Interview met Kristof Van Gestel (1976), Gent, augustus 2010.
Van Canneyt: Hoi Kristof, we zitten hier in je atelier in het KASK, waar je aan een doctoraat aan het werken bent. Wat houd je proefschrift in?
Kristof Van Gestel: Mijn doctoraat gaat over Ironie. ‘Ironie en Ruimte’ was de oorspronkelijke titel. Maar eigenlijk gaat het over mezelf en mijn werk. Er is een Amerikaanse filosoof, Richard Rorty, die zegt dat ironie een manier is van leven in de Westerse Wereld. Hij geeft het begrip een andere betekenis dan hoe wij meestal de term ironie gebruiken: met iets lachen. Als je een ironische grap over iets maakt, dan doe je dat om jezelf ruimte te geven. Rorty gaat daar dieper op in en zegt dat je in de maatschappij van vandaag een ironicus kan zijn als je bijvoorbeeld van een personage in een film, een toneelstuk of een roman vertrekt om jezelf vorm te geven. Je vormt jezelf door dingen die je hoort of die zich voordoen rondom je, en de manier waarop je je daartoe gaat verhouden. Hij zegt dat we eigenlijk bestaan uit citaten en dat we zo constant onszelf opnieuw uitvinden: elke keer als we iets anders tegenkomen kunnen we dat ook weer meenemen in het beeld dat we van de wereld hebben. Ik gebruik die theorie omdat ik dat ook met mijn eigen werk doe, op een beeldende manier. Mijn werk ontstaat uit de dingen die ik tegenkom, het gaat daarop voort, ik maak mijn werk om me te verhouden tot de wereld, als onderzoek.
Zes jaar navelstaren dus.
KVG: Mijn doctoraat gaat over mezelf als kunstenaar en mijn eigen werk is daarin het onderwerp. In mijn eigen werk kom ik constant de dingen tegen die ik in mijn leven ook tegenkom. Ik ben op het moment nogal bezig met de verhouding groep/individu. Daar heeft Rorty het ook over. Jij noemt het misschien navelstaren, maar ik vind dat ik tijd neem om de dingen serieus uit te zoeken en er echt achter te komen wat de inzet van mijn kunst is. Ondertussen geeft het doctoraat me ook ruimte om gewoon leuke dingen te doen.
Je bent net terug uit Buenos Aires in Argentinië, wat heb je daar uitgevreten?
KVG: Ik kreeg daar vijf weken een residentie aangeboden samen met achttien kunstenaars van over de hele wereld. De eerste dag begon met een tentoonstelling, iedereen had een klein werk mee waarover hij vertelde. Op het einde waren er open studio’s. Tussenin was het heel fijn om allemaal verschillende kunstenaars te zien werken. Er waren daar veel Zuid-Amerikaanse kunstenaars. Die geloofden toch dat kunst iets anders is dan hoe wij het zien.
Wat was kunst volgens hen?
KVG: Tijdens die artist presentations zag je dat de kunstenaars uit Peru en Bolivia subjectiever werken. In het Westen zijn we meestal heel hard aan het proberen kunst als iets objectiefs te zien. Zij halen de dingen meer naar zich toe, ze kunnen – misschien omdat ze weinig middelen hebben – met kleine prutskes een kunstwerk ineen flansen. Ik zat ook maar de hele tijd aan Zuid-Amerikaanse literatuur te denken: ‘Honderd jaar eenzaamheid’ van Gabriel Garcia Màrquez bijvoorbeeld . Dat soort verhalen, dat voelde ik daar echt.
Misschien denk je er zo over omdat jij meer een academicus – in spe – bent en rationeler over kunst denkt.
KVG: Ze waren vooral met de metafysica en filosofie van hun werk bezig. Er werden ook ‘kunstenaarsavonden’ georganiseerd, maar dat waren vooral ‘bohémienavonden’: er werd poëzie voorgedragen, iemand ging zich verkleden, plots begon iemand gitaar te spelen… Bijna echt het cliché van hoe de buitenwereld denkt dat kunstenaars hun avonden doorbrengen.
Zoals het beeld dat wij hebben van Parijs 1920…
KVG: Ja… het was alsof we in een teletijdmachine gezeten hadden.
Wat is er meegevlogen naar België van je Buenos Aires-evaring?
KVG: Ik was vroeger altijd bang van artists in residence-gedoe. Het is ook intensief: zo’n groep leeft toch zijn eigen leven, je neemt daarin niet altijd zelf beslissingen. Het heeft met een soort overgave te maken, iets waar ik het ook nogal moeilijk mee heb. Maar ik weet nu dat ik me ook door de massa kan laten meeslepen, dat heb ik dus geleerd. (lacht) In mijn werk zie je dat ook: ik maak altijd autonome dingen. Toch vraag ik me af wat ze voor anderen kunnen betekenen.
De vruchten van je residentschap liggen hier op de grond. Op het eerste zicht lijken het kinderspeeltjes, uitgesneden figuurtjes, een soort Miro-vormpjes… Had je dit idee meegenomen vanuit België?
KVG: Ik ben de laatste tijd nogal vaak met het werk van de Duits-Franse kunstenaar Hans Arp bezig. Sowieso ben ik in mijn atelier altijd in de weer met vormen en modellen maken, meestal in hout, maar evengoed in geknutselde samengestelde materialen. Toen ik dit jaar mijn expo in Verzameld Werk te Gent had (ArtandDesignandMovementsinbetween), merkte Ingrid, de galeriehoudster, op dat ik met een bepaald vormpje aan het spelen was, waarop ze zei: “Waarom draag je dat niet mee in je tas of broekzak? Het is een mooi object. Dat hout krijgt een mooi patina als je het meedraagt. “ Ik vond dat een goed idee en ik had die vorm dus mee naar Buenos Aires en heb daarover verschillende gesprekken gehad, waaruit dan deze ‘pocket sculpures’ voortgekomen zijn: sculpturen om bij te hebben of mee te dragen. Na die gesprekken ben ik daar vormen beginnen fotograferen op straat, ben ik een houthandel gaan zoeken en kon het zagen en schuren aan die vormen beginnen. Het is een heel proces geweest van kijken en voortdoen en ik vind dat ze er in groep ook goed uitzien. Ik ben er nu nog niet uit of het nog altijd Pocket Sculptures zijn, of dat ze eerder een werk in groep vormen.en dat ze gewoon op de grond mogen liggen. Nochtans merkte ik dat die sculptuurtjes vooral werken als ik de mensen eraan laat voelen. Als ze op de grond liggen, is er veelal kans dat de mensen eraan voorbij lopen. Dat is wat ik met mijn werk de hele tijd tegenkom. Het heeft een soort mediëring nodig, een uitleg, en ik ben daar al een drietal jaar keihard mee bezig om te zien hoe dat moet.
Om het met Thibaut Verhoeven van het S.M.A.K. zijn woorden te zeggen: “Je sculpturen steken als het ware hun nek uit ter bescherming van deze nog onbezoedelde ruimte, die je nog steeds vol, ledig en volledig tot die van jezelf kan maken.”
KVG: Ik maak gewoon graag vormen en voor mij is het heel belangrijk met kunst bezig te zijn. Ik zie andere kunstwerken, kunstenaars, lees erover, schrijf erover… ik geef letterlijk mijn leven zo vorm. Maar hoe ga je dat aan een publiek tonen? Als je een sculptuur maakt en je zet dat op een sokkel, ben je zogezegd al kunst aan het maken. Ik vind het toch leuker om uit te zoeken wat de dingen preciezer in de wereld komen doen, en dat heeft in mijn werk veel te maken met hoe ze in de wereld verschijnen.
Waarin ligt nu het verschil of jij die figuren uitsnijdt of een timmerman? Waar ligt de grens tussen vakmanschap en kunst? Vooral in de betekenis dat de kunstenaar eraan geeft, vermoed ik.
KVG: Inderdaad. Want ik kan evengoed aan een timmerman vragen om figuren uit te zagen. Vaak kunnen die dat veel beter. Het gaat om het proces. Ik begin als kunstenaar dingen te maken, maar die spreken op een bepaald moment terug tegen mij, want die hebben ook hun eisen. Als die zó getoond worden, klopt het niet, toon je die ‘zó’, dan klopt het wel. Ik maak objecten en dan begint het gesprek tussen mij en die objecten. Hoe wil ik ze tonen om het verhaal aan het publiek het best duidelijk te maken? Over dat soort aandacht geven gaat het, en soms is het daarvoor nodig dat iets goed gezaagd is en soms niet.
Doorgaans verduidelijk je je verhaal aan de hand van foto’s die je bij je sculpturen hangt. Je hebt blijkbaar niet de bedoeling de kijker zelf het verhaal te laten invullen?
KVG: Ik stuur voor een stuk graag de kijker, maar zij mogen met dat verhaal uiteindelijk wel doen wat ze willen, maar toch is het mijn job om daarin zo duidelijk mogelijk te zijn. Het is wél belangrijk dat ik keuzes maak in hoe ik iets toon. Je kan niet zomaar zeggen: de kijker is vrij, laat hem zijn plan maar trekken. Bij schilderijen is dat ook zo, als je twee schilderijen naast elkaar hangt, ben je ook al een verhaal aan het vertellen. Misschien is dat nog belangrijker bij drie- dan bij tweedimensionale kunst, omdat tweedimensionale kunst zich sowieso binnen een kader afspeelt.
Als je sculpturen rechtstreeks vanuit je atelier naar de tentoonstellingsruimte gaan, hebben ze geen verhaal, en net dat verhaal vind je zo belangrijk. Is het daarom dat je bijvoorbeeld je sculpturen eens in verschillende huizen geëxposeerd hebt, omdat je het onderweg zijn van je kunstwerken even belangrijk vindt?
KVG: Daar gaat mijn werk over. Ik had een reeks van sculpturen uitgedeeld over achttien huisgezinnen. Het was interessant te zien hoe die sculptuur zich verhield tegenover de stoel, de televisie, tot de kinderen, de kat, het sociale leven kortom. Van dat project bij die achttien huisgezinnen kwam een tentoonstelling, maar die tentoonstelling werd dan een boekje met het relaas van die sculpturen versus die gezinnen.
In een museum is een kunstwerk vaak statisch, het verhoudt zich tegenover de grote witte ruimte en tegenover een hele geschiedenis. Die pocketsculpturen kunnen een soort gespreksonderwerp worden als die bijvoorbeeld tijdens een etentje op tafel belanden. Het is fijn hoe dingen een eigen leven kunnen leiden.
Je wilt door de vorm van een sculptuur gesprekken losmaken?
KGV: Inderdaad. En liefst niet op de geijkte plaatsen zoals een galerij of museum, al vind ik het belangrijk om ook binnen dat kader te kunnen functioneren, omdat dit nu eenmaal het kader is waarbinnen kunst functioneert. Dat vind ik leuk, leuker dan zomaar iets in een museum zetten.
Vorig jaar zat er tussen het
KVG: Het is een beetje hetzelfde verhaal als daarnet. Die foto’s gaan ongelooflijk over de context. Daarom zijn mijn objecten in die foto’s altijd in en met een omgeving gefotografeerd. Die foto’s gaan echt over het onderweg zijn van dingen. Ik maak ongelooflijk graag vormen en vaak hangen die dingen zowat overal tussenin. Ze zijn niet helemaal sculptuur en niet helemaal object. De sculpturen lijken autonoom, maar langs de andere kant hebben ze ook een functie. Ik ben die vaak in mijn huis gaan zetten om die mogelijke functie of niet-functie te onderzoeken. Op dat moment is fotografie een goed medium, om dat onderzoek vast te leggen, om die dubbelzinnigheden mee te nemen.
Toen ik studeerde aan het KASK deed ik veel performances. Maar na een performance is het enige wat nog overschiet de foto. Na een tijdje ben ik daarmee gestopt en zijn de sculpturen de performers geworden. Ik blijf er wel foto’s van nemen. Die foto’s hebben hun eigen leven naast die sculpturen, maar verduidelijken die ook heel hard.
KVG: Die verhalen bij de sculpturen zijn ook heel belangrijk, daar gáán die sculpturen over. Ik heb die foto’s ook wel al gepresenteerd in kaders, in een white cube. Maar die poster tussen het
KVG: Dat weet ik niet. Misschien hebben een heleboel mensen het weggesmeten, maar evengoed zullen er anderen naar gekeken hebben.
KVG: Inderdaad. Het is toch typisch voor een kunstenaar dat alles een werk wordt? Binnen mijn doctoraat wordt er van mij verwacht dat ik aan reflectie doe, wat eigenlijk heel onduidelijk is wat dat precies is. Ik ben daarvoor een boekje aan het maken met citaten in verschillende kleuren, het is heel specifiek vormgegeven, waarop Claire Vandamme (Professor Kunstwetenschappen aan de UGent en promotor van mijn doctoraatsonderzoek) zei: “Je reflectie is ook een werk aan het worden.” Alles wat ik doe, wordt dan blijkbaar altijd maar een werk. Ik kan niet zomaar voldoen aan een eis die gesteld wordt. Ik ben een kunstenaar, ik ga niet als een doctorandus in de kunstwetenschappen een tekst van honderdvijftig bladzijden schrijven.
KVG: Dit boekje gaat uiteindelijk ook over mijn werk. Er is een heel gedoe over wat dat doctoraat dan precies is en of zo’n boekje dan nog kunst is of niet? Maar is kunst niet wat de kunstenaar doet? Ik geloof dat je als kunstenaar echt wel iets te zeggen hebt, dat het mogelijk is om tekst, om taal te voorzien bij kunstwerken. Deze tien citaten zijn een stap om te onderzoeken hoe ik over mijn werk wil en kan spreken.
Ben je niet bang dat je na die zes doctoraatsjaren zal beu gedacht zijn over je eigen (kunst)werken? Misschien ga je het mysterie over het waarom je kunst maakt of het mysterie over je eigen kunst, zodanig ontrafelt zijn omdat je het antwoord weet, dat je misschien geen zin meer zal hebben kunst te maken?
KVG: Dat is een hele goede vraag. Het is net daarom dat ik van mijn reflectie ook een werk wil maken, vol dichterlijke vrijheden. Met dit kleine citatenboekje zeg ik iets over mijn werk, maar tegelijkertijd behoud ik het mysterie. Het zijn citaten die elkaar ook wat tegenspreken. Want ik vraag me echt wel heel hard af binnen welk kluwen van gedachten en referenties mijn werk zich bevindt. Het is voor mezelf al heel wat geweest om dat op papier te krijgen. Dat is precies waarom ik geloof dat kunstenaars geen wetenschappers zijn en in die hoedanigheid een ander soort doctoraat moeten maken. Daarbij is het inderdaad belangrijk dat de goesting om dingen te maken niet stuk geredeneerd wordt
Misschien kan je je doctoraat eindigen met de woorden: ‘Wat is kunst?’, om dan zo weer te herbeginnen.
Een ander citaat is: ‘Kunstwerken maken is leren omgaan met foutmeldingen, jezelf keer op keer afvragen wat je aan het doen bent’.
In je sculpturen herhaal je veel dezelfde vormen…
In het luxetijdschrift ISEL zei je in ’04 daarover: “Sculpturen zijn als redeneringen: je ontvouwt ze, poneert ze, vouwt ze weer op. Je kan ze vergelijken met een gesprek, je discussieert, bergt erna de discussie weer op en bij de volgende ontmoeting haal je de discussie weer aan. “
Zo had ik eigenlijk nog nooit naar kunst gekeken als ik een kunstenaar ‘in herhaling’ zie vallen. Uiteindelijk voer je als toeschouwer een never-ending-conversation met de kunstenaar…
… tot het verhaal verteld is en je de vorm kan loslaten.
KVG: ‘Stokrots’ is een sculptuur die klein begonnen is, maar in de zoektocht naar schaal is het een speeltuig en hangplek geworden. Ik zou echt graag hebben dat die ergens definitief in een stad terecht gaat komen.
KVG: Weet je, mijn sculpturen ontstaan altijd organisch, ik zou dat zelfs niet kunnen ‘iets design verzinnen’. Dat zijn die foutmeldingen, je maakt iets en het wordt iets anders. Dus ik weet niet hoe ik het moet noemen.
KVG: Ik had toen heel veel van die kleine sculpturen, voor mij zijn het oervormen. Ik zag daar een stapel van liggen, ik vond dat het er goed uitzag, en die heb ik dan wat groter gemaakt. Dat is weer die zoektocht naar maat waar ik het over had.
KVG: Ik vind dat leuk om te doen. In de jaren ’20-’30 zijn er heel veel kunstenaars – zoals Van Doesburg, Rietveld,.. – die zich met vormgeving hebben beziggehouden. Zij hebben dat gedaan om aansluiting te vinden bij de maatschappij, om een functie op te nemen. Ik vind het tof dat de dingen die ik maak dan zo ook vormelijk en inhoudelijk weer met de kunstgeschiedenis gaan babbelen. Hoe ik als kunstenaar een plaats en een functie zoek voor mijn werk is gelijkaardig aan wat zij deden. Een tapijtje, een broekzak, het zijn allemaal letterlijk plaatsen in de wereld. Niet alleen het plaatsje in een museum telt, want dat is uiteindelijk een fake-ruimte. Toch is de ideële ruimte –tegenover de kunstgeschiedenis – even belangrijk. En zo komen we weer bij de ironie terecht…Ironie gaat erover jezelf steeds zelfbewust te verhouden tot de dingen die er al waren, om daar rekening mee te houden en jezelf er als het ware tegenover te positioneren. Zo maak je letterlijk plaats voor je zelf, tussen al die dingen, al die ideeën die er al zijn.
KVG: Het leuke is dat die dingen spontaan ontstaan, vanzelf. Alles wat ik erover te zeggen heb, bedenk ik achteraf. Op den duur natuurlijk ook niet meer, want ik ga vanzelf dingen uitlokken, het wordt een wisselwerking. Maar het maken van een kunstwerk begint gewoon met ‘goesting hebben om iets te doen’, en de verhalen die er achteraf bijkomen, zijn wel de verhalen waar ik het dan ook vaak mee eens ben. Maar onbewust ben ik daar toch mee bezig, volgens mij, met mezelf te positioneren. Net zoals iedereen. Ik doe het met vormen.
KVG: Toen ik in De Ateliers in Amsterdam zag, kwam Manfred Pernice, een Duitse beeldhouwer, heel hard op. Evenals Jorge Pardo, Tobias Rehberger,… Onlangs was er in het S.M.A.K. te Gent een expo van Raphaël Beudts die ik echt fantastisch vond. Maar er zijn ook massa’s schilders die me niet onberoerd laten. Ik hou ook van de vettigheid van verf. Of ik lees een boek van kunstenaar- architect Luc Deleu en laat me inspireren door de positie die hij inneemt in de kunst. Hij is trouwens mijn tweede promotor bij mijn doctoraatsonderzoek.
KVG: Kleur is super belangrijk in mijn werk! Al werk ik soms maar met één basiskleur; ik zoek daar hard op. Ik maak een soort performatieve sculpturen, en kleur is ook iets performatief, kleur communiceert, kleur trekt mensen aan of stoot mensen af, het maakt emoties los.
KVG: Ik heb bij Danny Matthys Mixed Media gestudeerd, waar ik zoals gezegd veel met performances bezig was. Performance is iets dat heel aanwezig is in real time. Het is voor mij vaak heel onduidelijk wat de kunst is en wat het leven. Perform je in je leven of leef je je leven? Mijn sculpturen hebben nu de rol van performer overgenomen, maar die vraag blijft pertinent. Die sculpturen zijn gebruiksobjecten die ik inzet in mijn leven. Het gaat gewoon over verhalen.
KVG: Ook iets wat ik me de laatste tijd enorm afvraag: in hoeverre moet dat nog? Want die artist talks die wij met de kunstenaars in Argentinië hadden – wat de kunstenaar over zijn werk te vertellen had – vond ik soms interessanter dan hun werk. Omdat net die verhalen erachter zo boeiend zijn. Ik vind het vaak echt leuk met mensen te praten en echt naar hun verhalen te luisteren.
Wat dan tegenstrijdig is met vele kunstenaars die zeggen: “Mijn werk behoeft geen tekst en uitleg” en daar dan een nietszeggend object deponeren waar wij maar geraakt door moeten worden…
KVG: Dat is nog een gegeven dat ik hard aan het uitzoeken ben. Daarom dat het voor mij belangrijk is hoe ik dingen ga tonen, want dat is ook een vorm van tekst. Wat voor soort sokkel? Moet ik het op de grond leggen? Moet ik mijn pocketsculpturen zelf aan de mensen geven of moeten ze die uit zichzelf vastnemen? Dat bedoel ik met ‘hoe de dingen in de wereld komen’. Dat is indirect ook tekst.
KVG: Ik maak een soort eigenwijze dingen.
Wat zijn je grootste sterktes of hinderlijkste zwaktes als kunstenaar?
KVG: Ik weet niet of het een zwakte is, maar dingen gaan heel traag bij mij. Dat vind ik voor mezelf heel vervelend. Maar tegelijkertijd kan het mijn sterkte zijn. Ik ben nu echt bezig met manieren te zoeken hoe de vragen van mijn leven meer mijn kunst kunnen worden, om de scheidingslijn tussen mijn leven en mijn kunst op te heffen. Maar daarom gaat het ook wel traag natuurlijk.
KVG: Ik vind dat moeilijke vragen… tot nu toe is het voor mij zinvol geweest om hier op mijn eigen tempo mee bezig te zijn en die dingen te maken en er mijn leven mee te vullen. Daarnaast vind ik het fijn naar musea te gaan en in boeken te lezen en te zien dat andere mensen met dezelfde vragen bezig zijn. Dat zijn wat de zin en betekenis van kunst betreft de enige twee dingen die ik zeker weet. Een tijdje geleden vroeg iemand me: “Wat kan je dan over de zin van je eigen werk zeggen?” In het beste geval kan mijn kunst voor iemand anders iets betekenen, dat weet ik niet. Ik weet in elk geval dat ik er iets aan heb. Idem zoals ik iets heb aan creaties van andere kunstenaars. En ook aan de dingen die ze als kunstenaars over hun werk zeggen.
KVG: Dat is misschien waar. Het moet inderdaad zijn weg vinden. Dat is een deel van het plezier.
KVG: Kunst maken is een vorm van aandacht vragen.
KVG: Het heeft er ook mee te maken dat ik een soort talent voor creëren heb. Dat ik dat graag doe.
KVG: Dat kan. Dat ik mijn agenda voor een groot stuk kan bepalen – ‘de vrijheid van de kunstenaar’ – heeft er ook voor een groot stuk mee te maken. Omdat ik met dit werk bezig ben, ik word nu voltijds betaald binnen mijn doctoraat, dus nu loont het ook letterlijk. Dat is toch fantastisch?
KVG: In september ga ik zangles volgen, toch weer een andere manier om me te uiten. Lawaai maken heeft ook met je laten horen te maken. Daar heeft kunst maken ook mee te maken. Jij zegt dan: “Je kan ook veel andere dingen doen”. Dat is waar, maar je kan ook dit doen. Het is een keuze, je moet doen wat je graag doet en wat binnen je mogelijkheden ligt, zoals een banketbakker graag zijn taarten bakt…Hopelijk toch.
Hilde Van Canneyt. Copyright 2010. Met dank aan croxhapox.
Kristof Van Gestel stelt tentoon:
Op 2 december opent Parkplatz in Breda, te bezichtigen van 02.09 tot 30.09 op parkeerterrein de Beyerd/Vlaszak te Breda, www.parkplatz.nu
Op 2 december opent Berchemse Kunstenaars: Luc Deleu/Kristof Van Gestel in galerij Campo & Campo, Grote Steenweg 19-21, 2600 Berchem. Openingsuren van ma. tot zaterdag van 10 tot 18 uur doorlopend. 03 218 47 77, www.campocampo.be
Op 5 september opent ‘Een verlangen naar Abstractie’, een groepstentoonstelling in FeliXart Museum, Drogenbos, 05.09.2010 tot 14.11.2010, www.FeliXart.org