan werken op doek. En eigenlijk ook minder ‘gedoe’. Het feit dat je de doeken niet moest verslepen, zal er op één of andere manier ook wel mee te maken gehad hebben. Vertel ik het juist?

KvdB: Min of meer. Ik werkte er in een prachtig modernistisch huis uit de jaren ’50, met die typische L.A. architectuur. Beneden had ik een klein ateliertje. Het is niet alsof ik niet wist wat te schilderen, maar ergens zat ik met heel veel vragen – teveel vragen zelfs.  Daar heb ik de eerste werken op papier gemaakt, zonder verwachtingen, maar met verrassend resultaat. In 2000 had ik daar ook een atelier en lukte schilderen ook niet. Ik heb er toen vooral gefotografeerd. De fotograaf van Mike Kelley is dan heel snel moeten komen om reproducties te maken voor White Cube. We hebben alles verscheept naar Londen. We hebben toen twee werken die we goed vonden, geselecteerd en verkocht, en die zijn dan in goede collecties terechtgekomen. Acht werken zijn nadien vernietigd in België. Anderzijds was ik gefrustreerd doordat ik geen beelden in België kon maken. Ik heb die afstand nodig om een disconnectie te maken en objectiviteit te bewaren. Op die andere locatie kon ik ook niet werken, dus heb ik dan toch maar eens wat dingen op papier uitgeprobeerd. Gewoon gedaan alsof het niks voorstelde en gewoon wat gespeeld en me geamuseerd. Na een tijd – dat is een beetje het probleem met mijn karakter – wil je als je zoiets doet, toch zorgen dat het niet ‘flauw’ is. Na een termijn beginnen die werken op papier dan toch – tussen het rondlopen door – vorm te krijgen. Mede door de ongedwongenheid, werden ze na verloop van tijd interessant en hebben ze uiteindelijk iets betekend. Voor mij was het daar het paradijs.

HVC: Je beseft dus dat je een paradijselijk leven hebt? 😉

KvdB: Natuurlijk. Dat aspect is voor mij ook heel belangrijk. Ik leef ook maar één keer. Jij toch ook?





HVC: Je bent enorm geïnteresseerd in de verschuivingen in de kunstwereld, vooral in hoe de ene kunstenaar op de andere reageert.

KvdB: Mijn tentoonstelling die opent op 29 maart ’11 in Seoel (Korea), heet ‘From the East to the West and back’. Ik ben de galerie al gaan checken en ben er ook gaan werken – vooral met mijn fototoestel. Nadien heb ik er thuis op verder gewerkt, als een antwoord op wat ik in Korea zag. Die schilderijen zullen in die expo te zien zijn. De eerste titel was eigenlijk ‘From here to the West and back’. Die oorspronkelijke titel heeft te maken met mijn samenwerking met de Amerikaanse conceptuele kunstenaar John Baldessari, die al zijn schilderijen heeft verbrand, en zogezegd tegen schilderkunst was. Maar dat bleek niet zo te zijn, want in 2001 heb ik ontdekt dat hij net wél veel met Henri Matisse en de Amerikaanse schilder Filip Guston bezig is. Nu is het anders, maar in de jaren ’50 heeft heel die generatie in de VS Matisse overgenomen. De ‘Writings’ van Donald Judd, dat gaat over Matisse. Judd is schilder, hij maakt geen sculpturen, in tegenstelling tot wat iedereen denkt. De beste mensen die sculpturen maken, zijn schilders – of tenminste als schilder begonnen. Andy Warhol komt uit Matisse. En aangezien John Baldessari ook volledig uit Matisse komt, heb ik daar op gereageerd door mijn favoriete werk van Matisse, ‘Porte-fenêtre a Collioure’ uit 1914, op Baldessari te projecteren. Dat werk heb ik er gewoon bovenop geschilderd, terug afgenomen en er een autonoom werk van gemaakt. Dit is uit de serie ‘Out of space’ en de titel is ‘From here to the West and back’. Het gaat over de wisselwerking, een soort cross-over van een geografische spanning en een soort tijdsspanne.










HVC: Eén of andere krant kopte je zelfs: “Hopelijk ben ik wat als Matisse.”

HVC: Vooraleer we bespreken ‘wat je maakt’ en ‘wat je drijft’, zullen we het hebben over het dood spoor waarin je in 2006 terechtkwam. Je wilde niet dat je werk voorspelbaar werd – een valstrik waar veel kunstenaars in trappen. Je wilde spanning en verschuiving voelen.
Blijkbaar zit het wel in je karakter om ‘afstand’ te nemen. Gevaarlijke patronen waarin men durft te belanden, wil jij veranderen en ‘durven te stoppen’. Die afstand is ideaal om niet te worden overreden door de trein van je eigen succes.

KvdB: Het woord ‘succes’ komt van anderen, het is een woord dat ik zelf nog nooit over mijn lippen heb gekregen.

HVC: Hier komt mijn vaste clichévraag: wat vind je van schoonheid in de kunst? Want gewoon wat mooie plaatjes schilderen interesseert je niet.

KvdB: Ik vind het niet erg dat mijn plaatjes mooi zijn hé.
Wat dan met lelijke kunst te doen? Gewoon in de vuilbak smijten! (grijnst)
Ondertussen zegt iedereen wel dat er tegenwoordig enorm veel vrijheid uit mijn werk voortvloeit, zeker in mijn grote werken. Die schilderijen staan op de millimeter nauwkeurig, ook al trek ik een lijn van vier meter, die zit juist. Dat is niet mijn reactie, maar die van verzamelaars en critici. Ineens komt blijkbaar alles open en bloot. Op mijn tentoonstelling ‘Insomnia and the green house’ in September 2011 in de Freedman Benda gallery in New York, waren zes van mijn werken 400 x 266 cm.

