Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Fred Bervoets

Gesprek met Fred Bervoets (1942), donderdag 12 januari 2012.

Een interview met Fred Bervoets: heerlijk om met hem te babbelen, minder heerlijk om erna onze babbel in samenhangende vorm te gieten. Ik heb het gesprek dan ook in Bervoetiaanse wijze laten bestaan. Zoals kunst niet altijd perfect is, hoeven interviews ook niet altijd perfect zijn.

Hilde Van Canneyt: Hallo Fred, welkom, in je tweede thuis: De Zwarte Panter in Antwerpen. Ik las dat je grootste bevrediging is wanneer je ’s ochtends je atelier binnenkomt en je je eigen werk kan ‘lezen’. De vernissages die erbij horen, die zijn “voor de show”. Want daar heeft het schilderij in zijn eenzaamheid niets meer mee te maken.
Fred Bervoets: Op vernissage sta ik toch meestal ergens afgelegen aan de bar.
HVC: Terwijl iedereen naar je werk kijkt en erna zat aan de bar over je werk praat, sta jij dan te luistervinken?
FB: (lacht) Dat doe ik niet. Meestal stelt iemand zich wel voor. Tijdens een expositie sta ik aan de bar en kijk ik wat voor volk er is en dan zie ik zo af en toe van die zagemannen. En dan zeg ik tegen vrienden: “Geef die een borrel en spreekt er eens tegen.” Ze houden ervan of ze houden er niet van. Ik ben geen verkoper van een grand bazaar. Het gaat over kunst, dat is iets heel anders.
HVC: Je bent ondertussen 69 jaar, een mooie leeftijd. Voel je je nog altijd een Einzelgänger, zelfs nu dat heel kunstminnend België je kent?
FB: Ja, ik denk dat je dat blijft. We zijn onderweg, soms met van die hele grote sprongen… We zijn blij dat we het al zo lang kunnen volhouden en dat we doen wat we wilden doen. Dat vind ik het beste en het belangrijkste. Al de rest doet mijn galerie. Je hebt natuurlijk liever dat je een beetje succes hebt, dan dat je op een zolderkamer alleen zit, wat ook kan gebeuren. Het hangt allemaal van periodes af en soms verandert het de manier van denken soms. De jonge kunstenaars die maken de tendens. En als je nog een beetje geapprecieerd wordt door jonge kunstenaars, dan mag je blij zijn dat ze je niet vergeten zijn.
HVC: Al die afgestudeerde ‘jonge’ kunstenaars uit de Antwerpse academie zoals Kati Heck, Nick Andrews, Vaast Colson, Tom Liekens, Dennis Tyfus enz… die appreciëren je toch allemaal?
Sommigen keren hun leermeesters net de rug toe, maar jou sluiten ze nog steeds in de armen.
FB: Ja, we hebben samen goed gefeest.
HVC: Af en toe feesten ís ook belangrijk in het leven.
Over jong bloed gesproken. Je zegt dat een artiest iets van een vampier moet hebben: “Jong bloed dàt heeft men nodig, oud bloed dat zet men in een museum op sterk water.” Je voelt je soms een vampier: je geeft veel bloed, maar je bent ook een bloedzuiger, die alles wat hij ziet en meemaakt gebruikt voor zijn creatie. En die jonge kunstenaars zijn jouw voedingsbodem.
FB: Ja, zij zijn een voedingsbodem. Ze zijn goed voor de energie. Als je je alleen moet terugtrekken met je tijdsgenoten waarvan al er al velen dood zijn, dan schiet er nog weinig over.
Wat je ook moet doen, is je constant documenteren over de internationale kunstwereld.
Gelukkig is mijn galeriehouder Adriaan Raemdonck, op alles geabonneerd. Vroeger hadden wij geen computer. Als iemand vandaag een schilderij maakt in New York, dan kunnen wij dat een uur nadien onmiddellijk zien. Toen wij jong waren, waren er maar enkele winkels die kunsttijdschriften verkochten en die waren heel duur. Als jonge student was dat niet betaalbaar.

HVC: Dus: de jeugd is nodig, maar je ziet ze niet als concurrentie?

