Interviews met prof. Johan Swinnen en Francis Feidler naar aanleiding van interviews die ik afnam voor het Border boek. (De Border is het hedendaagse deel van de kunstbeurs Lineart)
Interview met Johan Swinnen(1954), maandag 21/08/2011.
Johan Swinnen studeerde film, fotografie, cultuurwetenschappen en museummanagement. Hij promoveerde over de opkomst van de Europese Fotomusea in de jaren 1980 (Universidad de LaLaguna). Hij is oprichter en voormalig directeur HISK – Hoger Instituut voor Schone Kunsten Vlaanderen. Hij doceert kunstgeschiedenis aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel. Hij is gastdocent aan Sorbonne Parijs en Anton de Kom Universiteit van Suriname. Zijn onderzoek situeert zich in het domein van de zingeving en humanisering van de beeldcultuur. Hij publiceerde in 2007 het boek ‘Reflecties. Film als Filosofi’. Gesprekken met zeven hedendaagse Vlaamse filosofen’ (VUBPress, 2007). Hij is voorzitter van de Stichting Germaine Van Parys en stichtend beheerder van Muntpunt vzw.
Hilde Van Canneyt: Kan je jezelf kort en bondig voorstellen?
Johan Swinnen: Ik ben gepassioneerd door fotografie sinds mijn tiende, van toen mijn vader me leerde om met de oude technieken foto’s te maken met het zonlicht door het medium fotografie. ‘PrintingOut Paper’ heette dat procedé. Dat stimuleerde me om fotografie en film te studeren in Sint-Lucas te Brussel. Maar ik raakte na verloop meer geïnteresseerd in de geschiedenis dan in de praktijk van de fotografie. Daarom ben ik cultuurwetenschappen en ook culturele agogiekgaan studeren aan de Vrije Universiteit Brussel. Ik kreeg er van uitstekende professoren als Hubert Dethier, Anne Reniers, en Willem Elias een antwoord op mijn vragen, zodat ik eindelijk dat mysterieuze medium fotografie een kunsthistorische plaats kon geven binnen de beeldende kunst. Voor mij is dat altijd iets heel belangrijk geweest: ik wou niet dat fotografie iets apart was. Ik ben tegen de gettovorming rond fotografie. Ik heb intellectueel veel vragen met een fotomuseum, een fotogalerie, een foto-academie, een fotomagazine, etc. Voor mij is fotografie een onderdeel van de hedendaagse beeldkunst én bovenal interdisciplinair. Dit alles heeft geleid naar een doctoraat in de kunstgeschiedenis, met als thema de opkomst van de musea voor fotografie, wat heel typisch is voor de jaren 1980 in Europa. Daarna ben ik gaan lesgeven in het hoger kunstonderwijs in Genk, Hasselt en Antwerpen. In 1993 werd ik directeur van Het Nationaal Hoger Instituut en Koninkrijke Academie voor Schone Kunsten.
Door de herorganisatie van het Hoger Kunstonderwijs kwam de toekomst van het NHISK in gevaar. Door het bevlogen engagement van toenmalig minister van onderwijs Luc Van den Bossche kon ik in 1995 een nieuwe structuur oprichten en werd ik directeur van het HISK –Hoger Instituut voor Schone Kunsten Vlaanderen, een vzw dat ik 12 jaar geleid heb. Ik gaf daar een forum aan jonge kunstenaars om zich verder te kunnen ontwikkelen in een open, bijna anarchistische sfeer, begeleid door schitterende gastdocenten als Lev Manovich, Andreas Müller-Pohle, Catherine David,. Bij de alumni zijn de talentrijke Koen van de Broecke, Peter de Cupere, Koen Broucke, David Claerbout en Hans op de beeck te vinden. Het was echter verfrissend om het HISK na al die jaren zeer intens werken los te laten en me volledig te kunnen concentreren op wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Ik ben verbonden als professor hedendaagse kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit van Brussel en aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Ik ben dus met een been werkend met theoretici en het andere met de artiesten. En ik kreeg eindelijk tijd mijn boeken af te werken over beeldcultuur, over Henri Storck, Raoul Servais, een verzameling essays over fotografiefilosofie en over de noodzaak van fotoarchieven.
HVC: Je bent auteur van verschillende monografieën en essays, in hoeverre is tekst belangrijk bij een fotografisch beeld dat meestal meer voor zich spreekt dan een sculptuur, een installatie of een schilderij?
JS: Fotografie is een jong medium: 1839 is de officiële geboortedatum. Ik zit heel veel in de ateliers van jonge kunstenaars en fotografen, en als ik daar merk dat zij ook behoefte hebben om hun werk te plaatsen, denk ik dat de geschiedenis en het theoretisch denken van de fotografie ook nuttig kan zijn. Het heeft mij altijd gefascineerd waarom dit kleine wilde medium sinds zijn ontstaan zo’n belangrijke rol gespeeld heeft. Lees er Walter Benjamin op na en je ziet dat de blik van de totale mensheid veranderd is door de reproduceerbaarheid van het kunstwerk. Ik merk dat het lezen over denken van fotografie heel wat jonge fotografen kan helpen om hun weg uit te stippelen. De foto op zich is geëvolueerd van een eenmalig beeld naar reeksen foto’s die een bepaalde context krijgen en waar er meer gebeurd, waardoor het veel meer door de kijker wordt opgenomen. Waar in 1980 ‘de dood van de fotografie’ werd voorspeld omdat alles bewegend beeld ging worden, merk je vandaag de dag dat het stilstaand beeld een heel belangrijk statement is geworden in het hedendaags discours. De strijd tussen het bewegend beeld en het stilstaand beeld prikkelt me bijzonder in alle betekenissen van het woord van academisch tot sensueel.
HVC: Hoe verhoudt het overvloed aan beeldmateriaal zich tegenover de beelden in het straatbeeld of de andere beeldende kunsten? Wat is de zingeving, het engagement en de maatschappelijke context van fotografie anno 2011?
J.S: Ik denk dat die maatschappelijke context heel groot is omdat we iets merkwaardig meemaken vandaag de dag. We zien dat ook bij de vele voorstellen van fotografie die Lineart krijgt van de galeries. Waar in dit digitale tijdperk vanuit het niks digitale beelden kunnen gecreëerd worden, zien we dat het realisme vandaag de dag heel belangrijk is geworden. Vele fotografen vertrekken vanuit een bepaalde maatschappelijke of sociale realiteit – zoals straatbeelden – die men daarna gaat bewerken. Ik vind het ironisch dat in dit tijdperk het digitale zijn volledige macht en kracht kan hebben, maar dat de fotografen toch nog in binnen- en buitenland foto’s gaan maken en ze hoogstens wat gaan manipuleren – het woord vervalsen gebruik ik niet graag – om tot nieuwe beelden te komen. Fotografie is vandaag de dag populairder dan ooit en wordt heel goed verkocht. Paris Photo verhuist zelfs naar Grand Palais. De digitale fotografie zal nooit de analoge fotografie kapot maken, integendeel, er is terug enorme belangstelling voor omdat analoge fotografie een groter stukje originaliteit met zich meedraagt. Je mag niet vergeten dat fotografie vertrekt van de realiteit waar de camera een bepaalde ingreep doet: dat kan zwart-wit of kleur zijn, dat kan het objectief of het standpunt zijn… Het is de meerwaarde die toegevoegd wordt en die een nieuwe realiteit wordt. Dat is wat men de fotografische paradox noemt, die eigenlijk aanwezig is in íedere foto: van de foto van een moeder die een kiekje van haar baby neemt tot de foto van een beroepsfotograaf. Dat blijft natuurlijk fascineren, omdat wij als realiteit iets krijgen wat dramatischer en impressionanter is dan de echte wereld. Het is echt een keuze uit de realiteit waar de fotograaf uit kiest en de klemtoon op legt. Veel meer dan alles te willen samenvatten of vastleggen, is dat ook wat fotografie de kunst van het weglaten maakt.
HVC: Heeft de digitale fotografie veel veranderd in de kunst- of reportagefotografie? Is fotografie niet wat te gewichtloos geworden? Heeft het zich ook niet te veel ingelijfd in de commerciële wereld?
JS: Ik ben het ermee eens dat fotografie vandaag de dag wat gewichtloos aan het worden is. Fotografie was vroeger een medium: je had de fotomusea, de academies voor fotografie ,boeken over fotografie enz.… Door de komst van de iPhones krijg je natuurlijk een digitalisering van heel dat proces en kan je je nog de vraag stellen of een aparte opleiding fotografie nog nodig is. Want je ziet kunstenaars die fotografie gebruiken, fotografen die driedimensioneel werk maken… je krijgt dus een totale verandering. We hebben net dat drama in Pukkelpop meegemaakt: de geleverde beelden die we te zien kregen op televisie of in de kranten, zijn eigenlijk allemaal van amateurs, terwijl daar professionele fotografen aanwezig waren met uitstekende objectieven, maar zij hebben er ook voor gekozen om hun leven of dat van hun kinderen te redden. Zo zie je dat de berichtgeving van dat realisme ook helemaal aan het veranderen is. De mensen die alleen nog maar opnames maken in een studio of donkere kamer, waar ze een paar potjes en flesjes bij elkaar zetten, tref je nog maar weinig aan. Zelfs naaktfotografie heeft zich naar buiten de studio gebracht. Bovendien is fotografie vernieuwend omdat ze een aantal thema’s heel sterk aanboren: “Is dit een échte foto die in Afghanistan is genomen of is dit een foto in de stijl van een oorlogsfoto?” Want soms is dat moeilijk te onderscheiden. Vandaar ook dat fotografie moeilijk in te delen is in die beeldende kunst, net omdat het zo’n specifieke link heeft met die realiteit. Dit is ook het uitgangspunt voor de aanwezigheid van fotografie op Lineart. Dat is het thema wat onderzocht wordt in de Gigacase-opstelling.
HVC: Lineart staat dit jaar inderdaad in het teken van de fotografie. Welke rol heb jij daarin gespeeld?
JS: Ten eerste is het goed dat een beurs als Lineart eens het thema fotografie aan bod laat komen op een gestructureerde wijze. Enerzijds gewoon bij de galeries die fotografie zullen tonen, maar anderzijds ook eens vanuit de denkvraag van fotografie vandaag de dag. Hoe zit het met de esthetiek, waar kan dat een plaats in krijgen? Dit biedt de mogelijkheid naar presentatievormen van hedendaagse fotografen of kunstenaars die werkelijk begaan zijn met fotografie. Zo geeft Lineart ook aan het publiek een duidelijkheid. Het biedt de mogelijkheid om samen met de andere activiteiten als lezingen en publicaties, daar werk van te maken en met het publiek het medium fotografie van vandaag te bevragen. We zullen dat zien door de werken die getoond worden, én de werken die in confrontatie met elkaar zullen getoond worden en daardoor met elkaar communiceren.
HVC: Lineart is ingedeeld in een klassiek en een hedendaags gedeelte. In het hedendaags gedeelte – De Border – heb je de Gigacase, waar elke galeriehouder kon solliciteren met twee fotografen. Het thema is: ‘Reconsidering photography, a georgious dream of challenge to the aestethics of photography’. Vanwaar deze titel of dit thema?
JS: Een tijd terug heb ik een grote oefening voor mezelf gedaan: ik heb 260 foto’s in mijn atelier verzameld om een overzicht te krijgen van de hedendaagse fotografie van de periode 1981-2011. Het is vanuit de studie van de visie van al die verschillende fotografen dat ik tendensen heb willen vaststellen. Zo heb ik gezien dat de creatie van die wereldwijde droom heel sterk aanwezig is, maar dat de fotografen ook een dialoog aangaan met de esthetiek van de fotografie. Fotografie heeft natuurlijk iets heel esthetisch. Het beeld van twee mensen op de weide van pukkelpop die zich afdekken met een stuk paraplu heeft al iets esthetisch door bijvoorbeeld de blik van die mensen, de nattigheid van de weide,… Maar dat esthetiseren is ook het gevaar in de fotografie. Ik vond het tijdens deze analyseperiode boeiend om zien hoe fotografie zichzelf kan bevragen over het probleem van de esthetisering. We zitten met uitstekende fotografen die werken vanuit de realiteit maar ook vanuit het creëren van beelden die ze opnieuw gaan samenbrengen. Voor mij zijn ze de nieuwe symbolisten in de voetsporen van hun broeders van de beeldende kunst, omdat het fotografen zijn die opnieuw gaan voor dat nieuwe picturalisme waar ze beelden samenbrengen vanuit een idee en een context in hun hoofd, niet noodzakelijk in de realiteit. Ik denk dat de semiotiek, de teken- en betekenisleer heel sterk aanwezig is in die fotografie. Ik hoop echt dat fotografie zal overgenomen worden in een groter geheel, maar dat de eigen identiteit heel belangrijk zal blijven in de geest waar Jean Baudrillard zo ontroerend over geschreven heeft.
HVC Heb je nog –tot slot- nog een statement in verband met fotografie?
JS: Ja, het is iets wat ik een aantal jaren geleden ben gaan beseffen: de geschiedenis van de fotografie is altijd geschreven vanuit het Westers standpunt. Van West-Europa tot Noord-Amerika kennen we de fotografie zeer goed, maar laat staan dat we iets afweten van de fotografie uit Azië, Afrika of Zuid-Amerika. Ondanks Europalia-toestanden is daar heelweinig over gekend. Ik ben een aantal jaren geleden in contact gekomen met ‘Pathshala,South Asia’s institute of photography in Dhaka, Bangladesh. Er is daar echt een bloeiende opleiding waar fotografen hun eigen land proberen in beeld te brengen en nauw samenwerkend met de buurlanden als Nepal en Indië. Alleen krijgen wij die foto’s niet te zien. Als daar morgen een Tsunami is, krijgen wij alleen beelden binnen van Westerse fotografen, met ónze visie, terwijl die fotografen eens bij ons een platform zouden moeten kunnen krijgen. Daaraan kan Lineart bijdragen door een breed scala aan fotografen te tonen. Een nieuwe geschiedenis van de wereldfotografie: daar is werkelijk behoefte aan.
HVC: Het goede doel-project op Lineart staat dit jaar in het teken van de stichting Germaine Van Parys.
JS: De Stichting Germaine Van Parys brengt voor het eerst een presentatie van het werk van deze fotografe. Germaine Van Parys slaagde erin om haar meisjesdroom te realiseren: ze werd beroepsfotografe in de toen nog door mannen gedomineerde wereld van de persfotografie. Met evenveel liefde, vakmanschap en eruditie fotografeerde ze zowel een levendig volksgebeuren op een markt in Brussel, een schilderachtig tafereel in het begijnhof in Brugge als frivole zangeressen, Albert Einstein, de leden van de koninklijke familie of oorlogsvluchtelingen.
In dit boek wordt voor het eerst een selectie uit haar bijzonder rijk maar jarenlang verborgen archief getoond. De foto’s die Germaine Van Parys achterliet, trekken een beklijvend spoor door meer dan een halve eeuw Belgische geschiedenis. Zegetuigen van haar uitgesproken authentiek talent.
Deze tentoonstelling van portfolio’s van haar werk is een volledige primeur voor Lineart. Het het is een schoolvoorbeeld hoe er duurzaam en zorgend kan omgegaan worden met een fotoarchief.
Hilde Van Canneyt
Interview met Francis Feidler, Gent, September 2011
Hilde Van Canneyt: Hallo Francis Feidler, tegenwoordig ben je directeur van het IKOB te Eupen, maar vroeger was je zelf kunstenaar.
Francis Feidler: Ik vond het interessant als kunstenaar om met anderen over mijn kunstwerken te praten. Dan pas begint het kunstwerk te leven. Tot 1990 was ik als kunstenaar bezig met het thema van ‘Elastikommunikation’. Tot dan heb ik ook als lesgever gewerkt. Maar toen zag ik dat er in de Duitstalige gemeenschap van België gedeelte geen platform was om hedendaagse kunst voor te stellen, dus zo kwam het idee om het IKOB op te richten.
HVC: Je wilde met dit museum met een paar art-lovers grensoverschrijdende expo’s maken. Daarnaast moest het een meeting place worden voor Belgische, Nederlandse, Luxemburgse en Duitse kunstliefhebbers.
FF: Toch wou ik er geen onderonsje van kunstenaars van maken, want die houden te veel van hun eigen werk. Daarom zijn in de raad van beheer van de vzw IKOB mensen met economische en industriële ervaring en verantwoording. Zij functioneren als een ‘contactsleutel’ van het gezelschap, maar hebben geen invloed op het kunstprogramma van IKOB.
HVC: Waarvoor wil het IKOB staan als museum? In welke zin willen jullie zich onderscheiden van andere musea? Wat is jullie voornaamste doel?
FF: We zijn meer een vereniging dan een politieke instelling van de gemeenschap, al krijgen we wel steun van hen. We maken als museum ook andere keuzes dan de musea in andere grote steden. Wat we brengen moet zowel in de streek als in de grote steden een belangrijk kunstgehalte hebben. Een goed contact hebben met de kunstenaars vind ik ook belangrijk. Ik zal dus in mijn keuze niet gaan kijken wie in de galeries het meest verkoopt of het best matcht in de media. Hét belangrijkste criteria in de selectie kunstenaars die we brengen is kijken welke vragen die kunstenaars stellen. Waarmee zijn ze bezig en wat is de verbinding met de vele vragen van onze tijd. Dat is voor mij even zo belangrijk dan dat ze een fantastisch kunstwerk maken.
Hoeveel vragen blijven open na het bezoeken van de tentoonstelling? Ik zou het fantastisch vinden als het kunstwerk erna nog dagenlang nazindert in het hoofd van de bezoeker. Door naar kunst te kijken komt men meer te weten over de kunstenaar en zijn denkwijzen én over kunst in het algemeen.
HVC: Ward Caes, de directeur van Lineart, heeft je aangesteld als commissaris van de Border, het hedendaagse gedeelte van Lineart. Wat was je belangrijkste functie daarin?
FF: Ik zie mijn functie meer als een partnership. Op die manier bereikt Lineart ook een ander publiek. Zo kan ik daardoor misschien kunstenaars of galeries aantrekken van Aken, Keulen, Maastricht… wat altijd nieuwe impulsen kan geven.
HVC: Wat verwacht je van het Gigacaseproject dit jaar, gecureerd door professor Johan Swinnen.
FF: Johan Swinnen is een man met veel ervaring in de fotografie, ik verwacht er veel van. Ik denk dat er dit jaar veel foto’s en fotografen zullen zijn getoond worden die veel vragen zullen oproepen. Inhoudelijk vind ik het belangrijk dat er gekeken wordt naar: “What’s tomorrow?” Wat wordt belangrijk? Fotografie is daar een geschikt medium voor met ideale voelsprieten.
HVC: Je bent ook jurylid van de ‘B-New-Gallery selection’ in de Border. Dat is een selectiecomité die nieuwe galeries in de spotlights willen zetten. Wat is jouw rol daarin?
FF: Het is heel belangrijk om nieuwe jonge galeristen uit te nodigen en een platform op een kunstbeurs te geven. Ze hebben meestal niet veel geld omdat ze dat moeten investeren in de ruimte van een galerie terwijl gevestigde waarden hun ervaring en traditie en vast kooppubliek. Maar belangrijker is dat die nieuwe galeries een frisse blik hebben op kunst van hun generatie. Daarnaast staan ze open voor alles, want ze moeten hun kunstenaars en klanten nog aanwerven. Ze kunnen dus ook nog niet met peperdure prijzen afkomen. Ze moeten vooral kwaliteit leveren, die curators en museummensen dan hopelijk zien om die kunstwerken in hun open huizen tentoon te stellen.
HVC: ‘Borders in contemporary art, fairs anno 2011’ is de titel van de lecture day die jij samen met directeur van het S.M.A.K Philippe Van Cauteren organiseert.
FF: Waarom maakt men een kunstbeurs? Omdat niet iedereen tijd geeft alle galeries af te schuimen en men zo in één namiddag allemaal nieuwe galeries en nieuwe jonge kunstenaars ontdekt. Anders gaan ze alleen maar zien naar namen die ze al kennen. Lineart is een beurs dat zijn traditionele bezoekers heeft en als dat publiek dan toch de moeite doet ook De Border te bezoeken, zullen ze misschien verrast zijn over wat ze te zien krijgen. De Border is de perfecte aansluiting met het traditionele deel van de beurs. Ik denk dat het belangrijk is dat er over die twee parallellen gepraat wordt.
HVC: Wat is voor jou in 2011 de relatie tussen de kunstenaar, het publiek, de galeries, de musea en de kunstbeurzen?
FF: Ik zie dat als een puzzel: we hebben elkaar allemaal nodig. De kunstwereld is al zo klein. We hebben mensen nodig die kunst maken, erover schrijven, kunst tentoonstellen, kunst verkopen… Want als men bijvoorbeeld niks verkoopt, kan men ook geen catalogus maken van die kunstenaar. Dat hele spectrum van mensen die om kunst draaien – ook de slechte kritieken en confrontaties – zijn even noodzakelijk als dag en nacht. Daardoor ontstaan er ook contradictorische ideeën. De hele kunstwereld is één breiwerk en een beurs is de perfecte dialoog daarvoor.
HVC: Wat is de allerbelangrijkste rol van een galerie voor jou?
FF: Ze moeten een heel goede neus hebben om zo een goede keuze te maken van kunstenaars. Dat zit zowel in ervaring als zich in het milieu van de kunst begeven alwaar men veel kan zien en veel kan discussiëren.
HVC: En wat is de voornaamste rol van een kunstbeurs?
FF: Het is een plaats waar op een heel korte tijd heel veel mensen samenkomen en waar er een grote uitwisseling van energie is. Galeries kunnen met elkaar praten over hun keuze van kunstenaars. De concentratie van galeries is goud waard.
HVC: Wat is voor jou het grootste criterium om kunst te beoordelen? Wanneer kan je een stempel op een kunstwerk zetten met: “Dit is goed”?
FF: Als men dingen ziet die niet bekend zijn en men nog vele vragen heeft. Ook als je voelt dat de kunstenaar nog niet heel zeker is van zichzelf en je nog twijfel voelt in het kunstwerk. Het materiaaltechnische en esthetische is ook belangrijk natuurlijk. Want het esthetische is lange tijd taboe geweest. Ach, een kunstwerk mag niet eenduidig zijn: het moet meerduidig zijn.
HVC: Wat is voor jou het belangrijkste Belgische kunstwerk?
FF: We hebben drie landen met drie talen, wat al bijzonder is. Maar we willen het ook nog samenhouden en tot een eenheid brengen, dat is nog bewonderenswaardiger. We hebben een land met een lange traditie en geschiedenis, maar ik vrees dat de toekomst er totaal anders kan uitzien. Ik denk dat op dit moment onze politiek het belangrijkste kunstwerk is.
HVC: Wat is tot nu toe je mooiste herinnering aan de kunst?
FF: Het interessantste zijn de atelierbezoeken waar men met de kunstenaar alleen kan zijn en een goed gesprek kan hebben. Ik vind het interessant te horen wat hij voelt, denkt, wat zijn context is én voelen dat je op dezelfde golflengte zit… dat zijn mijn sterkste momenten, alsook erna samen de expo opbouwen.
HVC: Mooi zo.
Hilde Van Canneyt
The Art Fair Lineart loopt van 1 tot 6 december 2011 in Flanders Expo te Gent.
www.theborder.be
www.lineart.be