Dit seizoen hebben we geopend in New York. Ze hebben mijn beeld gebruikt op de cover van de gallery guide, alsook hebben ze me vier pagina’s gegeven in het Modern painters Magazine. Ik heb daar heel de galerie architecturaal laten ombouwen. In het begin heb ik een soort van vrij strakke, cosy ruimte gemaakt, gebaseerd op de grote modernistische architect Rudolf Schindler die van Oostenrijk naar L.A. reisde. Zelfs het raamkozijn heb ik gekopieerd, zodat het leek alsof je keek in een Green House. De naam insomnia staat voor die grote doeken. Dat soort van beelden doet denken aan de boeken van Stephen King, aan een soort van continue non-beelden. Beelden die je ziet wanneer je teveel nadenkt, teveel naar films kijkt en teveel rondloopt op deze wereld “als het niet meer zo goed gaat, maar toch af en toe een lichtje in de duisternis ziet”. Daarvan krijg je die flashy beelden die totaal verschillend zijn van vogelperspectief. De confrontatie van beelden vanuit San Francisco tot beelden uit de woestijn tot dreigende beelden tot bijna zeer open beelden zoals je in ‘Paris Texas’ van Wim Wenders ziet, maar dan in the Green House. Een soort van cosy ding van werken die komen uit Long Island, uit Montauk, waar ook heel die generatie van Jackson Pollock en Willem De Kooning hebben gezeten. Dat contrast zit er heel erg in verweven.

HVC: Hoeveel werken vliegen uiteindelijk in de vuilbak, alvorens de kunstminnende medemens ze te zien krijgen?

KvdB: Ik moet toegeven dat ik die vraag beu ben, Hilde. De mensen weten dat ik negen jaar geleden driehonderd werken heb vernietigd. (Ik wist dat niet, red) Ik vond ze niet goed, ze waren een ballast. Daarom hou ik echt niet van de Duitse kunstenaar Anselm Kiefer, omdat hij houdt van monumentaal gewicht. Hij maakt een werk, bindt er een strik rond en verkoopt dat voor veel geld aan een museum. Dan smijt hij zijn werk in een museumzaal en de museumzaal is naar de kloten. Daarom leun ik meer aan bij een conceptueel kunstenaar als John Baldessari die zijn werk verbrand en zegt: “Cremation project”, wat ruimte geeft… verlos je van al het kwade en je kan weer verder. En dan begint hij te schrijven zoals Bart Simpson die straf schrijft: “I will not make boring art anymore.”

HVC: Over naar je eigenlijke schilderijen. Voor diegenen die je werk nog niet zo goed kennen, kunnen we eenvoudig stellen dat je je inspiratie haalt uit het onderweg zijn en de dingen die je ‘on the road’ ziet, veelal vanuit je auto gefotografeerd. Jouw oog gaat niet naar dat wat de gemiddelde toerist fotografeert, maar net naar de stoepranden, verkeersdrempels, viaducten, bruggen, benzinestations – de ‘sidewalk’, “omdat afwezigheid in je werk belangrijker is dan aanwezigheid”. Objecten, vlakken en lijnen verzelfstandigen zich progressief binnen het beeld, schrijft iemand.

De foto’s die je in functie van je schilderijen maakt, noem je snapshots, ze functioneren slechts als geheugensteun. Je werkt liever analoog dan digitaal en verwerkt je beelden niet met de computer. Ze zijn anders dan een schetsboek, want ze hebben geen emotionele waarde.
Mensen verschijnen niet in je werk, hoogstens sporen. “Menselijk vlees op doek interesseert je niet”, zeg je ergens in H-art.

In een interview met Joseph De Roover – die in één van je boeken een lang interview met je heeft afgelegd – zeg je dat je werk over transformaties gaat: van de realiteit naar foto en van foto naar het schilderij. Op die manier creëer je een bepaalde afstand, een leegte en een duidelijkere confrontatie van de elementen op het doek. Je ziet je schilderijen in de vorm van een projectie van een beeld op doek, zoals een filmprojectie.

Je werk gaat steeds over een ontrafeling. Een ontrafeling van beelden en daarna een reconstructie van die beelden.

Jij zoekt uit die 1000-en foto’s – vertrekken van fotografie is voor jou een zelfgekozen beperking – die enkelingen eruit die in aanmerking komen om vertaald te worden naar canvas.

Toch kwam je in je expo ‘Angle’, waar een reeks van elf nieuwe doeken te zien was in de White Cube in Londen in 2007, los van je bronmateriaal, je snapshots, die refereren aan een geografische plek.

KvdB: Het wordt zo druk dat ik hoe langer hoe minder, tijd heb om te reizen en te fotograferen. Ik wilde daarom nog eens door mijn fotoarchief van de afgelopen twaalf jaar gaan, want het kon dat ik nu op een andere manier naar mijn foto’s zou kijken. Wat ik toen slecht vond, kon ik misschien nu met de jaren appreciëren als beeld. Ik heb wel een vierduizend foto’s per reis getrokken – en ik heb enorm veel gereisd –  “dus daar moet wel nog iets tussen te vinden zijn”, dacht ik. Maar het probleem is dat ik altijd bij dezelfde selectie foto’s uitkom die ik tien jaar geleden ook al maakte. Af en toe vind ik er wel nog een lucky shot tussen, maar voor de rest: forget it. Heel mijn fotoarchief is een lege doos geworden. Je kan het vergelijken met Pastis: je blijft er water bijdoen, en op den duur schiet er alleen nog maar water over. De expo’s die ik achter de rug heb – en de tentoonstelling nu in Korea – zitten ijzersterk in elkaar, maar als ze me nu vragen nog twee schilderijen bij te maken, is het al kantje boordje. De vraag is enorm, maar ik heb enorm veel werk. De vraag luidde of ik nog iets kon halen uit mijn archief van de laatste twaalf jaar, maar dat is teleurstellend…

HVC: Filmmaaktster Chantal Akerman noemt zichzelf een iressasseuse – een herkauwster, las ik in H-art. Kan je je daarin vinden? Ze zegt: “Hoeveel dingen zijn er eigenlijk die je écht bezighouden? Het zijn altijd dezelfde dingen waar je op werkt.” Akkoord?
KvdB:

HVC: Is het anderzijds niet goed dat je verplicht bent een nieuwe start te nemen en in een nieuwe vijver te springen? Kan je geen foto’s hier in je hometown Schilde nemen?

