Categorieën
Interview Uncategorised

Interview met Nicoline van Stapele

 volgend interview met ARNE QUINZE  (ten laatste 1 juni op blog – ofzoiets)

Spontaan interview met Nicoline van Stapele (1964, Geldrop,Nl.) Gent, januari/mei 2011.


 


Hilde Van Canneyt: Hallo Nicoline, hier in je atelier zie ik sculpturen en wandsculpturen met repetitieve figuren en strenge lijnen erin, afgewisseld door cirkels en cilinders en dit alles met verschillende technieken.

Nicoline van Stapele: Ik maak objecten, beelden en tekeningen en sinds kort schilder ik. De tekeningen zijn kleine ruimte-installaties op zich en met de objecten maak ik ruimtelijke tekeningen. Eigenlijk maak ik installaties.

HVC: Wat wil je uitbeelden met je installaties?

NvS: Ik wil niet letterlijk iets uitbeelden, maar eerder een bepaalde associatie of gevoel uitlokken, of beter gezegd: een stemming overbrengen. Een installatie van mij kan je lezen als een goed gedicht. Je kan er niet echt de vinger op leggen, maar het maakt wel iets los. Je kan niet juist zeggen wàt het losmaakt, maar de bedoeling is er wel.

HVC: Je werken hebben iets ‘touchable’.

NvS: Het ene werk is er meer geschikt voor dan het andere. Als je de werken op een bepaalde manier plaatst in de ruimte en je werkt dan ook met matte en glanzende oppervlaktelagen op verschillende materialen, dan speel je eigenlijk met het afstoten en aantrekken van de toeschouwer. De beweging van een persoon in de ruimte interesseert me ook heel erg. Door de manier waarop ik mijn werken opstel, probeer ik te bepalen hoe mensen zich door de ruimte bewegen.





HVC: De omgeving van het kunstwerk is heel belangrijk. De ruimte lijkt de vorm van je kunstwerken te bepalen.

NvS: Hier zie je een verzameling van 22 delen in gips. Het hangt momenteel in het Provinciaal Administratief Centrum te Gent. Het is geïnstalleerd op een ronde muur. Je moet er blijven rondgaan, je kan het werk niet in één keer zien. De manier waarop het kunstwerk geïnstalleerd wordt bepaalt de beweging van de mensen. Sommigen gooien er zelfs propjes in, dat vind ik wel grappig.

HVC: Je ben er niet vies van reactie uit te lokken. Daarnaast hou je ervan dat de toeschouwer participeert.

NvS: Ik hou niet van de kunstenaar die verafgood wordt en kunst dat op een voetstuk wordt geplaatst. Ik heb het daar altijd moeilijk mee gehad. Ik wil inderdaad graag dat de toeschouwer participeert. Lichamelijkheid, tactiliteit, beweging, ruimte en eenvoud hebben me altijd geboeid. Ik ben opgeleid in de beeldhouwkunst van het KASK in Gent en in die tijd (’83-’87) was conceptuele kunst de trend: alles zwaar en serieus. Veel teksten. Er werd met namen van filosofen gejongleerd en er werden o.a. Duitse teksten geciteerd, liefst met veel fouten erin, want in België wordt Duits niet bijzonder veel onderwezen op de middelbare school. Niemand wist eigenlijk hoe het correct uit te spreken. Kortom, veel geblaat en weinig wol. Naar ik het aanvoelde was alles zwart, zwaar, donker en serieus. Maar ik was er vooral met ruimte bezig en met vorm en materiaal. Mijn sculpturen werden dan altijd in de hoek gezet bij de kunstenaars die alleen maar met de schoonheid van de dingen bezig waren, terwijl het dat niet was wat ik wou uitdrukken. Ik zie schoonheid als een middel dat je in meer of mindere mate kunt gebruiken om de toeschouwer aan te spreken, niet als een doel op zich. Maar sinds een jaar of tien heb ik de indruk dat het wel weer kan en dat ik geen vreemde eend in de bijt meer ben.

Overigens heb ik in die jaren wel een hele interessante tijd beleefd, er gebeurde heel veel in Gent op kunstgebied. Het heeft mijn attitude voor een groot stuk bepaald.
De lange stukken die ik in december ’10 in de ‘Gigacase’ van het hedendaags Lineart-gedeelte ‘The Border’ toonde: ‘Van boven naar beneden en weer terug / Het leven zoals het is’,
heb ik ook al eens eerder getoond in 1995, in een oude fabrieksruimte in Gent. Toen had ik ze zo gehangen dat ze om en om hingen, zodat iedereen de neiging had om daar tussendoor te gaan hinkelen, waarmee ik erg tevreden was. Al kreeg ik vijftien jaar geleden niet veel reactie op dit werk en nu dus heel veel.




HVC: Ook het zintuiglijke van objecten is een essentieel onderdeel van je werk…

NvS: Inderdaad, het tactiele, de ‘matière’ zoals sommigen in Gent het noemen. Heel lang mocht je daar niet over spreken, alleen de iconografie, het onderwerp van het beeld was belangrijk. Ik vind meerdere aspecten en verschillende percepties interessant. Het is niet of-of, maar en-én.





HVC: Ook in de schilderkunst wordt de “matière” weer meer dan ooit geapprecieerd.

NvS: Het is ook een reactie op internet en op het scherm van de computer. Het kan kunst als het ware castreren doordat de tactiliteit verloren gaat. De manier waarop kunst naar voren gebracht wordt is reducerend. Je hebt geen voeling met het materiaal, de weerkaatsing van het licht op het oppervlak. Je kunt er niet omheen lopen of je er tussen bewegen. Alles wordt ‘geïconiseerd’ en tot kleine vlakjes met dezelfde afmetingen herleid. Je weet eigenlijk niet waar je naar kijkt. En dan heb ik het nog niet over de rol van Photoshop hierin. Kunstenaars beginnen ook werk daar naartoe te maken.
Ik heb voor een uitnodigingskaartje van een tentoonstelling eens een werk gemaakt dat heel kleurrijk en eenvoudig was, een echte eyecatcher, dat perfect functioneerde op het kaartje en op het scherm van een computer: een soort herkenningsicoontje. Het kunstwerk zelf is in de realiteit veel minder tactiel dan mijn andere werken, en op de tentoonstelling viel het daardoor wat tegen. Die tentoonstelling met dat icoon-kaartje werd ook een keer genoemd als ‘kunst van de dag’ op de site van galeries.nl.

HVC: Foto’s geven sowieso een vertekend beeld weer.

NvS: Joost Declercq, directeur van museum Dhondt-Dhaenens, zei onlangs nog dat het heel gevaarlijk is om kunstwerken te beoordelen of te selecteren enkel op basis van een foto. Kunst kan niet goed beoordeeld worden zonder beleving in de realiteit. Vijf jaar geleden kon je dat nog niet zeggen. De virtuele wereld is echter teveel gebakken lucht beginnen tonen met kleine schaalmodelletjes die d.m.v. Photoshop in één of ander landschap werden geplaatst. Het ziet er wel fantastisch uit, maar ga dan ook het werk in de realiteit zien. Idem voor buitensculpturen: ga ook eens na een jaar of tien kijken wat er dan nog van over blijft. Ook voor werken binnen geldt dat en zeker voor kunstenaars die latex in hun werk gebruiken.


HVC: Vertrek je voor je 3-dimentionele werken vanuit tekeningen?

NvS: Neen, ik heb wel een tekenboekje waar ik nog altijd uit put. Twaalf jaar geleden had ik een enorme scheut met ideeën voor sculpturaal werk en installaties. Ik kijk niet iedere keer terug in die boekjes, maar weet nog altijd waarover het ging.
Als ik de kans krijg, probeer ik een installatie te maken. Nu heb ik er één gemaakt in de kunstbibliotheek van UGent in de tentoonstelling ‘Stil Weerbarstig Abstract’. Er is ook werk van vijf andere kunstenaars te zien. In één van de ruimtes voor vrij artistiek onderzoek ‘Strictly Rabbit’ in de Slachthuisstraat in Gent, maak ik er deze maand nog één, de opening is op vrijdag 20 mei ‘11. Het werk van Bart Dhaluin en Hallveig Agustsdottir zal er ook te zien zijn.
Deze zomer maak ik een installatie in een oud industrieel pand in Destelbergen – in de buurt van Gent – de opening van die tentoonstelling is in september ‘11.
Het project heet ‘De Lading’ en toont werk van dertig kunstenaars.
Verder werk ik aan een constante stroom tekeningen om alle informatie die ik dagdagelijks binnenkrijg te verwerken in beeldtaal. De tekeningen die ik maak zijn een constante behoefte om te ordenen en te reflecteren. Het is een soort stoom aflaten.

HVC: Sommige kunstenaars tonen hun tekeningen en voorstudies om aan het werk een extra dimensie te geven.

NvS: Ik niet, mijn voorstudies zijn anders: met aanwijzingen, schaduw, afmetingen: het zijn voorontwerpen. Dat is iets totaal anders.
Mijn tekeningen zijn een soort ruimtes op zich waar zich iets afspeelt. Niets is wat het lijkt: doorkijken, verschuivingen, reflecties, spiegelingen, speels of ernstig, fel of rustig, kleurrijk of wit-zwart. Telkens spring ik naar een andere steen en kijk ik vanuit een ander perspectief.

De manier waarop ik mijn tekeningen t.o.v. elkaar ophang zijn soms al een installatie op zich. Bij Cathy De Vos in 2008 had ik onder mijn werken een raster met potlood getekend en zo maakte ik eigenlijk met de werken zelf weer een tekening op de muur. Het loopt voortdurend in elkaar over. Nu in januari was de manier waarop ik één ruimte met mijn tekeningen innam een installatie.
Ik probeer vaak het papier te kleuren met thee – je ziet ik heb er wat staan he – of ik strooi thee los erover: dan krijg je spikkeltjes of ik doe het in zakjes, dan heb je een meer egale kleur. Het zijn bijna ruimtes voor mij om gelaagdheid en diepte te krijgen. Veel mensen zeggen dat mijn tekeningen hierdoor bijna architectuur zijn.

HVC: Weet je vooraf waaraan je begint als je tekent?

NvS: Ik laat me vaak inspireren door de indeling van de vlekken op het papier of door voorwerpen die ik toevallig vind.

HVC: Je vertrekt vanuit je handen, niet vanuit een verhaal?

NvS: Nog meer vanuit een bepaald gevoel, een stemming.

HVC: Toch lijkt schoonheid me belangrijk in je werk?

NvS: Schoonheid is een moeilijk woord. Je mag niet meer zeggen dat iets mooi is. Ik vind dat je dat wel mag zeggen. Maar iets moois maken kan geen doel op zich zijn, wel een middel om iets over te brengen.
Een kunstwerk daarentegen mag niet behagend zijn. Het moet je een beetje op het verkeerde been zetten; mag geen stroop om de mond smeren: niet aan de verwachtingen voldoen, de toeschouwer op een andere manier laten kijken.
Ik denk dat er ook wel eens een donkere kant in mijn werk naar boven komt die niet met schoonheid geassocieerd kan worden. Trouwens, het ligt er maar aan wat je schoon vindt.


HVC: Je composities kloppen wonderwel.

NvS: Ik draai mijn bladen heel veel. Dikwijls toon ik een tekening ondersteboven, in een andere positie dan die waarin het oorspronkelijk gemaakt is. Op de stand van Cathy De Vos bij The Border zag ik dat er een tekening op zijn kant hing. Ik had mijn handtekening blijkbaar op de twee zijdes gezet. Ik dacht: laat maar, de eventuele koper kan het dan hangen zoals hij het wil.
De muur is een tekenblad of mijn tekening is architectuur. Ik maak potloodstrepen op de muur. Als ik een sculptuur ophang als een soort tekening op de muur, heb ik het gevoel dat ik een tekening maak.

HVC: Hoe verliep de overgang van de Academie naar de échte (kunst)wereld?

NvS: Ik ben pas in ‘95 opnieuw begonnen met beelden maken.
Ik ben in ‘87 afgestudeerd aan de beeldhouwafdeling van de Academie van Gent. Ik had in die eerste jaren erna geen atelier. Ik kocht gewoon een rol rubber, begon er dingen uit te snijden en die hing ik dan in een samenhangend geheel op.Tijdens mijn academiejaren maakte ik eerst figuratieve beelden, een beetje gedeformeerd. Ik maakte beelden die een soort van einzelgänger of observators voorstelden. Dat spoor liep dood, ik was snel uitverteld. Na een reis naar Firenze kwam de omslag. Ik raakte geïnteresseerd in universele vormen die overal ter wereld al duizenden jaren gebruikt worden In Firenze vond ik het sublieme in vorm, verhouding, architectuur, ritme, materiaal en ruimte. Ik zoek graag de verbanden tussen de dingen en de eenvoud erin.


HVC: Na je beeldhouwkunst heb je restauratie van kunstwerken gestudeerd. Wat was de aanleiding?

NvS: Ik was ten tijde van mijn derde studiejaar enorm geïnteresseerd geraakt door architectuur. Dat kwam misschien wel door mijn bezoek aan Italië (Firenze en Siena) in 1986. Dat was een fantastische reis. Ik kreeg een shock: de architectuur, het wit-groen-roze marmer, alles naar verhouding, de vloeren en hoe je erop beweegt. Grote zwart(groen)-wit vlakken, vierkanten, cirkels, rechthoeken, ellipsen…
Vanaf toen begon ik gebruik te maken van die vormen in mijn werk. Houten platen die ik uitzaagde en beschilderde. Ik legde ze allemaal op de grond, ook langs de muren, als een bouwpakketje, loodzwaar trouwens. Eigenlijk was het bedoeld als een soort van variabele installatie, waar de toeschouwer in kon participeren. Maar mijn leerkrachten begrepen het niet helemaal. Het was niet echt beeldhouwwerk, het was nogal plat en vlak. Was het dan schilderkunst?
Ik wilde de ruimte bepalen met die stukken. Ik had duidelijk voor ogen waar ik naartoe wilde, maar om dat dan correct te verwoorden was natuurlijk moeilijker.
In ieder geval was de confrontatie met de kunstgeschiedenis in Italië overweldigend, wat ook de aanleiding was om me in de restauratie van kunstwerken en kunstgeschiedenis te verdiepen.

HVC: Heb je in Nederland deeltijds kunstonderwijs gevolgd alvorens hier een kunststudie aan te vatten?

NvS: Dat bestaat niet in Nederland. Ik heb, na 5 jaar HAVO, 2 jaar kunsthumaniora gevolgd in Hasselt. Daarna ben ik echt op prospectie gegaan. Na die 2 jaar moest ik uitmaken of ik terug naar Nederland zou gaan of naar een academie in België: in Hasselt, Antwerpen, Gent of Brussel? Ik voelde mij goed in België. Ik ben echt overal gaan kijken en Gent was magisch in die jaren. De KASK in Gent was behoorlijk vrijgevochten en dat beviel mij wel. “De Vooruit” was maar pas open, enkel het café. Alles broeide en bruiste.

HVC: Als je op je tweeëntwintigste restauratie wilde volgen, betekende dat dat je overtuigd was dat je niet kon leven van de kunst?

NvS: Ik volgde helemaal niet wat de laatste trend in de hedendaagse kunst was of waar een kunstgalerie op zat te wachten. Dat betekende vanzelf dat ik niet van mijn kunst zou kunnen leven en dat ik ergens anders geld mee moest verdienen. Restauratie lag het dichtst bij mijn interesses en het leek me een nobel beroep. Ondertussen kon ik mijn zin doen wat mijn eigen werk betreft. Ik probeerde mijn autonomie als kunstenaar te bewaren door kunstwerken van anderen te restaureren.
Ik heb ook altijd van observatie en analyse gehouden, iets wat je zeker nodig hebt als je verantwoord wil restaureren.

HVC: Houdt je werk verband met je restauratie-interesses?

NvS: Ik zie kunst als iets universeels. Het wordt altijd en overal gemaakt, zelfs in de meest penibele omstandigheden. Blijkbaar zijn er altijd mensen die een grote behoefte hebben om zich beeldend te uiten, net zoals er altijd grote schrijvers, dichters, vertellers en muzikanten geweest zijn. Als je een kunstwerk restaureert verdiep je je, als het goed is, ook in wie het gemaakt heeft en wanneer en hoe. Je probeert alles op te zoeken over het materiaal, de persoon en de tijd. Dat is interessant. Je communiceert via het kunstwerk met iemand of met een tijd die niet meer bestaat. Voor restauratie van hedendaagse kunst is het natuurlijk weer anders, maar ook interessant, dan communiceer je rechtstreeks met de kunstenaar.
Ik kijk graag achteruit naar hoe en wat vroeger gemaakt werd, wat de overeenkomsten zijn tussen vroegere situaties en nu, zoals de crisis en het protectionisme in de restauratiewereld en in mindere mate de hedendaagse kunstwereld. Als je dan de brieven leest van vroegere kunstenaars, dan weet je dat het toen dikwijls hetzelfde liedje was. Vlaamse beeldhouwers zijn in de zeventiende eeuw naar Engeland vertrokken, omdat ze hier niet aan werk geraakten, hoewel ze goed werk leverden.

HVC: Het nomadeachtige ligt je blijkbaar…

NvS: Ja Hilde, zoals je tapijten kan oprollen, zo zie ik me soms wel! (lacht) Ik steek mijn werk onder mijn arm en wandel verder. Ik hou niet van vakjes en ik laat me niet graag vast pinnen.


HVC: Hoe kwam er werk van je in het kunstencentrum ‘Zebrastraat’ te Gent terecht?

NvS: Ik diende een dossier in met de bedoeling een expositie in te richten in de loungebar van het kunstencentrum. Enkele tekeningen en vormen in rubber en vilt. Ik heb toen een aantal werken gemaakt speciaal voor die ruimte. Na die expositie heeft de stichting Liedts-Meesen me dan gevraagd om een ontwerp voor een permanente installatie te maken in een vergaderruimte of leslokaal op de eerste verdieping. Er zitten twee opblaasbare elementen in die een aantrekkingskracht op het publiek uitoefenen. De titel van het kunstwerk slaat op het moment tijdens een les of vergadering waar men zich weer tracht te concentreren nadat men was afgeleid. De afleiding is in dit geval mijn installatie natuurlijk.
Mijn grote droom is verder om een volledig opblaasbare tentoonstelling te maken. De vormen tijdens de opening opblazen, zodat je je als toeschouwer in een voortdurend veranderende omgeving bevindt. Aan lichamelijkheid valt dan bijna niet te ontkomen, omdat je op het einde bijna gekneld geraakt tussen de kunstwerken. Zo stel ik mij dat voor.

HVC: Nicoline, door je te omringen met deze figuurtjes creëer je een eigen wereld. Voel je dat als een bescherming?

NvS: Het heeft absoluut niets met een eigen wereldje te maken. Het is meer het verwerken van wat ik dagdagelijks zie. Als ik iets zie, verwerk ik dat op mijn eigen manier. Soms word ik er ‘s nachts wakker van: dan heb ik een idee: ik zie het voor me en dan maak ik dat, liefst de volgende dag al.

HVC: Ben je een regelmatige werker of kan je´s nachts doorwerken als het moet?

NvS: Ik ben een locomotiefje, zowel in mijn leven als in mijn dagpatroon. Dus als ik tot stilstand gebracht ben, als ik geslapen heb, duurt het weer een hele tijd eer ik op gang kom. Al sta ik om 6u op, dan nog ben ik pas om 10u echt op gang. Maar dan zit ik in een cadans en kan ik doorgaan tot 1u ´s nachts. Ik geraak dus eigenlijk niet in mijn bed maar kan er ook moeilijk weer uit. Het heeft te maken met een soort ritueel. Ik heb in mijn leven ook veel tijd nodig gehad om een cadans te vinden. Ik ben een laatbloeier in veel dingen.

HVC: Met je handen je gevoelens en gedachten weergeven is toch ook een soort voortjagen?

NvS: Ik heb het gevoel dat ik iets wil duidelijk maken en dat ik er niet eeuwig de tijd voor heb. Ik heb het gevoel dat ik het NU moet doen.
Ik ben me er heel sterk van bewust dat ik morgen tegen een boom kan rijden. Ik weet dat, als ik de dingen wil doen die ik al van kleins af wilde doen, ik dat NU moet doen. Het leven duurt echt niet eeuwig.
Ik krijg last van slapeloosheid als ik de dingen niet op tijd maak. Ik krijg ideeën, niet zo exact als ik het zou willen, en als ik er op een gegeven moment geen werk van maak, kan ik er niet van slapen. Ik moet het vastleggen of ik functioneer niet goed meer.

HVC: Een innerlijke drang?

NvS: Absoluut, het is mijn manier om de dingen te ordenen.





HVC: Tentoonstellen is ook een wil om te communiceren, om te ventileren. Vergelijk je jezelf met je collega´s?

NvS: Ja, daarom vond ik het vroeger ook zo moeilijk, omdat ik totaal niet paste bij de anderen toen ik student was. Ik kreeg er reacties op of opmerkingen die nergens op sloegen en zelden vond ik het werk van anderen goed.
Nu wordt er veel meer werk gemaakt waar ik echt goed kan inkomen, ik ben er heel blij om.
Het is maar in 2003 dat ik mijn tekeningen voor het eerst toonde, zestien jaar nadat ik afstudeerde. Ik heb wel veel gemaakt, maar zelf ook niet genoeg moeite gedaan om ermee naar buiten te komen.
In ´92 heb ik met werken in rubber een dubbeltentoonstelling gehad, zowel in Antwerpen als in Brussel en ik had een artikel in een tijdschrift met goede reacties, maar toen ben ik daar zo van geschrokken – ik heb veel last van faalangst gehad – dat ik de eerste paar jaar erna niets meer heb getoond (lacht). Daarna ben ik stilletjes aan weer wat gaan tonen, vooral objecten en installaties.

HVC: Ben je ondertussen al wat zelfzekerder geworden? Je hebt het laten broeden en heb je het gevoel dat nu het beste komt?

NvS: Dat is wel zo. Ik heb nu het gevoel dat er plaats is voor mijn werk. En faalangst, wat is dat eigenlijk?

HVC: Wat blijft je het meest bij van je twintigjarige carrière?

NvS: Wat me heel goed bijblijft, is dat er weer plaats is voor lichamelijkheid. Dat vond ik een bevrijding. Een bevrijding was ook het werk van Hugo Debaere in 1993. Dat heeft me enorm beïnvloed. Er was een expositie bij Foncke in de oude galerieruimte in de binnenstad van Gent. De manier waarop hij die werken daar had opgehangen! Heel luchtig. Als er een deur openging, begon het wat te wiebelen door de luchtverplaatsing en je moest lijfelijk bijna binnenschuifelen. Er hingen enorme borsten net boven de grond, heel veel humor, zo goed! Ik vond het ongelooflijk dat er eindelijk eens iemand werk maakte naar mijn hart.
Ik had nog nooit zulk werk gezien. Hij is in 1994 gestorven, een ongeluk, hij was pas 35 jaar. Vreselijk vond ik dat.






HVC: Kan je me iets vertellen over je lunchbox project?

NvS: Het lunchbox project is bedoeld als een soort uitwisselingsproject tussen verschillende culturen. Ik heb dit project vorig jaar gedaan en ervoor naar Kanazawa in Japan gereisd: Kunst in de box. Het project gaat over het uitwisselen van dozen tussen België en Japan. Het zijn vier lunchboxen waarin kunstwerken gemaakt werden. Het project gaat over basisbehoeften van mensen in deze twee landen. Iedere dag vertrekken miljoenen met een lunchbox op weg naar hun werk. Op een vrije dag zoeken velen de kunst. Wat is belangrijker: voedsel of kunst? Of is het zoals Bertolt Brecht schreef: “Erst kommt das Fressen und dann kommt die Moral?” Het project zoekt de verschillen en overeenkomsten tussen de twee culturen. Nu met de aardbeving en de kernramp in Japan krijgt het wel weer een andere dimensie natuurlijk.
Hier zie je de lunchboxen, gekocht in een kampeerwinkel in Lochristi. Ze zijn van Nederlandse makelij, dat is voor die grote platte boterhammen met ham of kaas ertussen en ook nog om in een laptoptas te kunnen steken. In één doos heb ik 15 tekeningen gemaakt, dat theegekleurd papier heb ik op maat gesneden en daar heb ik ook weer een hele reeks van gemaakt. Er zitten ook stukken in, observaties recht uit de natuur: zand, water, whatever… ook stukjes observatie uit de architectuur, heel tactiel, stukjes papier erop geplakt die eruit steken, die over de rand gaan. In de anderen doos heb ik een uitvouwbare opblaasbare sculptuur gemaakt. In Kanazawa heb ik Japanse lunchboxen gekocht en met papier en ander materiaal werk gemaakt dat erin past. Ik zoek nog altijd een gelegenheid en locatie om dit deel ergens te tonen.

HVC: Die lunchboxen passen wel bij het nomadische in je werk.

NvS: Ja, ik wilde weer dat flexibele, iets onder je arm kunnen nemen. Een doosje met een uitvouwbare opblaasbare sculptuur en een doosje met tekeningen. De Japanse lunchboxen zijn trouwens heel bekend, ook om hun ingenieus design.

HVC: Hoe is het plan ontstaan om naar Japan te gaan?

NvS: Een Japanse gastcurator van het SMAK, Meruro Washida, kwam hier op bezoek en vond mijn werk goed. Hij nodigde me uit om iets in Japan te doen. Ik wilde van de gelegenheid gebruik maken om een soort installatie te maken. Het werd tegelijk een voorproefje van mijn wens een opblaasbare tentoonstelling te maken: mijn beelden opblazen met het publiek erbij. Ik zie dat wel heel groots, maar ik dacht: “Laten we klein beginnen, dan heb ik die vervoerskosten niet.” Dit kan ik gewoon in mijn rugzakje steken. Zelfs al raakte ik mijn bagage kwijt, ik zou die expositie toch kunnen doen.
Ik heb daar dus een soort performance gedaan in het kunstencentrum Kanazawa Art Port. De man die me naar Japan gehaald had, is overigens curator van een bekend museum voor Hedendaagse Kunst: het 21st Century Museum of Contemporary Art in Kanazawa. De architecten van dat museum, onder de naam SANAA, hadden een week voordat ik vertrok, de Pritzer Architectuur prijs gewonnen, zowat de grootste eer die je als architect kunt halen. Ze hebben prachtige ontwerpen en gebouwen gemaakt. Het museum in Kanazawa is werkelijk een parel.
Tijdens die performance daar in Kanazawa Art Port ben ik voor het publiek begonnen met de 2 gesloten doosjes. Ik begon de tekeningen die in het ene doosje zaten op te hangen. Dan opende ik het andere doosje en begon de ballonnetjes op te blazen en dan begon ik dit werk op te bouwen en zette het op een schap dat ik daarvoor aan de muur gehangen had. Het is er een maand blijven staan.






HVC: Prachtig idee!
Hoe heb je de expo in de kunstbibliotheek van Gent opgevat? Toch geen evidente ruimte om tussen al die boeken een expo te maken die daarmee dialogeert?

NvS: Het was de bedoeling om een dialoog aan te gaan met de architectuur van Henry Van de Velde. De ruimte is ontworpen als kunstbibliotheek en heeft specifieke kenmerken. Ik heb geprobeerd daarop in te gaan door een installatie te maken. Ik probeer te communiceren met de zwarte stalen ramen aan de rechterkant van de ruimte en met de lichtinval en de weerspiegeling aan de linkerkant van de ruimte. Ook met de manier en het ritme waarop de boekenkasten staan opgesteld en niet onbelangrijk: met de beweging die het publiek ertussen maakt. Het werk is alleen vanaf de mezzanine te bekijken. Je bent genoodzaakt een bepaalde positie in de ruimte in te nemen als je iets van mijn werk wilt zien. Als je beneden staat lijkt er een leegte boven de boekenkasten te zijn. Alleen door de weerkaatsing van het licht op het plafond en het materiaal dat een beetje over de randen van de kasten heen steekt, merk je dat er méér te zien is. Het is de bedoeling de toeschouwer nieuwsgierig te maken. Als je boven staat is de installatie visueel tamelijk dominant: niets is wat het lijkt.






HVC: Wat staat er verder nog op stapel?

NvC: De tentoonstelling in de kunstbibliotheek Ugent “Stil Weerbarstig Abstract” loopt tot 30 mei. Het is een groepstentoonstelling met zes kunstenaars.
Ik ben ook een installatie aan het maken voor een tentoonstelling in “Strictly Rabbit”, vrijplaats voor artistiek onderzoek, Slachthuisstraat 98, in Gent.
In deze tentoonstelling is ook werk van Bart Dhaluin en Hallveig Agustsdottir te zien. Opening op vrijdag 20 mei. De tentoonstelling loopt tot 19 juni.
Ik ben ook een project met de naam “De Lading” aan het voorbereiden. Dertig kunstenaars maken deze zomer een installatie of werk, al dan niet in situ, in een oude textielfabriek in de omgeving van Gent. De opening is in september. Het is een initiatief van Lieven Cateau, tevens drijfveer achter “Strictly Rabbit”.

Hilde Van Canneyt

www.nicolinevanstapele.com

strictly rabbit: via facebook

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *