Volgend interview: Fred Bervoets (beetje vertraging… )
Interview met Johan Tahon (1965), Oudenaarde, donderdag 10 november 2011.
Hilde Van Canneyt: Naar welke aspecten van je job vind je dat journalisten te weinig vragen?
Johan Tahon: Journalisten zijn vrij, kunnen vanuit alle mogelijke invalshoeken het kunstwerk of de kunstenaar benaderen, maar ik ben zelf vooral geïnteresseerd in de psychobiografie. Als je een kunstenaar benadert vanuit de psychobiografie, dan weet je wat een kunstenaar doet en waarom hij dat doet. Vanuit zijn eigen psyche heeft hij de nood om die of die daad te stellen. Als iemand iets maakt dat eigenlijk een exces of een luxeproduct is dat eerder bij design hoort, wordt dat heel snel duidelijk door de psychobiografie. Ik ben er ook zeker van dat op lange termijn die psychobiografie de mooiste filter is. Het zal in de toekomst de werkelijke benadering van kunst worden. Dit zal ook duidelijk maken wanneer dat een product een authentiek verschijnsel is vanuit een authentieke nood: het object dat voor een soort herstelling zorgt. We leven steeds meer in een verziekt systeem: we weten nu bijvoorbeeld heel goed wat bankcrisissen teweeg kunnen brengen, hoe Europa nu zelfs op wankel staat en wat voor sociale gevolgen dit heeft. De commerciële kunstwereld is dan ook eenzelfde luchtbel.
HVC: Velen gaan ook zeggen dat je een luxe job hebt. Zo van “Och, hij maakt wat kunst”, terwijl het bij jou echt uit noodzaak is dat je kunstenaar bent. Je hebt lang gevochten tegen het kunstenaar worden/zijn, maar je had geen andere mogelijkheid. Ik las dat je nu na jaren kan zeggen: “Het is een fantastisch drama.”
JT: Ik heb geen keuze. Het lijkt misschien ongeloofwaardig, maar toch is het zo. Het maken van objecten is iets dat al op heel jonge leeftijd aanwezig was. Voor mij leek het telkens op iets als geschenken geven aan jezelf. Vanuit dat element is dat geëvolueerd, al zijn mijn objecten gewoon groter en complexer geworden. Ze worden gemaakt zodat ze mijn hersenen prikkelen. Dat kan zowel visueel, psychisch of filosofisch een soort trigger zijn. Op die manier ontstaat er voor mij een object dat terugpraat; we zouden zelfs vrienden kunnen zijn. (lacht) Je zou kunnen zeggen dat het speelgoed van een kind is dat zich steeds aangepast heeft aan de geest van een volwassene.
HVC: Denk je trouwens dat kunstenaar zijn iets is dat je bent of dat je wordt?
JT: Klassieke vraag: bij mij bestaat er niet de minste twijfel over dat je als kunstenaar geboren wordt. Er is een duidelijk verschil tussen de beeldende kunstenaar en de zogenoemde conceptuele kunstenaar. Mijn lichaam en geest hongeren naar de aanraking.
HVC: Je beelden beschermen je tegen de volledige eenzaamheid: ze vullen letterlijk de leegte. Ze weerspiegelen ook het allergrootste verhaal dat er is: dat van de angstwekkende eenzaamheid. Ze geven je een soort volledigheid waardoor je een soort rust krijgt. Ze h(i)elpen je ook bevrijden van angst: dankzij kunst kan je een bestaansruimte voor jezelf creëren omdat het een plaats is waar niemand je kan raken. Het helpt je ook je plaats te vinden in de maatschappij.
JT: Absoluut.
HVC: Ben je er na jaren kunstenaarschap al uit wat kunst is? Of wat het verschil is tussen een kunstenaar en een ambachtsman? Ik merk dat het woord ambacht bij kunstenaars nogal een vies woord is.
JT: Het komt er in ieder geval op neer dat het een uiterst subjectief ding is. Daar bestaat geen twijfel over. Het is iets dat eerst voor mezelf bestaat en dan pas voor de toeschouwer. Ik heb de waarheid niet in pacht. Ik kan alleen maar zeggen wat mijn waarheid is. Trouwens bestaat dat wel waarheid en realiteit? Mijn waarheid zit er hem in dat een object zoveel mogelijk associaties aanreikt. Het lijkt als het ware op een onzichtbare verbinding of draad vanuit mezelf naar een aantal interessepunten. Misschien wel een lijntje naar een oneindig interessepunt. Als al die lijntjes voldoende in een object aanwezig zijn, dan is er genoeg vibratie in het object om mij te interesseren en het te doen terugkaatsen. Ik heb het gevoel dat je over kunst kan spreken als dit soort vibratie voelbaar wordt door de toeschouwer. Op dat moment spreek ik van een abstract gegeven dat op geen enkele andere manier kan gedeeld worden dan in liefde tussen twee personen of in de interactie met bepaalde krachtobjecten die lijken op mensen.
HVC: Stel dat je die beelden op je zolderkamer zou maken en je hebt geen toeschouwer, is het voor jou dan geen kunst omdat je geen toeschouwers hebt?