KvdB: Ik heb dat al gedaan hoor! Je moet niet denken dat ik dat nog niet geprobeerd heb. Maar daar kan ik geen bal mee doen.

HVC: Zijn er beperkingen in je keuze van materialen – verf en doek? Sowieso werk je met olieverf – ik ben vergeten waarom. Ik herinner me wel gelezen te hebben dat je met verf zelf kan sturen, wat al een heel belangrijke drijfveer voor je is. Ik zie je ook niet als een bezeten schilder. In die zin ben je anders dan andere schilders, vind ik. Je bent niet zo aanvallend naar het doek toe, maar eerder terughoudend. En dan trek je ergens enkele trefzekere lijnen en vlakken.
Een krantentitel luidde ook: “Die streep staat daar omdat ik zeg dat ze daar moet staan.”
Je ziet dat het erg doordacht is. Ik denk niet dat je meer dan tien extra minuten aan een doek wijdt als het niet meer nodig is. Je houdt ook niet speciaal van de toets, de verfgeur of whatever – aspecten waar andere schilders wel op kicken.

KvdB: Ik schilder dan ook niet graag, ik vind het verschrikkelijk.

HVC: Maar je doet het omdat het je enige manier is om je verhaal te vertellen.

KvdB: Ik vraag me steeds vaker af of ik eigenlijk nog veel te vertellen heb. En of het daar wel over gaat: een verhaal vertellen.

HVC: Als je niets meer te vertellen hebt, kan je toch gewoon stoppen en luieren.

KvdB: Ik heb dat geprobeerd, maar het lukte me niet. Nee, ik heb nog enorm veel te vertellen hoor. Zo hebben we ook nog andere grote projecten gedaan zoals in het MAS museum in Antwerpen, waar ik mijn versie van ‘Madonna met kind’ van Jean Fouquet – gedateerd 1450 – heb gemaakt. Daar komt in de toekomst zeker een vervolg op. Ik ben tegenwoordig enorm bezig met de klassieke schilders: Leonardo da Vinci, Zurbarán, El Greco, Djego Velásquez … tot Matisse. Hoe ver kan je daarin gaan?
Zo ben ik ook ergens een plein en gebouwen aan het ontwerpen. Ik maak ook ingrepen binnen de architectuur: op heel grote schaal (7000 m²) tot iets wat je op tafel moet leggen. Het is een heel dunne lijn: je mag er niet over zitten, het moet er juist ‘op’ zijn.

HVC: Terug naar je oude liefde dus: de architectuur.
We hebben het hier trouwens nog niet gehad over je verhouding tot architectuur in je werk, terwijl je teksten er bol van staan.
KvdB: Dan moeten we het er hier niet over hebben …

Zie je jezelf wel nog als oude man schilderen? Op het einde van je documentaire van Goudvis (op Canvas), zeg je: “Is het een job, is het geen job? Is het een passie, een noodzaak? Sowieso gaat een kunstenaar nooit op pensioen.”

KvdB: Tja, ik zit hier voorlopig nog en ik ben nu een atelier aan het verbouwen… we zien wel…





HVC: België heeft je maar ‘laat’ omarmt. In 2009 had je een knappe expo in het S.M.A.K: ‘Curbs and cracks’. Naar aanleiding van die tentoonstelling heeft Sara Peeters mooi je ‘oeuvre’ omschreven:
“Verschillende series werk passeren, ontmoeten en overlappen elkaar. Op die manier komen nieuwe combinaties tot leven. Abstractie ontmoet het figuratieve, Vlaanderen stuit op Amerika, kleuren raken grijs.
De kunstwerken van Koen van den Broek zijn niet bepaald sociaalvaardig te noemen. Ze boycotten elke vorm van toenadering en het is dan ook niet evident om zich door de oppervlakte te wringen. Hun onkunde in communiceren werkt echter intrigerend. De tijd nemen en wachten tot een doek iets uit te spuwen heeft, kan lonen.
Hij schildert de leegte, de pauze, het moment waarop alles even stilstaat. Zijn beelden lijken hun adem in te houden: ze tonen het moment waarop iets gaat gebeuren of achter de rug is.
Vat dit jouw toenmalige expo ‘Curbs and cracks’ in S.M.A.K. goed samen? Is dit wat je wil overbrengen met je stedelijke landschappen?

KvdB: Allez, zo’n warm werk dat daar ging! Zelfs mijn bomma vond dat schoon. Er is daar niet één tentoonstelling gemaakt, er zijn daar zeven tentoonstellingen gemaakt. Ook Andy Warhol deed dat. Het is niet zoals de Vlaamse scholen het doen. Op zich heb ik met die tentoonstelling niets te maken. Niet onbelangrijk is dat de Britse curator Andrew Renton daar hoofdcurator was. Tussen elk schilderij is 52cm tussenruimte gelaten. Velen vonden dat er veel te veel hing, maar dat is het Mona Lisa-effect dat ze in Vlaanderen hebben. Ze willen meestal de exclusiviteit benadrukken op een grote witte muur, maar dat heeft weinig met generositeit te maken. In die zin was het een heel on-Belgische show, maar we hebben toch maar 40.000 bezoekers gehad. Ik vind trouwens dat als je maar twaalf schilderijen per jaar maakt, je nooit kan leren schilderen. Zeker nu ik zelf 38 jaar ben, vind ik dat de foute attitude. Kijk naar de productie van Matisse, Warhol, … je màg werken, anders kom je niet tot iets anders en ben je teveel iets aan het koesteren.