FB: Concurrentie? Ik hoop dat ze het zo ver mogelijk brengen. Op mijn vijftigste hebben ze mij gevraagd om les te geven aan de academie. Als ik niet alles had gegeven wat ik weet, dan zou ik een zinloze leraar geweest zijn. Je moet alles meedelen wat je weet, alsook de problemen die je hebt meegemaakt tijdens het creëren. Het loopt niet allemaal van een leien dakje, het is niet allemaal rozengeur en maneschijn. Dat moet je ook een beetje doorgeven aan de jongeren, maar dat gaf ik meestal door na school in de cafés. (lacht)
HVC: Ging je graag met je studenten op café omdat ze dan het meest loskwamen?
FB: Ja, na een paar druppeltjes of een paar Duvels komen ze los en dan voel je de problemen. Want je moet weten, op de academie moesten we soms verplichte opdrachten geven, maar sommige studenten ‘die een andere wereld hebben’, kwamen daardoor niet los, maar zo wist je beter waar ze naartoe wilden. En dan zeg je: “Ja, baseer je maar op je eigen kennis, doe maar wat jij wil.” Want de rest kunnen ze toch niet gebruiken.
HVC: Je liet je studenten redelijk vrij in wat ze deden?
FB: Ik denk het wel ja. Ik ging soms uit met mijn studenten die op kot zaten en dan gingen we rond een uur of 4 naar huis. Maar om half 9 stond ik dan bij hun schildersezels in het schoolatelier, maar meestal alleen natuurlijk. Maar hoe moet ik het nu zeggen, zolang ze een beeld brachten… dat was voor mij het belangrijkste.
HVC: Over vrijheid gesproken, vrijheid vraagt om discipline maar vrijheid heeft ook zijn prijs: eenzaam zijn. Je laat je in je schilderijen dan ook vaak leiden door je vaak verontrustende visie op de eenzaamheid, angst en dromen van het individu.
FB: Jaja…

HVC: Je zegt dat je geen estheet bent. Dat kunst ook mooi kan zijn zonder dat iemand er aanstoot aan neemt, maar daar wil je niets mee te maken hebben. Als een madam van achter de hoek zegt dat je werk afstotelijk is, dan heeft ze ten minste íets gezien.
FB: Tja, afstotelijk… ik ben altijd een bewonderaar geweest van het “laag bloed”. Dat wil zeggen: het stijlloze. Wanneer je een werk ziet en je wordt getroffen… tja, of dat nu van een normale kunstenaar is of van een naïeveling of een marginaal, dat beeld dat je iets doet, blijft een beeld. En voor de ene mens spreekt dat aan en voor een andere niet.
HVC: Heb je het meest respect voor de oude meesters?
FB: Helemaal niet. Als ik de invloed van de oude meesters moet opnoemen vanuit mijn jeugd, dan zeg ik James Ensor. Hij was een soort vertellend kunstenaar, maar ook een heel grote plastische kunstenaar. Het einde van een werk moet door zijn plasticiteit interessant zijn, niet door wat er op staat.
HVC: De conceptuele kunst spreekt je dan waarschijnlijk minder aan, want dat wordt meestal minder plastisch voorgesteld. 
FB: De conceptuele kunst kan me ook aanspreken. Dat kan ook plastisch zijn. Je bent schilder of je bent een videomaker, maar dan zit je al meer bij de film. Maar de schilderkunst heeft ook zijn problemen: om iets op doek te krijgen en hoe je het doet erop krijgt, is niet zo eenvoudig. Dat gaat niet zomaar. De verandering van een nieuwe taal te spreken in de schilderkunst, dat evolueert. Je zal niemand met de klassieke manier van James Ensor zien schilderen. ‘De intocht van Christus’, ja dat is tenminste heel plastisch geschilderd.

HVC: Wat ik interessant vond, is dat van alle kunstenaars die ik heb geïnterviewd, niemand de invloed van de Franse kunstschilder Chaïm Soutine vernoemt.

FB:. Ik ging naar de academie en schilderde al van mijn 16 jaar in mijn dorp buiten. En toen zeiden ze tegen mijn vader: “Hij moet naar de academie gaan.” De academie was Franstalig toen, van de Franse elite. Maar toen kende ik Soutine en Van Gogh al. En toen kwam ik in die klassen terecht waar dat je een appel en een peer moest schilderen. Ik zette mij vanachter zodat ik kon zien wat de andere leerlingen maakten. Ik heb die zes jaar op drie jaar gedaan. Het laatste jaar ben ik buiten gevlogen. En dan had je nog vijf jaar hoger instituut. Onze studie duurde toen elf jaar. Nu is het vier jaar academie en het hoger instituut twee jaar.
HVC: In de jaren ‘70 werd je gekend door je spaghetti ‘s: slang- en darmachtige figuren en krioelende all-over composities, en hersenoperaties zoals die schilderijen door – is het nu door Willy Van Den Bussche of Johan Pas? – omschreven wordt in één van je boeken. Erna ging je voor een meer sobere stijl tot je zelfs bij een reeks ‘grijzen’ ging schilderen.
FB: Ja, en erna vroegen ze: “Waarom hangen hier geen spaghetti’s meer?” Maar als uw pijp uit, is uw pijp uit. Want dan ben je al aan het dromen van iets anders. Ik had goesting om een paar pikzwarte werken te maken na al die kleuren.
HVC: Niet iedereen begrijpt dat je als kunstenaar nood hebt aan tegenreacties. Maar dat is net goed, je moet je goesting doen.
FB: Als je mijn leeftijd hebt, dan hoef je niet meer af te hangen van het circuit om er te komen. Ik ben nu een vrije mens geworden. Nu doe ik mijn echte goesting. En vroeger moest ik potverdekke altijd voor exposities bijvoorbeeld acht werken maken, terwijl ik er nog maar vijf had. Dan moest ik er nog eens twee in hetzelfde genre maken, zelfs als je al met iets anders bezig was. En zo kan je heel je leven hetzelfde werk maken, terwijl dat vanbinnen niet meer gaat.
HVC: Het is nu pas sinds je ‘pensioengerechtigde leeftijd’ dat je écht denkt “en nu wil ik mijn zin gaan doen”?
FB: Maar neen, dat heb ik al lang, maar nu begin ik het helemaal te krijgen. Het is daarmee dat ik allemaal krabbels uit schetsboeken aan het afwerken ben. Ik zeg bij mezelf: “Kom, die liggen daar allemaal te rotten, ik ga die nu allemaal eens maken zodat dat echte prenten zijn. Ik word nu zeventig jaar, ik ga mezelf een cadeau geven, ik ga er zeventig maken.” Ik plan dat altijd wel. En dan schrijf ik erop: 1975-2011. Je bent toch een vrij mens?  Eigenlijk schilder je voor jezelf.
Maar nu heb ik weer teveel andere dingen in mijn kop. Maar ja, als ze me dan vragen voor een grote expositie waar ik twaalf werken voor moet hebben en ze zeggen dan: “Ja, maar dat past niet bijeen,” dan ga ik daar nu mijn voeten aan vegen. Ik ben een vrije mens, ik heb heel mijn leven niet in een stoet gelopen.
HVC: Ben je je hele carrière trouw gebleven aan je éne galerie De Zwarte Panter?
FB: Toen ik afstudeerde aan het hoger instituut, waren wij nothing in de potting. Nu kunnen afgestudeerden in de kunst doppen of les geven. Bij ons bestond dat niet. Er zaten Nederlanders bij ons op school, want onze academie was gekend. Er kwamen zelfs mensen van 28 jaar met kinderen naar daar die zelfs al een huishouden hadden. Ja, vijf jaar academie, zes jaar instituut. Maar die Nederlanders hadden een contraprestatie. Of ze nu in een dorp woonden of in Amsterdam,  ze brachten drie schilderijen per jaar naar hun gemeentehuis en daarvoor kregen ze aankoopbons van de ziekenkas. Dat bestond niet bij ons. Daardoor zat Nederland dan ook vol met rot werk dat ze niet meer konden stapelen. En al die kunstenaars die ze moesten betalen, die gaven natuurlijk niet altijd hun beste werk af. Daar zijn ze in Holland op een bepaald moment ook mee gestopt. Als je nu naar de academie gaat en je volgt nog van dat pedagogisch spul erbij, geraak je er wel. En nu is er ook veel theorie. Wij hadden bijna geen theorie,  wij hadden alleen kunstgeschiedenis en literatuur. Maar nu: politiek en wat is het allemaal en vooral jezelf kunnen verdedigen en promoveren.
HVC: En je bent dan in ’80 opgevangen door Piet Raemdonck, want toen had je je eerste solotentoonstelling in de Zwarte Panter.
JB: De Piet! Dat was erna. Eerst kwam ik de schilder Maurice Wyckaert tegen die een paar werkjes van mij gezien had in Brussel en hij kwam toen met ene Stefaan naar galerie La Balance. Hij zei: “Schilder maar voor mij.” Zij hielpen me financieel op het pad, waardoor ik kon blijven schilderen. De meeste vrienden hebben andere jobs moeten doen.
Het was de tijd dat ik elektrische stoelen en zo schilderde. Ik maakte ook veel politiek geëngageerde werken door de oorlog in Vietnam.
Ik zat dus meer in Brussel. Brussel zag mij liever dan Antwerpen, want in Antwerpen waren ze al aan het overgaan naar de Pop Art. Actueel Antwerpen, daar was ik niet bij. Maar toen maakte ik mijn spaghettidoeken en ze vonden mij een ‘peintre psychopathologique’: een gedrogeerde die injecties spoot. Ze moesten een overloop hebben tussen Pop Art en Minimal Art. Ik was veel meer ‘eigen’.
HVC: Je maakte in ’87 een reeks ‘Cicatrices’ – littekens. Ik las dat er toen elke nacht een schilderij geboren werd. Met de geladenheid van het pompen overdag, werkte je ’s nachts. Dat je als een nachtdier leefde in een nachtelijke, creatieve roes. Sommige werken werden zelfs in het duister gemaakt. Veel werken ook in open lucht. Om snel te werken, dronk je overdag om dan volgetankt tot een soort bombardement te komen en snel te kunnen werken. Elke dag in je atelier een paar uur zitten suffen is niks voor jou. Je kan op een uur meer doen uit noodzaak dan de dat je maar wat de beroepsartiest uithangt. “Alles wat ik schilder, is echt gebeurd, ik verdroom wat ik verneem,” zei je. Je schilderde snel en improvisatorisch als een jazzspeler, las ik ergens.
Mensen vonden je in die tijd een rare kwibus.
FB: (lacht) Ik was toen een erge man, ik werkte veel ’s nachts en overdag ging ik boogschieten. Dan zat ik tussen gewone burgers en kon ik heel goed nadenken. Ze spraken over voetbal en ik verstond daar toch geen barst van. Toen het schieten voorbij was, was ik goed opgeladen en dan stortte ik mij op mijn atelier. En dan, ja… ’s morgens moest ik wel gaan kijken of ik er op zat of er naast.
In mijn ‘witte periode’ had ik in mijn atelier een doek klaargelegd en ik zei tegen mijn lief: “Bak gauw eens een paar spiegeleieren” en dat doek was even snel af als dat spiegelei.
HVC: Het gevaar voor jou was dat als je na het schilderen nog uitging en dan erna terug in je atelier kwam, je in je storm en roes zijnde, je nog zin had om verder werken, waardoor er kans was dat je je schilderij kapot maakte.
FB: Sommigen vragen dan: “Fred, waarom heb je dat nu kapot gemaakt?” Tja, ik ben een schilder. En toch zeg ik dat ik van schilderen niets ken. Ik noem mezelf een prentenmaker. Al gebruik ik soms meer verf dan iemand die zich schilder noemt. Ik kom uit de jaren ’60, de flowerpower, de hippies… wij hebben een zekere vrijheid gekend. Als je die periode niet hebt meegemaakt – van toen de wereld goed was en zogezegd niet slecht kon zijn – dan kan je dat niet begrijpen. Ik denk dat al die mannen uit die tijd daar nog iets aan overhouden hebben en anders zijn.
Nu zijn de jongens correct gekleed, hebben ze brillantine in hun haar en zitten ze in andere kroegen. Deftig kenden wij niet, wij waren donkere existentialisten. Wij werden bijvoorbeeld aangehouden op een hoek van een straat omdat de flikken dachten dat we shit bij ons hadden, omdat we met sluik haar rondliepen. Wanneer je naar de winkel ging om verf te kopen, had je kans dat op de terugweg naar je atelier, de gendarmes vroegen om tegen de muur te gaan staan.
Wij leefden ook anders. Een goede kunstenaar was in die tijd achterlijk, omdat hij met zijn werk bezig was. Of hij moest een galerij hebben, waar iemand anders de praktische dingen deed, want nu is alles met computers. Pas op, ik weet het niet, ik spreek over de jaren’ 65-’70 en dat is toch een tijdje geleden. En nu is alles in versnelling. En zoveel te beter. Maar dat vergeten sommige mensen die goed werk maken, omdat ze geen contact hebben in het mondaine milieu van de kunst.
HVC: Jij hebt het geluk dat al veertig jaar iemand voor je zorgt… (Galeriehouder Adriaan Raemdonck)
FB: Vroeger schilderde ik ook op zondag, want ik kreeg soms bezoek van mensen uit Brussel met een postje en zo. Dan kwamen ze kijken en stond ik te bibberen. En dan moest mijn vrouw Frans spreken, want ze spraken allemaal Frans. En het hing daar vol verf. En er liepen daar sommigen madammekes tegen zo een klodder verf met hun mooie regenfrak. En dan moest ik die vlek met een fles white spirit wegkrijgen.
Adriaan bracht me altijd een hoop verftubes. Hij schilderde ook op Sint Lucas. Hij had zijn galerietje, een kabardoeschken, een café dat tegelijkertijd een galerietje was voor studenten. Hij werd een vriend en nu na al meer dan 40 jaar, is hij als een broer… én hij doet al mijn papieren.
Het is uitzonderlijk voor een kunstenaar om het zo lang uit te houden met zijn galeriehouder.

HVC: En omgekeerd! (lacht) Je bent altijd zo tevreden geweest dat je niet verder bent moeten gaan zoeken. Veel kunstenaars willen natuurlijk altijd meer en blijven verder zoeken. Ze zijn niet tevreden en willen internationaal gaan.
FB: In Parijs noemen ze dat een galerie du combat. Die maken een kunstenaar. Erna vliegen andere galeriesten erop die meer poen bieden. Maar eigenlijk zijn die kunstenaars net gemaakt in die galerie du combat, meestal een klein galerietje.
HVC: Voor jou hoefde het niet om bekend te worden tot buiten de grenzen?
FB: Constant onderweg zijn zou voor mij moeilijk geweest zijn. Geef mij maar mijn werk en mijn volkscafé om de hoek. Ik begrijp niet dat sommige kunstenaars meer op het vliegtuig zitten dan in hun atelier. Dat is allemaal zo gepland tegenwoordig, de meeste werken zelfs niet meer alleen op hun atelier. Ze hebben een galerij, maar ook nog een secretaresse of iemand die hen wakker komt maken en krachten die hun doeken opspannen en al het gedoe. Ik heb nu ook mijn drukkers, maar vroeger deed ik alles zelf. Maar ik mag blij zijn dat ik nog altijd kan opstaan en doen waar ik zin in heb, zonder iemand met een zweep achter mij. Dat kan sommige kunstenaars droevig maken waardoor ze depressies kregen en  waardoor er ook veel zijn die te jong gestorven zijn…Veel beloofd en dan niets meer gekregen.
HVC: Kunstenaar Jan Cox was je vriend en heeft zichzelf van het leven ontnomen? Philippe Vandenberg, Marc Maet, allemaal gevoelige mensen… 
FB: Jan Cox, dat was anders. Die man was veel beloofd, al waren ze waarschijnlijk allemaal depressieve krachten. Jan Cox was ook soms manisch en hij dronk ook veel. Ik weet niet of de andere dronken. Ik drink ook wel veel. Misschien is dat is dat wel het geluk.
HVC: Dat je drinkt?
FB: Anders zit je toch maar te piekeren. Je bent niet alleen schilder, je hebt ook een huis en een gezin waar het niet alle dagen goed verloopt en kinderen waar je van wakker ligt. Als je elke dag daaraan denkt, dan lig je plat. En als je niets meer creatiefs doet, dan lig je ook plat. Dan moet je eruit komen door te werken.
HVC: En stel nu dat je van de dokter niet meer mag drinken. Zou je dan stoppen met drinken en werken of zou je het leven gewoon wat saaier vinden?
FB: Ik ga niet meer naar de dokter.
HVC: Fred Bervoets – (min) drank: zou hij nog steeds een goede schilder zijn?
FB: Ik zou geen mens zijn. Of ik een goede of een slechte schilder zou zijn, dat weet ik niet. Maar ik zou zeker niet dezelfde Bervoets die ik heel mijn leven gekend heb.
Ik ben trouwens beginnen leren drinken, omdat ik beschaamd was. Om meer mensen te ontmoeten.
HVC: Het heeft je werk nooit beïnvloed?
FB: Dat weet ik niet. Ik heb nooit een kater.
HVC: Vanavond ga je naar huis en dan ga na het avondmaal schilderen? Wanneer ga je op café? Vroeger was dat tijdens de dag om je op te laden voor ’s avonds.
FB: Ik ga weinig op café, ik ben hier en daar al buiten gegooid. (lacht) En het Zuid is te snob. En je mag niet meer roken in de cafés, en ik rook twee pakjes Groene Michel. Dat is een ramp geworden voor een ouwe.