JT: Jawel, de toeschouwer is iets dat er màg bij zijn, maar er niet moet bij zijn. Het gegeven kunst zit in het onuitspreekbare en in de vibratie die ook in ons aanwezig is, alsook in de leek die helemaal niks van kunst kent. Die vibratie is ook in de natuur aanwezig is en is in alles aanwezig wat leeft en wat een ziel heeft. Al kan ik de betekenis van ‘ziel’ niet precies omschrijven. Ik merk op dat op onverwachte momenten in mensen of objecten iets extra – een vreemde kracht – aanwezig is.
HVC: Je neemt het kunstenaarschap zwaar op. Als kunstenaar heb je een plicht, zeg je. Als kunstenaar word je geboren met een privilege van een andere en grotere gevoeligheid ten aanzien van de werkelijkheid en het niet-alledaagse. Je ziet het als een opdracht onderzoek te verrichten naar datgene wat de dagdagelijksheid te boven en te buiten gaat.
JT: Dat kunstenaarschap dat ik zwaar op heb, klinkt negatief beste Hilde. Het spijt me, maar ik hou nu eenmaal van hevige prikkels
HVC: Welke plaats denk jij dat je zal innemen in de traditie van de Westerse beeldhouwkunst?
JT: Ik ben al heel tevreden dat ik me tijdens het werk in het atelier kan inbeelden dat grote beeldhouwers zoals Rodin, Lehmbruck en Giacometti met dezelfde soort technische en filosofische problemen worstelden. Ik voel nu ook de noodzaak om naast deze gekende kunstenaars te verwijzen naar de etnische objecten die ook een deel van de geschiedenis uitmaken en binnen hun cultuur dezelfde problematiek onderzochten.
HVC: Wat roept het woord atelier bij je op? Want voor jou is je atelier je échte kunstwerk. Je ateliermuren zijn dan ook een metershoog aantekenboek. Hoe optimaal een tentoonstellingsruimte ook is, de beste plaats is de plaats waar je beelden gemaakt zijn. Eens ze gemaakt zijn gaan ze elders schitteren of wegkwijnen, zeg je.
JT: De ruimte waar de objecten gemaakt worden, kruipt gewoon in die objecten, daar kan je niet onderuit. De stad Oostende bood mij ooit een groot atelier aan met alles erop en eraan en alles wat je maar nodig hebt om comfortabel te werken, maar ik heb in dat atelier bijna niks gedaan: het ‘had’ het niet en ik voelde het niet.
HVC: Je hebt ook een atelier in Turkije. Voel je dat je daar andere werken maakt?
JT: Ik heb daar geëxperimenteerd met verschillende materialen van ginder en ik heb dan toch dingen die ik daar geleerd heb kunnen verbinden met de dingen van hier om tot iets te komen dat me genoeg interesseerde. Maar wat er daar interessant is natuurlijk, is het concentraat van de geschiedenis. Ik voel dat de grond daar historisch geladen en het is daarom een heel interessante plaats om te zijn. Istanbul is en blijft een uniek kruispunt en wereldstad. Ik zou er uren kunnen over praten. Het kan ook niet anders dan dat het mijn werk beïnvloed.
HVC: Voor jou is beeldhouwkunst ook de enige kunst waar zowel fysisch, psychisch als filosofisch volledige volledigheid gevraagd wordt: je kan als mens niks méér geven, want het is de meest volledige vorm van leven. Daarom is voor jou beeldhouwkunst interessanter dan andere kunstvormen.
JT: Zelfanalyse is altijd al een heel belangrijk deel van mezelf geweest. Dit waarschijnlijk omdat je op een soort kwetsbare manier in de maatschappij staat en je je meer de vraag stelt van: “verdorie, wat gebeurt er hier? Waarom vlotten de dingen niet? Waarom heb ik het moeilijk om bepaalde stappen te zetten? Waarom blijf ik bij bepaalde dingen stilstaan waar anderen aan voorbijlopen en omgekeerd? Dat is één van de allerzwaarste opdrachten waar ik constant mee bezig ben: het proberen te begrijpen van de realiteit en het bewustzijn. Ik snap echt niet hoe het bewustzijn in een mens is terechtgekomen. Sinds kort heb ik interesse in het rituele handelen. Ik wou dat dit voor een stuk zou kunnen terugkeren in onze hedendaagse tijd. Ik koester een diepe wens dat we zouden kunnen terugkeren naar een bijna archaïsche toestand waarin mensen beseffen dat als de dingen te complex worden, we een soort ritueel zouden kunnen afspreken. Dit klinkt naïef. Ik ben me daar bewust van. Maar laten we eens verder dromen. Ik ben ook gefascineerd door eskimo- inuit: wat een archaïsche schoonheid!
Ik heb een I-Pad, zit op Facebook, eet hamburgers en rijd zoals iedereen met een auto… enfin, ik ben helemaal van deze tijd en slik het gif zoals iedereen. Maar iets in mij heeft het gevoel dat het toelaten van een archaïsch fenomeen en het sterker laten worden van ons rationeel denken, wel eens voor een soort evenwicht zou kunnen zorgen waar meer mensen goed zouden bij varen. Daar sluiten mijn sculpturen op een heel spontane manier bij aan. Maar ik heb ook geen rituelen en ik kan ze ook niet creëren, ik kan alleen hopen dat wij vroeg of laat een afspraak zullen maken en samen een ritueel zullen creëren. Ik weet niet of dat ooit zal gebeuren, maar ik heb zo’n naïeve droom. Ik denk na, ik onderzoek, ik ondervraag mezelf constant. Je weet waarschijnlijk wel dat ik niet zo’n gemakkelijke jeugd heb gehad en dat dat enorm meespeelt in de manier waarop ik naar mezelf kijk en mezelf beoordeel. Het is niet eenvoudig om vanuit een soort trauma mezelf zomaar de indruk te geven dat alles ok is. Ik moet dagelijks iets van concentraat vinden om de pijn een beetje te verzachten.
HVC: Daarom is voor jou met je beelden bezig zijn de beste manier om de pijn te verzachten, mede omdat je ze kan vasthouden en ze je beschermen. Sinds je papa gestorven is werden ze ook groter, zo’n 4 à 5 meter hoog. Je zag ze als een soort vaderfiguren en het leek alsof alles wat je ervoor gemaakt had, niet van belang was.
JT: Ik heb nog nooit het woord papa gezegd. Dit soort affectie ken ik niet. Als ik dat zo uit je mond hoor, doet me dat wel iets.
HVC: Waarom kan je dat trauma niet van je afsmijten? Zeggen mensen soms niet dat je leeft in het verleden?
JT: Ik heb me op Goudvis, die documentaire van Woestijnvis, genoeg gegeven en genoeg gezegd. Ik heb mezelf nadien genoeg gekwetst gevoeld, waardoor ik beslist heb er niet meer in detail op terug te keren. Ik heb dat aan de wereld gegeven en dat is een belangrijk moment geweest voor mij. Ik weet dat veel mensen er misbruik van hadden kunnen maken, maar de reacties waren wonderlijk. Samen met het interview dat ik in het tijdschrift Humo gegeven heb, heeft dat voor een honderdtal brieven gezorgd. Mensen schreven op een emotionele en authentieke manier een brief naar mij, waardoor ik denk dat ook in de kunstwereld sommigen echt wel nood hadden aan dit soort van kijk op de dingen. Het was echt ontroerend om lezen.
Als we het positief bekijken, is er een mooie kant aan: het grote onderzoek dat er uit voortkomt. Dat brengt me zowel bij de Tao als bij Sufi teksten, maar kan me ook naar de hedendaagse hersenchirurgie leiden… Dat leidt me naar allerlei plaatsen, wat een enorme rijkdom is om ermee bezig te mogen zijn. Maar de pijn en de prijs die je betaalt is echt wel heel zwaar om te dragen.
HVC: Maar de pijn en de prijs die je betaalt, is toch wel zwaar om dragen?
JT: Inderdaad. Daarom ga je je plaats nog meer onderzoeken. Maar sowieso mag je geen appels met peren vergelijken, in die zin spreek je van een andere orde. Daarom vraag ik me binnen de kunstwereld af: “Wat is kunst en wat niet? Wat is design?” Er zou een verschuiving moeten komen. Iemand zou de wijsheid en de autoriteit moeten hebben om te kunnen zeggen: “Kijk, het is genoeg geweest.” De grappenmakers hebben wel een recht tot bestaan. Al riekt het wel een beetje naar Louis XIV zijn, maar het is hún zaak. Het is oké dat iemand miljoenen betaalt voor een grapje. Maar laat ons dan wel mijn werk er niet onmiddellijk naast plaatsen en er niet mee vergelijken en al zeker geen waardebepaling laten zijn. Dat heeft niks met elkaar te maken, dat zijn twee verschillende planeten.
HVC: Kan je bij je collega-kunstenaars vlug rieken wie authentiek is en wie niet? Voel je dat ook in/aan de kunstwerken die ze maken?
JT: Ik doorzie dat onmiddellijk.
HVC: Vind je het een belediging dat ik meer troost in je woorden en interviews vond dan in je beelden an sich? Of dat ik niet voelde in je beelden wat er te voelen viel alvorens jouw visie en die van anderen te lezen? Want nu gaan je beelden me – door het vele lezen over je werk – misschien wél geven wat jij mij/ons wil(de) geven.
JT: Dat iedereen voor mijn werk gevoelig zou zijn, is een utopie. Ik zie mijn werk als een vorm van communicatie. Het is een soort van taal, maar het kan evengoed een spiegel zijn. Al mag je de spiegel gerust voorbijlopen. Je kan niet verwachten van het object dat losgekoppeld wordt uit de context van het atelier, op zijn eentje de wereld zal aanspreken. Het object is een fragment van een totale manier van leven. Daarom geloof ik dat het atelier een grotere kracht in de wereld geeft dan het eenzame voorwerp.
Uiteindelijk is het van belang dat ik eerst dat specifieke beeld wil maken op dat specifieke moment. Pas daarna is het voor de toeschouwer. De toeschouwer mag eruit halen wat hij wilt: of hij nu deze associatie of een totaal andere maakt, is me eender.
HVC: Maar is het niet de droom van de kunstenaar dat de kijker voelt wat jij voelde en wilde uiten tijdens het creëren?
JT: Neen, de abstracte trilling is mijn droom.
HVC: Want ik ga nu pas als ik bijvoorbeeld nieuwe sculpturen van je zie, die associaties maken doordat ik nu beter jouw beweegreden en achtergrond ken.
JT: Ooit stelde iemand mij de vraag: “Welke kleur hebben je beelden vanbinnen?” Ik vond dat eigenlijk een heel belangrijke vraag. Ik ben daar eventjes van de wijs van geweest. Die jonge vrouw zei: “Voor mij zijn ze absoluut zeker zwart vanbinnen. Zwart is nog erger dan negatief zijn. Het is een soort niet-kleur, een soort abstract niet zijn, te vergelijken met niet geboren zijn. Het is allemaal niet zo evident. Extern zwart kan een dubbele negatie betekenen: een te duidelijk willen wijzen op pijn. Het maken van rottend vlees of een zwarte schim is te duidelijk. De verwende Westerling heeft blijkbaar veel nood aan de low-road van het zwart. Zwart dat zo authentiek lijkt, kan ook absoluut een luxeproduct zijn. Heel eigenaardig.
HVC: Ik las ergens dat je het interessant vindt om je beelden zowel in het donker als in het felle licht te bekijken. Het is ook geen toeval dat je witte beelden maakt.
JT: Dat zijn dingen die ik zelf heb ervaren. Kort na de dood van mijn vader werkte ik meestal in het duister met een fles wijn of whisky in de buurt – meestal in een roes dus – in een groot atelier in Oudenaarde. Ik had ook nog geen plaats in de kunstwereld. Ik spreek nog over de tijd van voor Jan Hoet mijn beelden gezien heeft en hij ze zo een beetje een plaats gegeven heeft. Op een bepaald moment zit je in de kou in een oude fabriek, afgesloten van alles –nee, niet romantisch – en in het duister met een spaarzaam licht zie je enkel van die witte figuren staan. Ik kan je verzekeren dat iets in mij een soort van angst ervaarde en een soort bevreemdende sfeer had ten opzichte van die objecten. Ze waren geen geruststelling. Ze leken op het archetype van spookbeelden, zonder dat ik ze bewust zo maakte.
HVC: In één van je filmpjes op YouTube zei je dat als je aan je beelden bezig bent, je liever een vreemde zou zijn die je atelier binnenkomt, omdat je zo je beelden van op afstand kan bekijken.
JT: Ja natuurlijk. Ik heb soms last van de symbolische blinde vlek en dan is het mijn grootste wens dat jij me zou vertellen wat je ziet. Nu denk ik plots terug aan Istanbul. Ik weet dat het heen- en weerreizen tussen Turkije en Vlaanderen deze blinde vlek helpt oplossen. Ik ben het uiteindelijk die elke ochtend de energie en de goesting moet hebben om op te staan, naar mijn atelier te gaan en zin moet hebben om uitgerekend dat object te maken naar aanleiding van iets wat me getriggerd of geprikkeld heeft. Dat is het enige dat telt. Voor de rest is dat hopen dat het een plaats krijgt in de wereld of hopen dat ik mag blijven verder doen wat ik doe.
HVC: Wat is het verschil met vroeger en nu? De mensen in de kunst weten dat Jan Hoet je in ’96 een expo gaf, waardoor je een publiek kreeg, terwijl je ervoor in anonimiteit in je atelier werkte. Sowieso gaat zich dat ook in je beelden vertalen. Op een gegeven moment had je dan ook de keuze om het spel mee te spelen of het spel niet mee te spelen. Maar dan heb je de keuze gemaakt ‘ja’ te zeggen tegen de hedendaagse kunstwereld. Ik vind persoonlijk wel dat je het spel goed meespeelt. Ook toen ze je voor die reportage van Goudvis filmden, bracht je het er erg goed vanaf en kwam je erg zelfzeker over. Wanneer is het je ook beginnen dagen van: “Ik moet het publiek ook mee binnenhalen?” Want je bent niet onmiddellijk op een podium gaan staan roepen: “I’m the man!”
JT: Ik zeg nog altijd niet: “I’m the man!”. Weet je, het hangt er allemaal van af met wie dat je communiceert. Trouwens, als jij nu eens meer in mijn ogen zou kijken in plaats van heel de tijd naar je voorbereidingsblaadjes en hier een menselijke interactie durft toelaten, dan zou het kunnen dat er nog meer gestroomd wordt dan dat er nu al gestroomd wordt. Het is een voorbeeld dat ik geef. Idem met die reportage, dat is niet van een leien dakje gegaan, maar chapeau voor die gasten! Trouwens, als je tegenwoordig niet op TV bent geweest, besta je niet…eigenlijk is dit hatelijke domheid en gemakzucht.
HVC: Toen die cameraploeg weg was, voelde je dan niet eventjes een leegte? Want veel werk van jou komt voort uit een lager zelfbeeld en je plaats niet vinden in de maatschappij, maar net door op TV te komen word je aanvaard in de normale wereld. Als ze je dan filmen, denk je toch van: “Hé, ik ben hier niet alleen, want er kijken duizenden mensen mee.”
Heb je dan niet het gevoel dat je daardoor meer bestaansrecht hebt gekregen? Want als je een verbrokkelde jeugd hebt gehad, denk je soms toch dat je niet mag bestaan en zoek je toch net honderden manieren om bestaansrecht te verwerven via lezen, kunst, extreme communicatie met je medemensen…
JT: Om het in psychologische termen te houden: je hebt potentie en je hebt castratie. Als jij op een bepaald moment zegt dat je geen boodschap hebt aan mijn werk en je maar een beetje erin kan komen door mijn interviews en teksten te lezen en die ook mooier en interessanter vindt dan mijn objecten, dan word ik eigenlijk bloederig gecastreerd. Want voor mij zijn die objecten een verlengde van mezelf. Want dan vraag ik me af in hoeverre ik nog verder met je moet communiceren. Zou ik dan niet beter terug in mijn atelier kruipen en gewoon doorgaan? Omdat dit het soort van pijn is waar ik constant mee in aanraking kom.
HVC: Dan heb je mijn woorden verkeerd begrepen, want zo heb ik het niet bedoeld.
JT: Ik ben ook licht paranoïde. (lacht) Ik heb geen zin in een klaagzang. Je blijft zeer welkom liefste Hilde.
HVC: Iemand die jouw werk afwijst, wijst die ook jou af?
JT: Natuurlijk.
HVC: Toch vind ik dat jullie, kunstenaars, dat zouden moeten afleren. Iemand die mijn interviews afwijst, wijst mij toch ook niet af? Je m’en fous als ze mijn interviews niet goed vinden, zolang ze mij maar leuk vinden.
Ben je ook bezig met de oneindigheid of eindigheid van je beelden of jezelf bezig?
JT: Natuurlijk.
HVC: Je hebt ook een degelijke website ineen gebokst, wanneer is het je beginnen dagen dat dat nodig was?
JT: Toen ik merkte dat galerie waar ik een aantal jaren terug mee samenwerkte informatie over mijn werk de wereld instuurde die niet klopte. Voor hen was het vooral snelle verkoop dat telde.
HVC: Laten we even teruggaan naar hoe het allemaal begon. Op je vijftiende begon je te striptekenen en daarom trok je naar de Academie van Menen. Op een dag zag je de beeldhouwkelder waar je dan ook nog eens een imposante beeldhouwleerkracht aantrof en voor je het wist, wist je wat je de rest van je leven te doen stond.
Thuis hielden ze niet zo van je kunstverlangens. Op je achttiende ben je eerst beland in Sint-Lucas in Gent, maar nadien ben je gevlucht naar de Academie.
JT: Zoiets.
HVC: Je zegt ook ergens dat het de taak van de kunstenaar is te wijzen naar wat niet direct zichtbaar is.
JT: (de realiteit was en is) de eerste echte struikelblok, dus je blijft daarrond draaien. Als we nu over die struikelblok willen communiceren, dan zitten we al op dat punt. Dat wil zeggen dat we hoofdzakelijk mensen rondom ons hebben, die ons de indruk geven dat we zeer safe zijn. Van de zorgsector tot de medische wereld tot de banksector: allemaal willen ze de indruk geven dat ons leven zeer oké is. Maar het eerste obstakel dat je tegenkomt als je die vanzelfsprekendheid doorprikt of dat niet direct voor waar aanneemt, is een soort existentiële dimensie. Daar ligt voor mij de uitwisseling zonder woorden. Weet je Hilde, ik ben dit ernstig gesprek een beetje beu aan het worden. Laten we over seks praten
HVC: “Seks is het concentraat, het extract, de verheffing van het normale. Kunst speelt zich af op de grens tussen het orgastische en het fatale”, zeg je ergens. Trouwens, je kern van het scheppen is voor jou ook een manier om je erotische honger te stillen. Je kon vroeger zelfs wel eens verliefd worden op je sculpturen.
JT: In platonische zin weliswaar. Ik heb nog altijd geen beeld kunnen bevruchten.
HVC: In een lang interview in de krant De Morgen zei je: “Ik penetreer graag iemands hersenen, dan voel ik me niet alleen. Opgesloten in mezelf zitten is een drama.”
JT: Dat is natuurlijk weer een vorm van hevig concentraat. Ik probeer gewoon binnen te dringen in iemands donkere bladzijden en diepste zielenroerselen, dingen die een mens liever niet deelt met de anderen. Als ik dat eventjes kan aanraken of bloot kan leggen, is dat bijna een seksuele daad. Zou dit enkel over de aanmaak van dopamine gaan?
HVC: Eerst maakte je kunst om met jezelf te communiceren, dan pas kwam de interactie met de toeschouwer. Nu zie je jezelf meer als een soort bode… Je maakt wat in je leeft als een soort ontvanger – waarin je eigen zoektocht en ondervraging zijn vervat– en daar breng je een soort verslag van uit. Je beelden zijn eigenlijk je geliefden, maar je wil ze de wereld insturen. Het zijn zaden die moeten worden verspreid. Als een beeld af is, heb je daar eigenlijk alles van emotie ingestoken wat erin kan. Nadien interesseert het je ook niet meer wat er mee gebeurt: een koper doet ermee wat hij wilt.
JT: Ik kan vrij gemakkelijk loslaten. Omdat er uit mijn onderbewustzijn een constante stroom komt, wil ik steeds opnieuw creëren. Die stroom moet omgezet worden in objecten om mezelf tevreden te houden. Daarom moet er af en toe iets uit het atelier verdwijnen om te blijven verdergaan in die stroom.
HVC: Het moet je toch kwetsbaar maken dat je eerst binnen de muren van je atelier iets maakt wat de wereld niet ziet en je dan plots dat kunstwerk – en jezelf – kwetsbaar op een podium moet zetten. Dat is voor mij net een reden om geen ‘kunstwerken’ te maken. Ik zou doodbeschaamd zijn om mijn werk op een sokkel aan het publiek te tonen. Je steekt daar al je emotie en tijd in, en dan kan het in 1-2-3 neergesabeld worden door de eerste de beste kwibus. Als ik een slecht interview op de liefhebbers van kunst afstuur, kan ik de schuld nog altijd op jullie steken als het niet interessant is. (grijnst)
JT: Dat is inderdaad die paradox. Maar mij is het allemaal overkomen. Je bent je er in het begin niet van bewust. Op het moment dat de eerste foto’s van mijn werk in de kranten verschenen, ging ik dood van angst. Eén van de eerste mensen die mijn werk écht van dichtbij gezien heeft, was Jan Hoet. Hij zei toen ook: “Mág ik een tentoonstelling met je werk maken?” “Mág”, vroeg hij. Want hij wist best welke ingrijpende gevolgen dat zou hebben op mijn leven. Je moet je voorstellen: ik leefde in totale armoede met twee kleine kinderen in huis.
HVC: Kinderen maken is toch het mooiste kunstwerk dat je kan maken? Nooit troost uit hen kunnen halen?
JT: Dat zeg jij als vrouw. Het is misschien te eenvoudig gesteld, maar als man proberen wij misschien het gevoel om een kind op de wereld te zetten, te krijgen door het maken van een object.
HVC: Ben je tijdens het scheppingsproces altijd in een andere staat van ‘zijn’?
JT: Ik ben dat aan het onderzoeken: “Wat gebeurt er precies terwijl ik aan het werken ben?” Ik heb vorige week nog zo bewust mogelijk proberen te werken. Maar ik merkte dat ik me nog zwaarmoediger en slechter ga voelen als ik dat doe. Want als je net aan je beeld begint te werken, voel je pijn en wanhoop, maar gaandeweg voel je het omdraaien in een mogelijkheid. Je moet weten dat er voor mijn gevoel nog altijd niks gerealiseerd is.
HVC: Je zegt dat je nog nergens staat, maar je vindt jezelf ook geen prutser, vermoed ik?
JT: Maar ik ben de beste kunstenaar van de wereld natuurlijk! (lacht) Af en toe is er een klein feestje natuurlijk: je hebt eens een boekje dat uitgegeven wordt, er wordt al eens een tekstje geschreven over mijn werk, je staat al eens in de gazette of mag eens met je kop op TV komen. En ja, dan ben ik wel eens een uurtje blij. Maar het is zoals Panamarenko zegt: ze kiezen je werk uit, maar ze zetten je evengoed naast een prutser.
HVC: Je hebt veel bekende en minder bekende ‘fans’, je krijgt pers- en andere aandacht, je kan toch niet zeggen dat je dat niks doet? Al weet ik wel dat wanneer je iets van jezelf in de krant leest, je je een uur later weer een grote loser kan voelen wanneer je werk niet vlot in je atelier.
JT: Natuurlijk! Dat duurt letterlijk een half uur! Voor de Biënnale van Istanbul stond ik in de Wall Street Journal als de highlight van de Biënnale, waar een hele organisatie van curatoren achter zit, terwijl ik ‘maar’ in een zijtentoonstelling zat als onnozel Vlaminkske. Ik dacht: “Fuck, wat is me dat hier?” Maar je kan dat snel plaatsen en een uur later ben je weer in je atelier aan het vloeken.
HVC: Volg je de kunst van je collega’s? Want het is niet zo dat ik je op elke vernissage zie staan blinken.
JT: Je ziet me er inderdaad niet. Ik ben via andere wegen nochtans goed op de hoogte van wat er in de kunstwereld gebeurt, maar er is weinig dat me raakt. De kunstwereld is één grote chaos van kleine details die uitvergroot worden. Ik zie geen grote nieuwe stroom. Meestal is het oude wijn in nieuwe vaten.
HVC: Ik heb er vooral moeite mee dat beeldende kunst ‘tastbare objecten’ zijn. Ik heb er ook moeite mee dat beelden kunnen ‘kapotgaan’, maar misschien is dat door een dochter van een antiquair te zijn.
JT: Ik hou van goedgemaakte objecten. Daarom ook sta ik erop elk object zelf te maken, weliswaar met de hulp van een assistent. Wat ik nu meestal rond me zie, zijn koude objecten uitgevoerd in een technisch atelier. De kunstenaar zelf raakte zijn geëxposeerde objecten zelfs niet aan. Dat is het jammerlijke gevolg van een nochtans nobele conceptuele kunst uit de jaren ’60 en ’70. Wat toen als een verworven vrijheid ontstond, wordt nu misbruikt om commerciële redenen. Als ik daartegenover de rijkdom voel van het authentieke ritueel dat zich vertaald heeft in een object, wel sorry, dan ga ik uiteindelijk toch liever naar een museum voor oude kunst.
HVC: Je sculpturen beelden de mens of het bestaan in het algemeen uit. Onbewust ga je op zoek naar de ander, naar iemand waarin je jezelf herkent en die een weerspiegeling is van jezelf. Het is tevens een zoektocht naar intermenselijke communicatie. Je werk gaat ook over het proberen begrijpen van deze wereld. Dat is ook mijn reden waarom ik jullie interview. Omdat kunstenaars doordat ze veel alleen werken, meestal denkers zijn en anders in de maatschappij staan en naar de wereld kijken.
Moeten je werken dan ook ‘mooi’ zijn? Zo ja, wat is mooi? Want het zijn geen klassieke schoonheden die je maakt.
JT: Mooi zijn ze inderdaad niet.
HVC: Je sculpturen zijn wezens waar je alles wil aan toevertrouwen, want het is de bedoeling om aan degenen die bijvoorbeeld ook een moeilijke jeugd hebben gehad, bescherming en troost bieden.
JT: Hilde, ondertussen ben ik in een nieuwe cyclus terecht gekomen. Ondertussen zijn er dingen geëvolueerd en verschoven. Ik weet ook dat via het onderzoek dat ik doe – o.a. moeder/zoon relatie – een heel belangrijk iets is. De binding die je met de ouders hebt is heel bepalend in mijn en in iedereen zijn psychologie. Voor mij is dat nu een extra onderzoekspunt omdat dat niet vanzelf gegaan is. Waar vroeger in mijn sculpturen de dingen meer vergeestelijkt waren en minder begrepen werden, heb ik nu een soort vloeistof die ik wil toevoegen aan mijn beelden. Bijna alsof je warme melk zou willen gieten over de beelden om ze te verzachten of een sensuele geladenheid te geven, waardoor je de neiging krijgt ze te willen aanraken. Zo krijg je er ook een soort ritueel of tijdselement in, waardoor ik er een heel aangename gewaarwording in vind. Het overgieten van mijn beelden doet mij goed: het is alsof je de wonde zou zalven. Het is zoals ze in India melk gieten over de lingam in een rituele handeling. Ik weet niet of dat dat voor een vrouw hetzelfde ervaren wordt. Dat idee lijkt me plezant en het geeft me het gevoel een stap verder en dieper te kunnen gaan. Die vrouw in de Wallstreet Journal schreef: “the milky sculptures of Johan Tahon”. Ik was daar heel tevreden over. Terwijl het eerst gipsen wit, matte en breekbare materialen waren, is het nu zo dat ik gips en keramiek met elkaar combineer en ik vooral via het gezicht binnenga in het object waar het binnenin misschien wel duister is. Ik ga er alleszins aan de buitenzijde niet opschrijven dat het verontrustend is, iets wat andere kunstenaars wel eens durven doen.
HVC: Zou je soms liever hebben dat je nooit iets verteld had over je beelden en minder vertrouwen in de wereld stelde?
JT: Dat weet ik zo niet… Wat er wel mislopen is, is dat ik in het begin vertrouwen had in een slechte galerie. Ze hebben me totaal verkeerd behandeld en vreselijk doen afzien. In België werk ik tegenwoordig op een vrijere basis met de Antwerpse galerie Van De Weghe, wat me een goed gevoel geeft. Hendrik doet het echt goed en slaagt erin te blijven geloven en opbouwen niettegenstaande het huidig crisisklimaat.
HVC: Je werkt niet in thema’s zoals veel kunstenaars. Het is eerder een intuïtief handelen en een meestromen met het gevoel. Je maakt ook niet eerst massa’s schetsen, reflectie komt pas na het gevoel. “Alsof je een droom hebt en hem pas erna ontleed”, zeg je ergens.
JT: Dit klopt.
HVC: Je figuren zitten op de rand van het figuratieve en het abstracte, tussen een tastbaar lichaam en een voelbare geest werd erover geschreven. Je vindt het figuratieve belangrijk, omdat mensen dan meer in je verhaal kunnen komen. Typerend voor jouw sculpturen is het onvoltooide karakter ervan. Je laat ze bewust op en onaf. Je beelden lijken puzzelstukken die samen een identiteit vormen. Je verwerkt veelal onderdelen van het ene beeld in het andere totdat je een ziel voelt. Als resultaat levert dat soms hybride figuren in ongemakkelijke posities op en de huid vertoont kwetsuren. Koppen vertonen deuken, gestolde emoties en gespannen indrukken. Je sculpturen zijn gevisualiseerde verhalen van een innerlijke fantoompijn, las ik. Je voelt er zoekende, nadenkende wezens in.
JT: Klopt opnieuw.
HVC: Naar ik las, hou je ervan een beetje structuur in je werkdag te steken. ’s Morgens pc-werk, ’s middags een broodje in de Panos gaan eten en rond 14u naar je atelier trekken.
JT: Als ik ’s middags niet even onder de mensen kom, kom ik al helemaal niet buiten. Ik zit daar dan tijdens ik mijn broodje opeet, naar de mensen te kijken: ik denk dat ze dat wreed ambetant vinden. (lacht) Niet dat het zo mooi is wat ik daar zie, maar ik kijk er toch naar.
HVC: Ik vind het zelf ook fijn om in een hoekje van een establishment te lezen of op mijn pc te werken en ondertussen naar de wereld te kijken, zonder eraan te hoeven deelnemen.
JT: Dat is ook de mooiste plaats als kunstenaar. Als kunstenaar voel je je het best als je eigenlijk aan de rand van het geheel de dingen kunt bekijken en van daaruit kunt handelen zonder al de grote verantwoordelijkheden binnen de groep. De mooiste plaats op een feestje is als je naar buiten gaat en eventjes alleen bent en daar buiten nog eens alles beschouwd hebt van buitenaf. Het lijkt op een verliefd concentraat. Het atelier en het kunstenaarsleven lijken daar een beetje op.
HVC: Wat is je belangrijkste karaktertrek?
JT: Overgevoeligheid. Al weet ik niet of dat bij het karakter zit. Maar dat is toch het meest opvallende aan mij. In moderne termen heet dat hypersensitief zijn.
HVC: Nochtans zie je er geen androgyn frêle typetje uit.
JT: Ik ben een vrouw in een mannenlichaam. (lacht) Van buitenaf gezien zie ik er inderdaad heel sterk uit, maar vanbinnen ben ik zeker androgyn.
HVC: Vind je jezelf moedig om elke dag je overgevoeligheid in een creatieve fysieke handeling om te zetten?
JT: Het is dat of sterven: ik heb geen andere keuze. Het spijt me als dat heel romantisch-dramatisch overkomt, ik zou het veel liever lichter vertellen, maar het is nu eenmaal zo. De troost van het object is ook niet te onderschatten: dat is ook het verschil met schilderen: ik moet het tastbare object bij mij hebben. Het is ook daarom dat ik die vergelijking met een kind en zijn speelgoedje durf te maken: ik wil ook een object bij me om minder alleen te zijn. Ergens is het ook een wapen, een toy en een concentratiepunt. Het is ook míjn ding, míjn object. Het maakt mij sterker, want ik ben te breekbaar.
HVC: Beeldhouwers hebben nood aan een fysieke houvast in de realiteit, terwijl schilders een andere zienswijze hebben en net een andere realiteit maken en je met je fantasie in die andere realiteit kan stappen.
Welke eigenschappen apprecieer jij in andere kunstenaars?
JT: Oprechtheid.
HVC: Wat is je wapen tegen kritiek?
JT: Ik heb geen schild tegen kritiek. Mijn enige middel is vluchten.
HVC: Wat was je grootste vijand tijdens je carrière vroeger en nu?
JT: Mensen met een tekort aan zelfkennis en een tekort aan zelfkritiek. De wereld loopt er vol van, dus ik kom meestal niet graag buiten daardoor.
HVC: Ben je een wereldverbeteraar?
JT: Het is zeker niet mijn bedoeling. Als ik het in mijn omgeving al een béétje kan verbeteren, ben ik al content.
HVC: In welke zin ben je nu gelukkiger of ongelukkiger dan twintig jaar geleden?
JT: Ik ben nu gelukkiger omdat ik het gevoel heb dat het een héél klein beetje vooruit gaat.
HVC: Welk ander talent zou je graag bezitten?
JT: Jij?
HVC: Koelbloedigheid.
JT: Ik zou liever schrijver zijn. Ik merk bij mijn vriend Peter Verhelst dat vrouwen meer geïnteresseerd zijn in schrijvers. (lacht)
HVC: Besluit: Is jouw kunst eigenlijk de kunst het leven te leven?
JT: Ik denk dat dat er pal op ligt, Hilde.
Hilde Van Canneyt, 2011, Copyright 2011.
Johan Tahon stelt tentoon:
White Seeders – Akbank Art Istanbul |
Van 23 november t/m 31 december 2011 |
Lees meer… |
Love & Cruelty – Gerhard Hofland, Amsterdam |
Van 29 oktober t/m 10 december |
Lees meer… |
Van 2 december 2011 t/m 8 januari 2012
|
Lees meer… |
Allemensen! – Museum Beelden aan Zee |
Van 23 september 2011 t/m 22 januari 2012 |
Lees meer… |
Archè – Tiled Kiosk (12de Biënnale van Istanbul) |
Van 17 september t/m 13 november 2011 |
Lees meer… |