HVC: Naar het schijnt ben je doorgaans een controlefreak, maar nu vond je het fijn om de tentoonstellingsopzet eens aan anderen over te laten.

KvdB: Controlefreak spelen heb ik heel lang gedaan. Je denkt dat je het zelf beter weet en daardoor stel je jezelf niet open. Maar ik denk dat dat vooral heel beperkend is, want als je een controlefreak bent, ben je eigenlijk aan het ontkennen dat iemand anders ook iets interessants te zeggen of te bieden heeft. Alsof iemand anders je niets kan bijbrengen of een meerwaarde kan toevoegen. Door mijn boek ‘Crack’, samengesteld door Dr. Wouter Davids, met zeven bijdragen en heel verschillende internationale en mentale invalshoeken, heb ik Andrew Ranton leren kennen. Hij is het grootste cadeau voor het S.M.A.K. en België geweest, doordat hij als professor van de University van Londen het curatorschap van de expo ‘Curbs and cracks’ op zich wou nemen.
Ik heb Andrew Ranton twee sculpturen laten zien – waar ik vooraf met Jay Jopling lang over heb gesproken – en ik vertelde hem dat ik mijn sculpturen zelf geen kunst vond. Maar Ranton zei: “It’s not up to you. Look at it as it is like a theatherprob” Hij had iets van: “Of dit kunst is of niet, zal de tijd wel uitwijzen.”

HVC: Nog iets over die afstand van je werk tegenover de toeschouwer: zelf zeg je dat je nog voldoende aanwezig bent in je schilderijen. Joseph De Roover zegt daarover dat het niet alleen om het uitzuiveren van ‘verf op doek’ is, maar ook het uitzuiveren van de persoon Koen van den Broek zelf is. Toch zie jij je werk niet als een reflectie van jezelf, maar vooral als een reflectie van de buitenwereld.

KvdB: Next question graag. (lacht)

HVC: Talent is één ding, maar zit genialiteit ook in de werkijver?

KvdB: Talent kan je niet vatten, ik geloof niet in de term talent. Ik heb het altijd als een combinatie van factoren beschouwd: verschillende elementen die tot iets leiden. Je kan factoren stimuleren of niet stimuleren, en dat kan tot iets leiden. Tot daar en niet verder, daar gaat dat over. Je hebt ook mensen met zogezegde fantastische talenten, maar die niets te vertellen hebben.
Iemand die zonder ‘talent’ iets te vertellen heeft, is veel interessanter dan iemand met een meestertalent die geen kloten te vertellen heeft. Talent is een tool, het is puur gereedschap, je kan het zelfs aankweken. Het is niet omdat je alles van de allerlaatste filmtechnieken kent, dat je een ‘Roman Polanski’ kan maken. Trouwens, een gebrek aan talent kan soms interessanter zijn, omdat je daarmee de dingen kunt omdraaien. Je moet je dus nog meer concentreren en forceren, waardoor je soms iets krachtiger maakt. Of je een lijn nu al fluitend trekt of heel geforceerd, beiden kunnen iets hebben. Andy Warhol heeft zijn tekeningen van de jaren ’50 ook met zijn ogen dicht gemaakt. Maar die zijn fantastisch. Dat is een puur talent, maar daarnaast had hij ook nog veel te vertellen. Maar denk ik aan een schilderij van de Britse expressionist Leon Kossoff, dat is lelijk en degoutant, daar kan je niet naar kijken: dat is het mottigste wat er is. Nog lelijker dan een werk van de Duitser Georg Baselitz.







HVC: Hoe weet je dat je werk ‘af’ is? Wat is daarvoor je barometer? Ik las dat ‘diepte’ daarbij niet onbelangrijk is.

KvdB: Dat is allemaal zever. Als ik niets meer heb toe te voegen, is het af. Vanaf het moment dat ik net op die balans zit dat als ik er net iets meer aan toevoeg, het aan kracht gaat inboeten, dan ben ik te ver. Daar zit die lijn. Dat gaat puur om rendement als metafoor. Vroeger vroeg ik raad aan anderen, nu niet meer. Ik beslis. Alhoewel, ik durf wel eens mijn assistent raadplegen en vorige week heb ik nog aan mijn zus en mijn moeder gevraagd of een werk waar ik al twee jaar naar aan het kijken was, verkoopbaar was. Soms vind ik een bepaald werk wel interessant, maar kan ik het niet plaatsen. Ook omdat ik er zelf niet elke dag zou kunnen naar kijken – ik zou er gek van worden.

HVC: Het gaat in je werk niet steeds over inhoud. Dikwijls gaat het over het beeld zelf, al is het ook niet de bedoeling een abstract of conceptueel werk te maken. Uiteindelijk wil je jezelf verassen. Wat toon je en wat toon je niet? Hoe probeer je het verschil te maken?

KvdB: Ik ben niet de formele artiest. Ik ben ook niet Donald Judd.

HVC: Hoe ziet de gemiddelde dag van een succesvolle Belgische schilder eruit?

KvdB: Volgende vraag, Hilde.

HVC: Vind je dat je een bevoorrecht leven hebt? Mij lijkt het me dat een internationale carrière vooral ‘moe’ maakt en enorm veel druk op iemand legt.

KvdB: Ik zou gek worden van een carrière in België, dat zou ik echt niet kunnen. Een internationale carrière biedt – en het gaat zelfs niet om een carrière – eenvoudigweg het gemak dat ik kan zijn wie ik ben. Ik heb daardoor misschien meer stress dan gemak, maar ik denk dat ik een nine-to-five-job niet zou aankunnen. Vroeger dacht ik: “Ik kan alles nog doen en kiezen, want ik heb zo’n vrijheid.” Maar ik zou niet graag in de schoenen staan van veel afgestudeerden. Ik zou er een panische angst voor hebben, denk ik.