HVC: Ik voel me altijd een beetje schuldig als ik iets drink. Alsof je dan niet 100% met je gedachten in het leven staat. Maar eigenlijk is drinken iets dat het leven leuker maakt…
FB: De schilders Jackson Pollock en Willem De Kooning waren ook grote drinkers. Zij die een beetje bevreemd waren van zichzelf, moesten een middel vinden.
HVC: Is drinken voor jou ook zekere lichtheid zoeken in het leven?
FB: En een zekere vrijheid, omdat je anders nog aan andere dingen denkt die je afremmen van het schilderen. Ik ga het allemaal nog anders zeggen: je bent met iets bezig en als je dan een zware tegenslag hebt, dan lig je plat. Maar als je wat gedronken hebt, dan vind je toch terug de stimulans om door te werken. Zo heb ik het altijd ervaren.
HVC: Nuchter zou je niet zo goed schilderen?
FB: Jawel. Maar ik kan soms maffer denken door de alcohol anders durf ik niet zoveel.

HVC: Wil je zo tot je honderd jaar doorgaan?
FB: Zolang dat mijn familie zich goed voelt, wil ik ook leven.
Mijn dochter is nu 21. ik wil wel nog een paar jaar ervoor zorgen dat ze zo wat weet wat haar papa doet, zodat ze weet wat ze met mijn schilderijen moet doen.
HVC: Daarvoor heb je Adriaan, je galeriehouder, toch?
FB: Adriaan is ook al op een leeftijd. Wie zegt dat Adriaan langer zal leven dan ik? Adriaan is mijn allespapierenman, tenzij ik tegen Adriaan zeg: “Breng mij drank.” Hij weet wat ik nodig heb. Dus als hij mij paperassen voor mijn neus schuift, ik lees ik dat niet.
HVC: Wat betekent de vrouw, het gezin voor de kunstenaar? Zou het je gelukt zijn zonder gezin? Sinds ’91 etste je meer en meer huiselijke levens, omdat je dochter geboren werd en daaruit is de reeks ‘Welcome home’ ontstaan. Een uitspraak van jou is: “Soms bekijk ik mijn werk alsof ik een hoop kinderen heb gemaakt, als een verkoop van mijn potentie.”
FB Ik heb altijd een gezin gehad. Maar mijn eerste gezin is door mijn schilderen naar de kloten gegaan. Mijn tweede vrouw is nu 50 jaar.
HVC: Je had een vrouw nodig die je veel vrijheid liet: die je op café liet gaan en je ’s nachts liet werken.
FB: Zo werkt het leven en de liefde niet. Vrouwen verlangen dat niet. Nu dat ze ouder zijn geworden, begrijpen ze dat beter, maar toen ze jong waren niet. Ik was sowieso altijd wat ouder dan mijn vrouwen. Maar je kent dat, dan willen ze met je naar de cinema, daar begint het. En dat terwijl jij gewoon een schilderijtje wil maken. En dan gaan de straten ver uiteen. En dan komt er wel iemand anders. Maar op een gegeven moment zeg je: “Nu ben ik hier,” en hoop je dat ze uiteindelijk het beste hebben: dat als ze naar een veiling gaan en er toch iets overhouden hebben “aan dienen onnozele die daar altijd stond te dromen”. “Allez kom, we hebben toch nog 5 frank aan onze ouwe.” Ik leg het simpel uit. Ik kan het ook anders uitleggen, maar ik hoef dat niet meer te doen, dat anders uitleggen.
HVC: Dus je vindt het wel belangrijk dat na je dood…
FB:…dat de kinderen er iets aan hebben. Dat mijn werk niet op de brandstapel komt. Het is niet omdat je het niet kan stapelen op een appartement, dat je kleiner werk moet maken. Men kan mij niet tegenhouden.
HVC: Heb je liever dat ze zeggen dat je een lieve, toffe mens was of dat je de beste kunstenaar was van België?
FB: Wie is de beste wielrenner? Eddy Merckx waarschijnlijk, maar dat is iets anders. Kunst is geen competitie.
HVC: Dat is verstandig gezegd.
FB: Vroeger reed de legendarische Italiaanse wielrenner Fausto Coppi met een andere fiets, er stonden bijna nog geen versnellingen op. In die tijd hadden ze geen helm en ze vielen op hun kop. Zo moet je het zien.
De tekens, díe moeten overblijven én verrassend blijven. Of die nu gemaakt zijn in 1700 of in 1800. Nu ontdekken ze soms nog schilders. Het is een zoektocht voor de mensen die er mee bezig zijn. Maar wat ermee moet gebeuren? Geen idee. Je hebt liever dat het niet wegdrijft in de Schelde…
HVC: Je ligt er toch wakker van?
FB: Ik lig er wakker van als ik er zelf aan gewerkt heb. (lacht)
Ik bedoel maar dat ik altijd mezelf geweest ben en dat ik misschien mijn gezin rijk had kunnen maken als ik een salonschilder was geworden en voor rijke madammen had geschilderd… schilderijen met paarden en zo. Zoals nog zoveel schilders die het niet gemaakt hebben. Die hadden veel kennis die veel andere kunstenaars niet hadden, en ze hebben het alleen kunnen maken in hun eigen wereld. Ik ben met mijn een ander talent naar een heel andere wereld gegaan.
Beter als al die cowboys van vroeger kunnen we toch niet schilderen. In Londen en in die Arabische landen pakken ze poen met stillevens, een appel en druiventrossen. Dat zijn vakmannen.
HVC: Noem jij jezelf geen vakman? Een uitspraak van jou is dat het goed is dat je niet weet hoe een schilderij zal eindigen, want anders word je een arbeider.
FB: Ik ben een vakman in hetgeen wat ik op dat moment wil doen.
HVC: Etsen is ook een ambacht…
FB: Maar ik ben geen etser.
HVC: Wat is jouw definitie van een kunstenaar?
FB: Iemand die niet anders kan dan ‘het’ te maken. Het is een noodzakelijkheid. Soms kan ik verhinderd worden door gasten die vragen: “Allez jong, dat is goed. Toe komaan, maak er nog wat.” Dat zijn de handelaars. Ik heb gelukkig een handelaar, mijn vriend Adriaan Raemdonck, die mij dat niet zal opdringen. Maar in grote galerieën, waar je als jonge kunstenaar komt en waar je jezelf bijna aan het verliezen bent…
HVC: Ieder schilderij is voor jou een proces van vereenzaming, las ik ergens. Je maakt dingen uit een soort van eenzaamheid. Dat zie je bij veel kunstenaars. In 2010 maakte je zelfs een portrettenarchief van beschadigde gekwetste vereenzaamde figuren: “Ik boor, kerf, trek die smoelen met grote naalden in de zinken en koperen platen.” Je zegt ook ergens dat je tijdens het werken weerstand wil voelen en geen jeanettengestreel. Je hebt altijd gewerkt vanuit een colère, een noodzaak: tekens dat je wil zetten.
FB: Als je vaak alleen bent, ben je ook constant met jezelf bezig, dan spookt er veel door je hoofd. Ik ben geen natuurschilder, maar als ik aan het boogschieten ben en de ondergaande zon zie tussen de bomen, goh, dan denk ik dat als je als je dat zou schilderen, ze zouden zeggen dat het kitsch is. Maar zo’n zonsondergang is prachtig. En de realiteit is soms meer kitsch dan het schilderij. Ik denk dan: “Ik zou voor die lucht cereleumblauw en oranje gebruiken,” en dan botst het in mijn hoofd. Omdat ik dat zou willen schilderen en dat ik dat vroeger niet gedurfd zou hebben. Als het botst, dan moet het goed botsen. Dat is niet simpel. Omdat je zelf moet beslissen over hoe het werk aan de muur hangt en dan geef je jezelf vrij. Dan zeg je: “Dat ben ik.”
HVC: Op dat moment sta je eigenlijk op een podium. Ben je nooit zenuwachtig voor exposities?
FB: Nee. Ik ben veel meer zenuwachtig voor interviews.
HVC: Aha! Dan zal ik nog wat moeilijke vragen stellen.
Ergens zeg je dat je nooit toegevingen hebt moeten doen voor het geld, de enige toegeving die je doet is dat het leesbaar moet zijn voor de gewone mens. Je vindt dat de gewone man soms ontvankelijker is dan de intellectueel. Wat je ook niet begrijpt, is de moeite die jij als kunstenaar soms moet doen om het schilderij te maken, tegenover het gemak waarmee de gewone burger je werk interpreteert.
FB: Er zijn er die daar over gaan en sommigen die blijven staan. Een kunstenaar is eigenlijk een beetje een tripper. Maar een gewone burger die met zijne kabas naar de winkel gaat en die ondertussen even een galerie binnenspringt, kan evengoed dat tripgevoel hebben als iemand die universiteit gedaan heeft. Alleen heeft die niet de poen. “Hé Freddy, da’s toch wel iets vreemds de ge gemoakt hebt”, zeggen ze me dan. Een intellectueel die koopt het of die zegt niets. Die zegt niet wat hij voelt. Daar hou ik geen rekening mee. Ik hou meer rekening met een madam die voorbijloopt. Sommigen kijken niet naar mijn schilderijen, maar ja, het is een open galerij. En dat vind ik fantastisch. Er is geen drempelvrees.
HVC: Maar voel je je serieus genomen door de kunstenaars en de museumdirecteuren? Of lig je daar niet wakker van?
FB: Ja, op mijn veertigste heb ik een overzichtstentoonstelling gehad in het MSK van Antwerpen. Er waren vijf zalen beneden. En dan in ’92 in het MMK van Oostende onder leiding van Willy Van den Bussche. Ik heb ook nog meegedaan aan de Biënnale van Sao Paulo. Ik ben tevreden.
HVC: Bij veel oudere kunstenaars voel ik frustraties en complexen, maar bij jou voel ik dat zo niet. Je lijkt een soort tevredenheid over jezelf en je leven te hebben. Je werkt eigenlijk niet zo graag, las ik, maar je vindt dat je het moet doen.
FB: Ik kan niet anders. Ik ben bezeten. Als ik niet kan tekenen of krabbelen, dan moet ik nog een druppel drinken.
HVC: Zit er voor mij een tevreden man?
FB: Ik ben heel blij dat ik jonge kunstenaars het ver heb zien brengen. Ze zijn ook anders, ze zijn sneller. Wij waren trager. Maar ja, die jongeren leven nu anders. Het zijn andere mensen geworden. Weet je dat, als je dertig jaar jonger bent, hoeveel verandering er nog in het leven is? Niet alleen anatomisch, je moet weten, wij waren de ‘Beatnik generation schilders’. Je moet dat niet met nu vergelijken. Ik ken trouwens niets van muziek. Dat waren allemaal mensen die talent hadden, maar organisatorisch een ramp. Het was het leven van de toekomst.
HVC: Heb je offers gedaan voor je kunst? Heb je dingen gemist omdat je persé moest schilderen?
FB: Ik heb geen leven, maar ik heb wel veel vrienden. Eigenlijk zullen de mensen zeggen: “Hij was een feestneus”. Maar ik heb evenveel gefeest als gewerkt. Maar had ik dat feesten niet gehad, dan had ik misschien… ik weet het niet.
HVC: In Gent denken sommigen ook dat ik een feestbeest ben, maar niemand ziet dat je je eigenlijk constant moet opsluiten en aan het werken bent.
FB: Zo moet het.
HVC: Dank je, ik ben blij dat je dat zegt. Ik ga je foto boven mijn bed hangen.
FB: Als je ergens lang aan gewerkt heb, ben je bang, omdat je denkt: “Ja, wat gaat de buitenwereld van mijn megatrip denken?” want daarvan kan je niet onderuit, je bent nu eenmaal in een megatrip. Als je dan toch te boven komt en je komt mensen tegen, dan geraak je ofwel in de put door hun kritiek, ofwel zeg je proficiat tegen jezelf. Maar als je mijn leeftijd hebt, kan je alleen proficiat zeggen. Ik ben blij dat ik nog wakker lig van wat ik moet doen. Of dat nog geapprecieerd wordt of niet, dat kan mij geen barst meer schelen. Vroeger wel, toen moest ik passen in een circuit en wilde ik me persé verdedigen. Mijn vrienden die er nu niet meer zijn, waren er ook het slachtoffer van. Het doet mij veel pijn, dat sommige universitairen of curatoren, plastisch soms niet goed kunnen lezen. Ze krijgen kleine gasten groot, krijgen een dikke nek, verdwijnen weer en kennen je niet meer. Van die mensen denk ik soms bij mezelf: “Als ik die tegenkom en ik heb goed genoeg gedronken, dan mag ik die als ouwe toch lichamelijk een duwtje geven.” Enfin, wij noemen dat dan een kopstoot of zo. Ik ben 70 jaar ik heb bereikt dat ik ben wat ik ben op een manier dat ik het kon.
HVC: Is kunst gelijk aan het leven, denk je?
FB: Ik kan mij niet voorstellen hoe ik anders het leven had moeten doorkomen. Toen ik jong was en op de broederschool zat, wou ik pater Damiaan worden. Maar door een paar beelden van Van Gogh, Soutine en Modigliani te zien, wou ik kunstenaar worden. . En dan las ik over de Zolderkamers in Parijs en dan wist ik: “Dat is het.” Ik wou naar Parijs, onder bruggen slapen. Dat is een vitamine geweest.
HVC: En wat heeft het leven of de kunst je geleerd? In het tijdschrift art zei je eens: “Soms heb ik behoefte een ‘forse rotte plek’ op een schilderij aan te brengen, een bewuste uitschuiver. Als kunstenaar moet je een beetje een rat zijn, razendsnel onderweg van het ene naar het andere. En stelen doe je toch, zonder dat je het zelf beseft.” Fijn gezegd, vind ik.
FB: Van het leven ken ik niet veel, ik ben gewoon onderweg.
HVC: En wat heeft kunst je geleerd?
FB: Van kunst heb ik altijd veel geweten. Daarover ben ik heel goed gedocumenteerd. Anders had ik geen goede studenten kunnen vormen in het onderwijs.
HVC: Maar de grootste kunst is toch het leven te leven?
FB: Als je voelt dat je niet anders kan, dan moet je je dag en nacht aan de rest aanpassen. Er is soms veel tegenslag in het familieleven en zo, maar eigenlijk ben je wel een egotripper als kunstenaar.
HVC: Arme mij die hele dagen met die egotrippers moet samenwerken 😉

 “Time is up, school is over”, schrijft hij in zijn boek dat hij voor me signeert.
Over zijn vele expo’s hebben we het niet gehad, over zijn vele samenwerkingen, o.a. met Hugo Claus en Jan Decleir en Koen Van den Broek, ook niet. Over zijn individuele werken ook niet. Het is wat het is.
Hilde Van Canneyt

Fred Bervoets stelt tentoon:

De Zwarte Panter, van 8 jan tot 26 febr 2012 in De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-74, 2000 Antwerpen. Open van do tot zo van 14 tot 18u

(Er is tegelijkertijd ook een tentoonstelling met foto’s van Dirk Vermeirre.)

Er is recentelijk een boek uit: ‘Fred bervoets, Prentwerk’ 1900-2010’, van Johan Pas (uitgeverij Lannoo)

In 2009 kwam ook het boek ‘De witte panter’ uit van Dirk Vermeire.
Voor wie nog een langere wandeling met Fred wil maken, hieronder nog een fijn clipje van Admiral Freebee:

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *