Antwerpen, 28 juni 2010.
Hoe Nadia Naveau (1975) via een lange loopbaan uiteindelijk met een monument in het Middelheimpark te Antwerpen verzeild geraakt is, vertelt ze me langsheen haar tientallen sculpturen. We starten het gesprek in haar atelier te Berchem, waarna we richting Middelheimpark trekken.
Hilde Van Canneyt: Gebruikte je als kind ook al veel plasticine of viltstiften? Omdat dit materialen zijn die in je huidig werk nog altijd aan bod komen.
Nadia Naveau: Zoals een ander kind heb ik ermee gebouwd en getekend, maar toen waren er nog geen andere ambities in het vizier. Pas in de humaniora werd het mij duidelijk dat ik kon tekenen. Ik ben pas een goede student geworden vanaf het moment dat ik naar het kunsthumaniora ging.
Weet je nog wat je toen met je schoolkunst kwijt wou?
Nee. Toen ik het atelier beeldhouwen bezocht van de Koninklijke Academie, trok vooral dat klassieke van het boetseren en figureren mij enorm aan. Ik wou dat ook kunnen. Zelfs van kleins af aan inspireerde de beeldhouwer Bernini mij onbewust, terwijl ik niet eens zijn naam kende.
Op je achttiende trok je naar het KASK in Antwerpen.
In die opleiding kreeg ik naast figuratieboetsering ook compositie en vrij werk. Ik legde vooral nadruk op het boetseren, maar ik wou niet enkel blijven figuren boetseren en heb dan ook assemblages gemaakt. In mijn laatste jaar heb ik verschillende processen doorlopen. Sterk beïnvloed door Fred Bervoets die mijn atelier vaak bezocht, vertrok ik vooral van tekeningen en schilderijen waar uiteindelijk reliëfs uitgroeiden die ik dan weer beschilderde als een soort verlengde van de tekening. Dat was niet allemaal even goed, maar het was een groeifase. Tegen de tijd dat ik afstudeerde, maakte ik autonome beelden, opnieuw geboetseerd. Toen al kwamen er veel soldaatjes in voor. Mijn ideeën waren best eclectisch. Ik gebruikte ook tal van materialen zoals kunstgras, bladgoud en gips door elkaar heen.
Vlak na het KASK belandde je in het HISK?
Ja, ik vond dat ik na mijn vorming nog invloeden uit andere hoeken kon gebruiken en vond het boeiend om met mensen uit allerlei werelddelen samen te zitten om mijn eigen stijl verder te ontwikkelen. In het begin was dat soms overweldigend, omdat ik door die invloeden mijzelf niet goed kon plaatsen. Tegen het laatste jaar begon alles op zijn pootjes te vallen.
Wat was voor jou de grootste verandering toen je afstudeerde aan het HISK ten opzichte van het KASK?
Ik denk dat vooral de ervaring die je er opdoet van enorm belang is. Het feit is dat je toch al weer enkele jaren verder in het leven staat en wat meer wijsheid verzamelt hebt. Ik ben niet tot grote ommezwaaien of inzichten gekomen, maar ik heb eerder een volwassenheid in mijn werk ontdekt waarop ik nu nog altijd kan bouwen.
Eenmaal je onder het juk van het HISK vandaan was, vond je dan zonder raadsheren en -dames snel je eigen weg?
Ik had al vrij snel tentoonstellingen, zoals een groepsexpo in het Pori-Art Museum van Finland, waardoor de bal aan het rollen ging en er opnieuw een dialoog ontstond. Dat gaf vooruitzichten om ergens naartoe te werken en ook de vrijheid om volledig over mijn eigen atelier te beschikken.
Vond je toen snel de weg naar de galerijen?
Het heeft in België nog een tijdje geduurd voordat ik een galerij vond, al was ik niet echt op zoek. Vanuit Amsterdam werd ik gecontacteerd door een galerij waarmee ik negen jaar samengewerkt heb. Doordat die galerij ermee ophield, is die samenwerking stopgezet. Nu residenteer ik bij galerij Base-Alfa in Antwerpen.
Had jij een romantisch beeld van het leven als kunstenaar? Zag jij jezelf ooit iets anders doen?
Uiteindelijk is het de noodzaak om dagdagelijks mijn ding te doen, want heel romantisch is het nooit echt geweest. In mijn laatste jaar academie voelde ik al aan dat het heel veel van mezelf vergde en dat het niet louter een spel was, maar echt een manier van leven.
Heb je er nooit aan gedacht les te geven?
Ik heb eigenlijk nooit les willen geven, maar ik heb wel enkele interimjobs gedaan aan academies toen ik pas uit het HISK kwam. Mijn ouders hadden me ertoe bewogen om een lerarenopleiding te volgen, omdat dat een van hun voorwaarden was geweest om kunst te gaan studeren, maar het lag me niet. Ik heb dan een hele tijd in cafés gewerkt, naast mijn atelieruren. Doordat dat een totaal andere wereld was dan de kunstwereld – waar ik een pak minder verantwoordelijkheden had dan bij het lesgeven – was dat een verademing. Het nachtleven dat daaraan gekoppeld was, viel mij na een tijd wel zwaar, waardoor ik er uiteindelijk de brui aan gaf.
Nu vind ik het fijn om les te geven. Ik doe dat nu sinds een paar jaar aan de Academie in Antwerpen, al heb ik daar ook in moeten groeien.
Zijn je idealen over het kunstenaarsleven nog steeds dezelfde als pakweg tien jaar geleden?
Ik heb mijn zwakke momenten gehad. Het is niet evident om met vrijheid om te gaan. Het is makkelijker om in de Delhaize te werken, zonder daarbij neer te kijken op die job. Maar zo’n job zou me geen voldoening geven, vrees ik.
Je vriend, Nick Andrews, is kunstschilder. Werken jullie bewust in afzonderlijke ateliers?
Ja, dat zou echt niet werken samen. Wij staan ’s morgens samen op en gaan elk onze eigen weg. Als we daarna samen zijn, hebben we het wel vaak over ons werk. Hoewel ik niet veel mensen in de buurt van mijn atelier verdraag, laat ik hem er wel toe. Zijn mening is belangrijk voor mij.
Hoe bevalt het solitaire bestaan als kunstenaar je?
Dat valt best mee. Ik voel sowieso die nood om alleen met mijn werk bezig te zijn.
Als je aan je afstudeerprojecten van de academie terugdenkt, welk werk uit die tijd is het belangrijkst voor je: ‘Red One’ of ‘Soccer Ball Head Girls’?
Beide waren belangrijk, maar Red One was het eerste beeld waarbij ik met opzet gestileerder ben beginnen werken. Ik was goed in het figuratieve boetseren, maar omdat ik wilde vermijden dat ik in een maniërisme zou vervallen, kregen de figuren iets popachtigs. Dat geldt ook voor Soccer Ball Head Girls, waarvoor ik ben vertrokken van een maquette die ik in een grote installatie heb omgezet, gebaseerd op sport- en spelborden zoals ‘Mens erger je niet’.
Hoe is de overgang gelopen naar je plasticine-werken zoals ‘I Wannabe A Cowgirl’?
Dat waren bijna een soort vingerschetsen. Ik bereid nooit echt iets voor in tekeningen, of het zijn kleine tekeningetjes, maar die dienen veelal niet als voorstudie. Ik werk die kleine kleien of plasticine modelletjes wel vaak in het groot uit. Dat idee van ‘I Wannabe A Cowgirl’ stamt misschien uit mijn voorliefde voor countrymuziek. Ik heb ook nog een tijd als jobstudent in Cowboytown van Bobbejaanland gewerkt, dat zal ook wel een invloed gehad hebben (lacht).
Er bestaat ook een 4m hoge stalen versie van de cowgirl in park Ter Beuken te Lokeren, die verwijst naar de stier uit Andalousië.
Je laat graag het speelse in jezelf naar buiten komen, zonder bang te zijn voor kritiek op dat kinderlijke aspect dat je werk soms uitdraagt.
Die combinatie van de plasticine met felle kleuren werkt enorm goed. Eerst gebruikte ik die plasticine puur, maar op een bepaald moment begonnen mijn vormen meer barok te worden en begon ik ook de kleuren te mengen. Bijna zoals in een schilderij, maar dan niet in functie van de vorm.
Later heb ik dan gezocht of ik de vergankelijke plasticine kon vervangen door ingekleurde porselein, zoals in ‘Cats on a hot tin roof.’
Een van je bekende figuren is ‘Smackwater Jack’, waarvoor je de titel uit een nummer van Carol King haalde.
Het gaat over een figuur die in het wilde weg begint rond te schieten. Ze zegt ook in dat nummer ‘You can’t talk to a man with a shotgun in his hand’. Mijn definitieve versie ervan is opgetrokken uit aan elkaar genaaide stukken wit leer. Een voorover gevallen deel van zijn gestalte draagt het beeld als een sokkel en zijn silhouet is op de muur geschilderd als in een Hollywood-setting.
Hoe kwam je tot de sculptuur Finding Neverland?
Mij lijken er wat Hundertwasser invloeden in te zitten.
Daar is misschien iets van aan, zo heb ik het nog nooit bekeken. Ik heb mij echter laten inspireren door verschillende reizen. Zowel door de weidse Ierse landschappen met mooi aangelegde haagjes doorheen het heuvelachtige landschap, als door de Rocky Mountains van the South West. Ik wou dat samenbrengen in een soort van utopisch landschap. Ik wilde ook dat het eruit zag alsof het daar gegroeid was, als een soort mutatie van het landschap. Daarom heb ik het ook genoemd naar J.M. Barry, de maker van Peter Pan, vanwege het sprookjesachtige karakter.
‘Ghosttown’ laat me ook niet onberoerd.
Die sculptuur is ook voortgekomen uit mijn reis naar Nevada. Het is een typisch verlaten spookdorp, Rhyolite, dat ik trachtte opnieuw tot leven te wekken. Deze keer is het een miniatuurschets die mijn expositie haalde. Dat was eigenlijk niet de bedoeling, maar de zanderige kleitextuur gaf perfect de mood weer die er bij pastte, alsof Clint Eastwood er zo kon binnenwandelen. Ik heb het werk uiteindelijk ook geglazuurd.
Wanneer weet je precies of een werk af is?
Dat voel ik vanaf een gegeven moment aan. In bepaalde tussenstadia die voor mij als zeer geslaagd ervaren worden, voel je die toenadering naar dat moment. Ondertussen heb ik geleerd om af te stappen van het oorspronkelijke idee waarmee ik begon, want een ontwerp groeit los van de mal waarmee je begon. Soms is een werk ook eerder klaar dan je denkt. Het kneden en boetseren is echter nooit saai, maar de voorbereidende werken zoals het lassen van de constructie om de klei te dragen of de afwerking, het maken van de mallen en inleggen in het uiteindelijke materiaal, kan wel tergend lang duren.
Hoe is ‘Le Salon du Plaisir’ – een werk met 47 sculptuurtjes – ontstaan?
Dat komt door een foto van Le Grand Palais, in Parijs in 1900 dat al heel lang in mijn atelier ophing. Het beeld van een overdaad aan witte beelden op zwarte sokkels in een grote ruimte – die de koper dan kon laten maken in het gewenste materiaal -, zat op mijn netvlies gebrand. Door Chinatown te bezoeken in San Francisco, raakte ik opnieuw in vervoering door dat soort overdadig gedetailleerd beeldhouwwerk dat ik in de plaatselijke souvenierwinkeltjes zag. ‘Le Salon du Plaisir’ is een soort versmelting tussen die twee. Elk van die figuurtjes is op een dag geboetseerd, ik vond het belangrijk dat die snelheid daar ook inzat.
Wist je op voorhand dat het 47 figuurtjes moesten zijn?
Ik wist dat het er veel moesten zijn en aan 47 vond ik dat het genoeg was. Het moest een echte maquettevorm op een sokkel blijven waarnaar de kijker op ooghoogte kon voorbij wandelen Alle invloeden die ik ooit gehad heb, komen samen in dat werk. In feite keer ik uiteindelijk terug naar mijn figuratieve aard, maar op een manier dat ik nooit zou gekund hebben toen ik net afstudeerde.
‘Aux Armes et Caetera’ is een gelijksoortig werk als Salon du Plaisir ook in keramiek en meer geïnspireerd op oorlogsmonumenten, maar waarbij ook alle thema’s eclectisch in elkaar verweven zitten en dankzij het gebruik van glazuur in elkaar overlopen. De titel komt van een nummer van Serge Gainsbourg. Het ontstond eveneens in de periode van ‘Salon du Plaisir’.
Heeft iedere figuur apart een andere betekenis?
Je vindt er zowel Bernini als Marge Simpson als een hedendaagse Nefertiti in terug, dus het was een impulsieve uitbeelding van wat er in me opkwam. Maar elke figuur heeft zo wel zijn verhaal. Er zit zo een kopie van een spuwer van de Notre Dame in, maar ook Grizzly Adams en Davy Crockett.
Voor mij is dat een heel belangrijk werk geweest waar ik veel plezier aan beleefd heb. Mijn beelden zijn veel eclectischer en complexer geworden dan vroeger, op het eerste oogpunt kan je niet altijd direct zien wat het uitbeeld, je moet wat zoeken om er dingen in te herkennen. Dat maakt het voor mij interessanter.
Ik heb van enkele figuurtjes dan ook een versie in groot formaat gemaakt. Figuren zoals Grizzly Adams, Davy Crockett en Santa Claus, duiken plots terug op in het uitvergrote werk ‘Into The Wild (Santa, Davy & Grizzly)’.
Bij dit werk nam ik enkele figuren die ik wou isoleren. Om die kracht en grootsheid te genereren, heb ik bijvoorbeeld de geweien van het rendier afgeknot en is het beeld doorpriemd van boomstamvormen. Zelfs de ogen van het rendier zijn een soort knoppen, kleine boomstammetjes die uit zijn oogkassen priemen. Uiteindelijk heb ik de kans gekregen om dit beeld in een bronzen versie te laten gieten, waar ik volledig mee akkoord ging.
Aan het einde van de rit bestaan er drie versies van dit beeld: één in brons, eén in zwart rubber en één in het roze. Zelf ben ik het meest tevreden van de versie in het rubber. De bronzen versie was wel mijn ‘monument moment’, maar de rubberen versie heeft het meeste eigenheid.
Uit de rubberen versie groeide dan weer ‘Blackdrop Terracotta’ , een keramieken verder uitgepuurde versie. Ik ben nu bezig aan een houten versie van dit beeld.
Werk je meestal naar een tentoonstelling toe of start je ook veel werk uit jezelf?
Tentoonstellingen zijn goed om je werk samen te plaatsen en naartoe te werken, maar ik zou sowieso blijven creëren, al moet ik af en toe ook even lui zijn of reizen om te herbronnen. Daarom dat ik tussendoor ook begin te tekenen of collages maak, omdat ik dan even van die klei af moet.
Soms ontstaan er ook werken door bijvoorbeeld mijn keuken te betegelen, zoals in ‘You will always find me in the kitchen at parties’. Hier maak ik een versie op de reeks studies, ‘Little cavaliers’, die Nick Andrews rond Velasquez, maakte.
Voel je elke dag de drang om naar je atelier te komen werken?
Meestal wel, maar na een tentoonstelling kan ik er vaak even niet meer aarden. Dan moet ik er helemaal los van komen. Wat ook helpt is op residentie gaan, zoals vorig jaar in het Europees Keramisch Werkcenter in ‘s- Hertogenbosch. Even vanuit een leeg atelier opnieuw aan nieuw werk beginnen.
Daar begon ik met een ontwerp om mijn verschillende vormen samen te brengen, onder een parelmoer geglazuurde huid. Het samensmelten van het drukke, bijna kanten barokke van Salon du Plaisir naar de meer gecultiveerde en gestileerde taal van Blacdrop Terracotta met een drager van keramiek en porselein. De verschillende structuren moesten samenklikken. Het was niet enkel een vormelijk onderzoek, maar een onderdanigheid aan de fragiliteit en realiteit van de keramiek.
Ondertussen zijn we in het Middelheimpark te Antwerpen beland waar heel de zomer de expo ‘Open Monumenten’ loopt. Hoe is de stad Antwerpen bij jou terecht gekomen?
Sara Weyns is de curator van de tentoonstelling en zij heeft mij samen met twaalf andere kunstenaars uitgenodigd.
Heb je lang over het ontwerp moeten nadenken?
Door het thema monumenten ben ik teruggekeerd naar de Oude Grieken. Ik heb me dan op één beeldengroep geïnspireerd die ooit tentoongesteld stond in Griekenland en nu alleen in reconstructie in een Archeologisch museum te zien is. Het was net die reconstructie die me extra boeide, hoe de gesneuvelde stukken werden vervangen door een raderwerk. Die compositie vond ik interessant om zo van het statische gegeven ‘sokkel’ of ‘troon’ weg te geraken, dat toch een typisch gegeven bij een monument is. Zo wou ik ook mijn beeld in verschillende delen ophangen aan een raderwerk.
Heb je bepaalde thema’s opgezocht om aan dit beeldenwerk op te hangen?
Ik ben redelijk dicht bij het origineel gebleven. Die bestaat in de verticale as uit Apollo die de vrede moet bewaren op een uit de hand gelopen trouwfeest waar de dronken centauren vrouwen verkrachten. Je ziet in mijn sculpturen wel nog dat half man/paard, maar die heeft dan een ouderwetse duikershelm gekregen. De Apollo is meer een Formule 1-rijder geworden. In de buste zie je een Popeye-figuur opduiken. Die figuren groeien terwijl ik aan het boetseren ben. De rader heeft ook iets van een speelgoedframe waar je plastieken stukjes moet uitduwen. Ik wou de voorkant van mijn ‘monument’ klassiek wit houden, maar als je er rond wandelt, krijg je een achterkant die helemaal blauw is.
Hoe kwam je tot het idee om de achterzijde blauw te kleuren?
Ik wou twee verschillende beelden maken, zodanig dat, als je het park binnenwandelde van verschillende kanten, je twee maal een ander beeld kreeg. Een klassieke voorkant met een contrasterende achterzijde. Ik had dit idee gevonden met reliëfs en frontons in het achterhoofd, evenals de uitsnijdingen en collages van Matisse, wat het blauw van de achterzijde verklaart. Blauw-wit zijn ook de kleuren van de Griekse vlag.
Je bent er niet vies van om de kunstgeschiedenis te bundelen in je werk?
Ik doe dat eerder intuïtief, zoals ik bijvoorbeeld ook naar De Chirico verwijs. Het zijn invloeden waar je in de kunstgeschiedenis niet naast kan kijken en die wil ik op mijn eigen manier verwerken.
In deze sculptuur vind ik ook het spel van de strakke lijnen in contrast met de grillige organische vormen errond boeiend. Om het af te maken vond ik het nodig nog cirkels en ovalen bij te voegen.
Welk gevoel overheerst nu we hier samen in het gras voor je monument zitten?
Ik ben content. Het is goed. Nu moet ik het weer loslaten.
Welk gevoel wil je losmaken bij de Middelheimparkwandelaars? Tijdens ons gesprek hier werden kinderen er echt naartoe gezogen, ze willen erop klimmen, ertussen kruipen…
Gewoon het feit dat het mensen aantrekt – of wat het dan ook juist bij de mensen oproept – maakt het voor mij een geslaagd beeld.
Hoe lang doe je over zo’n werk? Want alleen al wat betreft boetseerwerk zit er ongelooflijk veel arbeid in.
Er zit veel voorbereidingswerk in en de moulage na het kleiwerk is ook niet te onderschatten. In een maand had ik mijn boetseerwerk af, want voor mij is dat het fijnste proces. Dan komen alle elementen samen en is het de bedoeling dat ik mezelf verras.
Ik vermoed dat je niet per sé een boodschap wil meegeven of de wereld verbeteren…
Ik vind dat altijd een moeilijke vraag, ik laat dat open. Voor mij gaat het het vooral om het vormelijk onderzoek. Ik maak beelden omdat ik dat moet doen, omdat ik niet anders kan.
Bij jou heb ik niet het gevoel dat je echt lijdt voor je kunst? Ik voel niet die getormenteerdheid die ik soms bij andere kunstenaars voel.
Ik denk wel dat het ervan afstraalt dat ik plezier beleef aan het boetseren. Maar er zijn natuurlijk wel momenten dat ik veel afzie, omdat het heel wat van me vergt. Bij dit monument duurde het een tijdje voor ik de klik voelde, voordat alles samenviel, maar eens zover, bestaat er gewoon niks beters.
Wat zijn je grootste sterktes of hinderlijkste zwaktes als kunstenaar?
Mijn sterkte zit gewoon in mijn vingers en ik heb een begeestering om iets door te zetten.
Ik ben nogal perfectionistisch, wat ik als een persoonlijke zwakte zie, omdat ik fysiek en mentaal tot het uiterste kan gaan. Ik kan blijven zoeken en doorgaan, wat anderzijds een sterkte is, maar voor mijn omgeving nogal hinderlijk.
Bij Woestijnvis zeggen ze: “Wij gaan verder waar de anderen stoppen.” Misschien begint vanaf daar de genialiteit?
Misschien…geniaal is een groot woord…
Ben je een art-junk of stel je je net onafhankelijk op tegenover de kunstwereld?
Ik durf wel eens uit het oog te verliezen wat er bezig is in de kunstwereld als ik zelf druk aan het werk ben. Maar ik weet wel de hoogtepunten en waar mijn collega’s mee bezig zijn. Een vernissage-afschuimer ben ik sowieso niet.
Vind je dat je typische vrouwenkunst maakt?
Ik hoop van niet! Ik hou ook niet van die term. Een werk moet er stààn, of het nu van een vrouw of een man is.
Hilde Van Canneyt, copyright 2010. Met dank aan croxhapox.
www.basealphagallery.com
Nadia Naveau stelt tentoon:
Middelheimmuseum, Nieuwe Monumenten, 23-juni -19september 2010.
De Garage, Mechelen van 25 juni – 29 augustus 2010.