HVC: Misschien was je gelukkiger geweest als ingenieur-architect?

KvdB: Architecten, schrijvers, filmmakers, kunstenaars… het komt allemaal op hetzelfde neer. Als je geen verschil kan maken en als je er niet kan stààn en je ergens achteraan in de rij moet staan, is dat niet fijn. Ook in het restaurantwezen heb je de battlefield om de Michelinster, al ken ik veel restaurants zonder ster die veel lekkerder en eerlijker zijn dan resto’s mét ster. Alleen spelen ze ‘the game’ niet mee: . It’s all about playing the game. Er zijn veel artiesten – ik ga geen namen noemen, want je kent te veel kunstenaars, Hilde – die gewoon een Jamie Oliver kookboek nemen en zo gemakkelijk ‘kunstenaar’ worden omdat ze de juiste regels kennen. Zij maken zich ook niet zo druk als mij, maar ik doe dat omdat ik niet anders kan.

HVC: Waarom geef jij eigenlijk les?
KvdB: Omdat mijn grote voorbeeld CALARTS (California Art Institute) in Los Angeles is, of UCLA, waar professionele artiesten les geven. Ik heb hier in Vlaanderen al veel gefrustreerde artiesten zien lesgeven, die vooral graag langs de payroll passeren. De meesten kennen er eigenlijk geen kloten van en net van die moet je leren wat je moet doen. In plaats van te stimuleren, demotiveren ze. Op zich verdien je hier niet veel met lesgeven en ikzelf doe er niet veel voor in de plaats, maar ik heb bij veel jonge studenten toch al voor evoluties gezorgd.

HVC: Kan je nog iets vertellen over je curatorschap in het M HKA in ’08? Die tentoonstelling kreeg de titel ‘FANTASIE’.
KvdB: Voor mij ging het vooral over de battlefield tussen privé- en publieke collecties. Wij hebben in België één van de grootste collecties ter wereld. Er zit hier zoveel kunst verstopt achter verborgen muren: de beste Bruce Naumans, de beste Brice Mardens, de schoonste Jeff Walls,… maar wij hebben in onze musea zogezegd geen budget om iets aan te kopen. Terwijl wij aan de Oerknal van de Vlaamse kunst zitten: kijk maar naar de Primitieven… Maar we kunnen meer voorbeeld nemen aan de Angelsaksische landen en Amerika.
George van het kunstenaarsduo Gilbert and George zei: “Fuck the Asians, fuck the niggers.” – Ik dacht: “wow man” – “We did the Western culture, we did the Western art. This is what we did!” Je kan het Metropolitan in New York niet binnenkomen, want Vlaanderen wordt je rond de oren geslagen. Als je hier in een instelling binnenkomt en kritiek hebt, zeggen ze: “Ja, maar wij zijn geen Tate Modern, geen K21, geen Parijs,… Wat zijn we dan wel? Als we één ding hebben – en dat heeft mode, theater, dans en zelfs architectuur bewezen – is het dat we als Belgen goed bezig zijn. Alleen niet binnen onze instellingen, omdat we maar een soort van underdog mentaliteit blijven hebben die vooral frustrerend is voor kunstenaars. Maar blijkbaar gaat het niet om kunstenaars, blijkbaar gaat het over instellingen.

Daarom heb ik een statement gedaan toen ik de vraag van Bart De Baere kreeg, directeur van het M HKA en een goede vriend, die ik enorm apprecieer. Hij heeft een langetermijnvisie die hij heel goed uitwerkt en zo trekt hij het M HKA op een bepaald niveau, waarvan we nu al de vruchten plukken.

Ik moest voor die expo ‘FANTASIE’ iets met de collectie doen, maar voor mij was dat een ramp. Daarom wou ik er een opportuniteit van maken om mijn verzamelaars, vrienden en galeristen te betrekken. Ik heb mijn galeriste Greta Meert, Frank Demaegd van Zeno X, Micheline Schayzer en Xavier Hufkens gevraagd mee te werken. Ook de collectie van Anton en Annick Herbert werd erin verwerkt om zo het fantastisch werk van Thomas Schutte binnen te halen. Ik heb er Jeff Wall getoond, Marcel Broodhaerts, Jan Vercruysse, Donald Judd, Wiliam Gullick, René Geyvaert, William Eggleston,… alles totaal gemixt. Het maakte niet uit welk medium, het maakte uit over wat het werk ging, wat er neergezet werd door de kunstenaar. Ik heb Mitja Tusek langs Jan Van Imschoot langs Marcel Broodthaerts getoond met daar tegenover John Badessari. But it made sense: het was een fantastische tentoonstelling. Ik heb er ook iets willen mee duidelijk maken op zowel politiek vlak – als het gaat over beleid en communicatie tussen verschillende actoren – als over inhoud en vraagstelling.

HVC: Op de vraag: “Wat zoekt u in een kunstwerk?”, antwoordt Johan Pas: “Een kunstwerk vertolkt de rol van het steentje in de schoen. Het moet irriteren, storen…verontrusten. Daardoor gaat men op een andere manier naar de al vertrouwde werkelijkheid kijken.” Kan je je daarin vinden?

KvdB: Neen.

HVC: Flor Bex zegt daarop: “Een geslaagd kunstwerk gaat in dialoog met de toeschouwer, zodat men zichzelf kan zoeken in het avontuur van een ander.”

KvdB: Het stukje “in het avontuur van een ander” moet je eraf knippen. De rest is volledig waar.

HVC: Zijn je schilderijen = schilderkunst 2012?
KvdB: Daar moeten jullie op antwoorden…

HVC: “Kunst gaat om het maken van beslissingen, niet hoe je het schildert, maar wat je schildert is belangrijk.”

KvdB: Dat gaat weer over de tools, over talent: het gaat erover wat je te vertellen hebt, niet hoe je het doet.

HVC: Ergens zeg je: “Ik ben gefascineerd door de ruimtelijkheid in zijn relatie met de mens. De menselijke persoon heeft behoefte aan vrijheid, maar liefst in geborgen toestand.”

KvdB: Heb ik dat gezegd? Dat is mooi gezegd! (lacht) De vorm van architectuur is een lijn van A naar B. Wat betekent dat? Vroeger had je een jungle, de dinosaurussen, Jurassic Park,… dus je moest van punt A naar punt B gaan. Het eerste wat je moest doen, was een weg aanleggen. De eerste architectuur was dus horizontaal. Pas toen we zoals elk beest een ruimte nodig hadden, gingen we een ‘huis’ maken, en gingen we verticaal.

HVC: Ben je je ervan bewust dat mensen ‘wegdromen’ bij je werken. Dat een werk naar jouw hand ergens in een woonkamer in Amerika hangt en ‘dat het iets doet’ met die mensen.

KvdB: Natuurlijk. Op de kunstbeurs Tefaf in Maastricht hebben net twee vrouwen zitten schrijen: de ene vrouw huilde, omdat een werk net voor haar neus verkocht werd, en een andere vrouw had tranen, omdat ze blij was dat ze een werk kreeg.

HVC: Nu we het hebben over emoties: mogen emoties in de kunst?

KvdB: Kunst zonder emotie, wat is dat? Een frigo?

HVC: Hoe belangrijk is appreciatie?

KvdB: Appreciatie van de juiste mensen is belangrijk. Ook van mensen die teksten schrijven. Dr. David Anfan – een Britse autoriteit – heeft net een tekst geschreven waar ik heel blij mee ben. Ik heb hem nog nooit ontmoet, en toch heeft hij door naar mijn schilderijen te kijken, een treffende, fantastische analyse van mijn werk kunnen maken. Ik voel er zo de passie in. Uiteindelijk maak ik wat mayonaise, vermeng het met ketchup, maar dat is net ‘the magic’, wat iets opwekt bij de bepaalde mensen. Dat is totaal wacco. Ik begrijp er zelf ook niks van.

HVC: Toch raar dat je zelf gék bent van schilderijen van andere kunstenaars, maar zelf je verf op het doek brengen je weinig doet.

KvdB: Ik denk dat ik totaal niet onder controle heb wat het resultaat zal zijn. Wel wat ik voor mezelf voor ogen heb. Maar mijn grootste frustratie en tegelijkertijd mijn grootste vraag ooit is: als jij naar mijn schilderij kijkt, wat voel jij? Wat zie jij als je er naar kijkt? Hoe beleef je het? Ik weet zelf welke kleuren ik met elkaar heb gemengd. Gerhard Richter zei: “Ik schilder heel licht, dat is witte verf.” Dat is ijskoud, droog,… zo zie ik dat ook. Het is een heel raar ding. Het is totaal schizofreen. Ik wil ook niet meer proberen het te vatten of er controle over te hebben, want dat zal toch nooit lukken. Het enige wat ik kan doen, is om te proberen te evolueren en te voelen dat er dingen aan het gebeuren zijn. Een gesprek met Gilbert Lord van Marlborough Gallery die praat over zijn samenwerkingen met Lucian Freud, Francis Bacon, Kokoshka en Kurt Switters, is bijna surrealistisch. Maar het is fijn natuurlijk dat je van zo’n mensen ook appreciatie krijgt. Zulke mensen voelen een potentieel in mijn werk, en ik wil daar genereus in zijn. En geloof me, ik ben nederig, en geen dikke nek zoals sommige mensen denken.

HVC: Als dichter had je het misschien niet verder dan Limburg gebracht. Het is toch geschift dat je – bij wijze van spreken – , door een paar vegen verf in combinatie met een doek, de wereld kan rondreizen?

KvdB: Sowieso wou ik altijd reizen. Ver gaan. Vrij zijn. Ik was vroeger ook niet toevallig geïnteresseerd in TV en film. We zijn opgegroeid met series  als ‘Lassie en ‘The A-team’, dus je wilt dat zelf ook gaan ontdekken. Mijn grootste frustratie was de eerste keer dat ik in San Francisco kwam: ik was toen zo ontgoocheld, omdat de magie van die films doorprikt werd. Als je dan ‘The golden gate’ uit de Hitchcock film in het echt ziet, denk je: “Allez, dat is hier toch ook maar een brug zoals die in Antwerpen?” Ze hebben misschien wel andere codes, maar plots leek de wereld heel klein. Alles is zo dicht bij als je zelf wil. Daarom is het heel relatief om te zeggen: “Koen van den Broek schildert Amerikaanse landschappen.” Daar gaat het niet over.

HVC: Zoals we in je documentaire zagen, leek het er on the road heel desolaat. Ook in een atelier is het niet elke dag feest en moet je er in je eentje wroeten. Heb je daar last van?

KvdB: Ik heb dat het liefst. Ik heb het liefst dat iedereen mij gerust laat. Maar natuurlijk heb ik graag appreciatie. En ik schilder niet voor mijn hond, want ik heb geen hond.

HVC: Wat is bij jou de perfecte soundtrack on the road en in je atelier?

KvdB: ‘California über alles’ van ‘The Dead Kennedy’s’ natuurlijk! Ken je dat? Nee, vooral de soundtracks van Quentin Tarantino en David Lynch liggen me wel als bij-muziek.

HVC: Snap jij de film ‘Lost Highway’ van David Lynch? Na drie keer hem te bekijken, snapte ik hem nog niet.

KvdB: Hilde, je moet eens leren wat abstractie is en hoe je dingen kunt neerzetten waarvan je gewoon moet aanvaarden hoe ze zijn. Leren dat de dingen gewoon een beslissing kunnen zijn. Heb je de film ‘Inland Empire’ uit ’06 gezien van David Lynch? Hij heeft maar drie weken gespeeld in Brussel. Er zitten zelfs strijkende konijnen in.


HVC: Vertel eens over je samenwerking met Fred Bervoets. Jullie expo in De Zwarte Panter heette: ‘The Floor’.

KvdB: Dat heb ik vooral gedaan als een reactie op mijn expo in M HKA.

HVC: Waarom?

KvdB: Ja maar, we gaan hier toch niet over lokale politiek beginnen hé Hilde? Kijk, we hebben net naar enkele nummers van Lou Reed en Metallica geluisterd. Wel, iedereen had een mening over wat Lou Reed zou moeten doen. En wat deed Lou Reed? Zijn eigen zin volgen: een plaat met Metallica maken. Dan is er op Radio 1 een hele discussie geweest over voor of tegen Heavy Metal zijn. Dat zou muziek zijn voor idioten, debielen en lompe kloten. Vooral in de culturele wereld en kunstwereld, moet iedereen braaf in zijn niche blijven. Eigenlijk mag Lou Reed niet doen wat Metallica doet en omgekeerd. Wel, laat de samenwerking van mij en John Baldessari dan een vergelijkbare samenwerking zijn.
Eén van zijn eerste grote tentoonstellingen was trouwens in de Bozar in Brussel. Ik ben nog nooit iemand tegengekomen die zoveel van schilderkunst houdt, en er zoveel over weet. Baldessari denkt en werkt als een schilder, maar dan met andere tools.  Eigenlijk wou hij zelf schilderen, maar door zijn parcours kon en mocht dat niet meer. Daardoor heeft hij mij ‘gebruikt’: om de dingen die hij niet meer mocht en kon doen te realiseren. Ik heb daarover trouwens weinig goede recensies gekregen. Ze willen liever: of ik, of John. Niet samen, want dan worden ze uit hun structuur gerukt, moeten ze gaan nadenken, en worden ze van hun track afgeleid. Dat is niet “comfortabel” voor hen. Dat soort gemakzuchtige attitudes stel ik voortdurend in vraag. Dat is wie ik ben.

HVC: We zijn nog niet dieper ingegaan op je samenwerking met Fred Bervoets, maar misschien moet dat ook niet, misschien was het gewoon ‘leuk’. Mag dat trouwens, ‘leuk’ in de kunst? Walgen de meeste kunstkenners die zich au-serieux nemen niet van dat woord?

KvdB: Natuurlijk ben ik niet tegen ‘leuk’. Kijk maar naar Roy Lichtenstein, Andy Warhol, en de hele Pop Art: dat is totale fun. Dat is fantastisch! Ik ben de grootste fan van Tom Wesselman – hij is ongelooflijk, dat is ook pure fun. In België moet je je als kunstenaar gedragen en je als een boekhouder in een kostuum hijsen, niet te gek doen, niet teveel drinken… Het rock-‘n-roll aspect is hier ver te zoeken. Als Damien Hirst in Londen stopt met drinken, vinden ze dat cool. Hier zouden ze zeggen: “Hij zal wel alcoholicus zijn.”

HVC: Iemand zei dat je schildert wat je niet gezegd krijgt. Klopt dat?

KvdB: (Knikt)

HVC: Maar uit je titels raken we ook niet veel wijzer.
KvdB: (schudt nee)

HVC: Is er een maatschappelijke relevantie in je werk? Ik denk het eigenlijk niet, maar wou je het toch vragen.

KvdB: Is religie maatschappelijk relevant? Is kunst relevant? Ik denk het wel. Zoals  kunst vroeger eerder noodzakelijk was als bevestiging of om de instituten te ondersteunen – en waardoor kunstenaars soms stoute jongens waren, is hedendaagse kunst er vandaag om te ondersteunen. Beeldende kunst heeft voor mensen die het geluk, en de luxe hebben om erin te vertoeven, daardoor de plek en functie ingenomen van religie.

HVC: In je Goudvis-documentaire zei je iets tofs: “Als je moraliteit,
anekdotiek, details, maatschappij en politiek weglaat uit een beeld, kan het op
zich bestaan als beeldende kunst.” 
Zo had ik er zelf nog niet over gedacht.

HVC: Is elke dag kunst maken, een cadeau of eerder een ‘pain in the
ass’?

KvdB:
Ik doe dat niet elke dag opnieuw. Soms schilder ik màànden niet. Door mijn expo
in New York in september 2011, heb ik bijvoorbeeld van juli tot december niet
meer geschilderd.

HVC: Voel je je in die tussenperiodes meer een ondernemer? Want er komt
nogal veel administratieve en praktische rompslomp bij kijken als je niet de
eerste de beste bent in kunstenland.

KvdB:
In die tussenperiodes – die een half jaar kunnen duren – ben ik gewoon aan het
afkicken, aan het nadenken over
wat ik nog ga doen. Dan giet ik puur
mentaal alles weer in een vorm.

HVC: En
je galeries…?

KvdB:
…ik heb zes galeries, ‘I’m in church’

HVC:
Een vraagje dat ik gepikt heb uit Humo: ls muzikant worden je platen in
principe voor altijd in veelvoud geproduceerd en heb je ze voor altijd in je
bezit. Maar zodra je een schilderij verkoopt, ben je het voorgoed kwijt. Vind
je het moeilijk om daar afstand van te nemen?

KvdB:
Ik heb dat afgeleerd. Als mijn schilderijen terugkomen van The Collection of The Hall Foundation, dan weet
ik meestal op dat moment waar ik was, welke relatie ik had of had beëindigd,
wat op dat moment belangrijk was in mijn leven en welke vragen ik toen had. Mijn schilderijen zijn zoals dagboeken.
Toen ‘Bath Water’, voor mij ooit een sleutelwerk en het werk waardoor ik nu nog
altijd schilder, terugkwam uit Australië, deed me dat natuurlijk veel.
‘Ghosttruck’ hing bij mijn vader thuis in de living, en ik moest hem overtuigen om te investeren. Ik voelde dat dat
werk gezien moest worden. Hij
heeft me dat lang kwalijk genomen, maar ondertussen heb ik het ruimschoots goed
gemaakt.

HVC: Wat is jouw schild tegen kritiek? Want als ‘bekende’ kunstenaar
sta je toch altijd in de schijnwerpers, wat je kwetsbaar maakt.

 

KvdB:
Ik vind dat ik veel te weinig kritiek in mijn gezicht krijg. Ik merk wel dat ik
veel kritiek krijg, maar ik hoor het nooit. Ik heb wel een schild, maar ik heb
ook een verdediging. Voor mijn boek ‘Crack’ werkte ik met zeven critici van topniveau,
die me vragen stelden en mijn werk analyseerden. Dat is natuurlijk enorm constructief. Als zij mijn werk niet interessant vonden, gingen ze zich ook niet met
mij bezighouden. Dat zou voor hen verloren tijd geweest zijn. Maar ik
ben altijd geïnteresseerd in gefundeerde kritiek. Laat ze maar komen. Dat helpt
me en brengt me vooruit.

HVC: Je lijkt me alleszins heel zeker van je stuk. Ben je een
zelfverzekerd man/kunstenaar?

KvdB:
Dat is een heel gevaarlijke vraag, want ik heb ook dagen dat ik soms bij wijze
van spreken mentaal mijn bed niet kan uitkomen. Dat ik een hele berg shows voor me zie, er ook in geloof, maar ze plots niet meer ziet: alsof je alles verloren
hebt. Dan moet je terug opbouwen, kijken wat je aan het doen bent:
analyseren, reflecteren, met mensen praten… Ik blijf het herhalen: uiteindelijk is het Vlaamsch
linnen dat je zelf prepareert, op een goed spieraam spant en wat olieverf
aanbrengt. Die grens is zo dun. Fontana die met een mes in zijn schilderij
snijdt… dat kan mijne kleine ook.
Maar ik zeg ook tegen de mensen: “Doe het dan!” Maar is dat ook genoeg om te
bevestigen dat het iets betekent?
Die vragen duiken voortdurend op.
Maar zodra die vragen en die twijfel
verdwenen zijn, loop je in een gevarenzone. Maar die twijfel kan er niet
altijd zijn, want daar ga je aan kapot.
Zo kennen we ook veel negatieve
verhalen over kunstenaars die eraan kapot zijn gegaan. Maar dat is ook
niet mijn natuur, terwijl twijfel net wel mijn natuur is.
Op
momenten dat het vooruitgaat – en daarom moet het soms vooruitgaan – moet ik
dingen zien evolueren. Dan heb ik
bijvoorbeeld internationale feedback nodig. Maar ik geef evenveel terug, dus het is een wisselwerking.

HVC: Welke ambitie wil je nog verwezenlijkt hebben voor je op
niet-pensioen gaat? Welke dromen heb je nog?
KvdB:
Op pensioen gaan kennen we zoals gezegd niet. Je hebt trouwens twee
bevolkingsgroepen die het oudste worden: kloosternonnen, monniken  en kunstenaars, dus dat beloofd…. Dit
jaar is Lucian Freud gestorven, Cy Twombly, John McCracken: die mensen zaten
ook allemaal tegen de negentig aan. Ik zal wel zien wat er gebeurd, maar zoals
het er nu uitziet, heb ik het idee dat het alleen maar meer en intenser zal
worden. Professioneel gaat het fantastisch: there
is no way back.
Het zal niet stilvallen, integendeel. Lange-termijn-denken
is daarbij belangrijk, zelfs interessanter dan het korte-termijn-denken.
Of ik
nog dromen heb? Al mijn dromen zijn verdwenen: ik heb al mijn dromen ingeruild
voor wat ik nu doe. Ik heb natuurlijk geen casual life. En natuurlijk heb ik
mijn favoriete musea waar ik nog wil tentoonstellen. John Baltessari kreeg
schrik toen hij solo’s had in het Tate Modern en het Metropolitan, want hij
vroeg zich af of hij nu moest doodgaan. Mijn zes galeristen zijn allemaal
individueel heel goede vrienden, ik ben niet meer de nummer 37 van een galerie
zoals ik ooit heb meegemaakt. We groeien samen en bouwen samen aan één verhaal,
bijna als één familie. Dat is voor mij heel belangrijk en ook heel boeiend en
fascinerend: waar gaat dat naartoe?

HVC: Toen je op Canvas de aflevering van jezelf zag, herkende je toen
een soort film van je leven? En kon je jezelf ermee vereenzelvigen? Want
sowieso bestaat er voor jou geen scheidingslijn tussen jouw kunst en je leven,
vermoed ik.
KvdB:
Die documentaire klopte wel, maar het is natuurlijk maar één aspect van mijn
leven en dat zag er glamoureus uit. De werkelijkheid ziet er soms anders uit.
Ze mochten alles filmen, maar ze hebben niet in mijn slaapkamer gefilmd of
tussen mijn uren door… Het mag gezegd: er was een heel goede regisseuse en er
was ook een fantastische camera- en geluidsman.

HVC: De “totale vrijheid” van kunstenaar zijn, heeft natuurlijk ook een
andere kant …
KvdB:
(draait zich om) Kijk, dit is de andere kant…




HVC: Wat doet kunst maken met je eigenwaarde?

KvdB:
Zeg Hilde, het is een interview over mijn werk, geen psychologisch interview hé.





HVC: Dat psychologisch interview is dan voor een volgende sessie.

Hilde Van Canneyt



Koen
van den Broek stelt tentoon:

Monografie:
Crack, S.M.A.K., gent, Uitgeverij
Lannoo.


 


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *