Antwerpen, 15 oktober 2009.
Hoe zou je jezelf en je werk omschrijven?
Frederic Geurts(°1965): Mijn werk bestaat voor een groot deel uit monumentale, maar toch zeer fragiele structuren op maat van de plek waar ze terechtkomen. Daarbij ga ik telkens opnieuw tot het uiterste in het aftasten van de grenzen van de zwaartekracht en de materialiteit van de constructies.
Maak je je sculpturen in situ omdat je de afbakening van die ruimte nodig hebt om je werk te creëren?
F.G.: Ik denk het wel. Ik kan niet in een vacuüm iets maken. Ik heb context nodig. Ik speel graag in op de omgeving. Zowel de ruimtelijke aspecten als de betekenis van de plek zijn daarin belangrijk. In die zin ben ik meer een ontwerper. Zoals een architect een eisenbundel krijgt om vanuit te vertrekken, zo creëer ik voor mezelf een programma.
Voor Z33 wou ik rond het thema van het wankele werken. Misschien omdat de architectuur hier zo statig is? Ik ben op zoek gegaan naar het moment van de kanteling, het bijna vallen. Op de één of andere manier vind je het terug in alle werken in de tentoonstelling: prominent zoals bij het aluminium vlak of de structuur met verzinkte staaldraden. Minder in het oog springend misschien bij de dansvideo, maar het is er wel. Vandaar ook de titel van de tentoonstelling: (UN)BALANCED.
Wat maakt je werk tot kunst en waarom wil je kunst maken?
F.G.: Wat ís kunst natuurlijk? Ik ga ervan uit dat de drijfveer om met kunst bezig te zijn sinds het begin der tijden niet veranderd is. We willen een antwoord bieden tegenover de absurditeit van het gegeven dat wij hier zijn en dat we sterfelijk zijn.
In mijn kindertijd vond ik het een afschuwelijke gedachte dat het heelal oneindig is. Oneindigheid en zinloosheid waren voor mij hetzelfde. Nu kan ik ermee leven, meer zelfs, ik vind het oneindige en onvatbare vreemd genoeg ook geruststellend. Het te benoemen of ermee bezig te zijn werkt al troostend op zich. Misschien ben ik er daarom nog steeds mee bezig. Maar op de vraag waarom ik kunst maak, is er geen pasklaar antwoord.
Je werk straalt een zekere schoonheid uit. Wat denk je over schoonheid in de hedendaagse kunst?
F.G.: Schoonheid is moeilijk te definiëren omdat iedereen dit anders invult. Jan Hoet zegt: “Schoonheid is geen criterium binnen de hedendaagse kunst.” Misschien heeft hij wel gelijk, maar daarom hoef je het nog niet uit te sluiten. Schoonheid fascineert ook, of je dit nu wilt of niet.
F.G.: Ja, door die technische grens te zoeken kantelt het ook inhoudelijk. Ineens lijkt het ergens over te gaan. Het wordt een existentieel kantelpunt.
Ik kan bijvoorbeeld maanden zoeken hoe ik een sculptuur kan maken die bij de minste zucht wind reageert. Waarom gebruik ik daarbij voile? Niet omdat ik dat een mooie sensuele stof vind, maar omdat ze de lichtste stof is die een oppervlakte kan overspannen.
Je werk lijkt te ontstaan vanuit zware berekeningen. Je kan niet anders dan rekening houden met de zwaartekracht en de natuurwetten. Ik las echter dat je vertrekt vanuit je intuïtie en het experiment.
F.G.: Er zit inderdaad een suggestie in mijn werk dat het allemaal enorm berekend zou zijn en dat ik ingenieurskunst maak, maar dat is niet zo. Ik werk puur op intuïtie.
F.G.: Eigenlijk wel, zodat de kijker van mijn sculpturen niet denkt: “Amai, die gast kan goed solderen” (lacht). In mijn oudere werken heb ik bijvoorbeeld overspanningen gemaakt die vanzelf bleven staan, waardoor de virtuositeit nadrukkelijker aanwezig was. Met mijn expo (UN)BALANCED en het thema van de kanteling haal ik diezelfde virtuositeit er voor een deel onderuit. Mijn werken staan bijna letterlijk in te zakken. Mijn aluminium vlak of mijn structuur met verzinkte staaldraden zien er bijna uit alsof ze mislukt zijn. Ze zijn minder expliciet virtuoos, maar de zoektocht is er niet moeilijker of groter door. Bij mijn balans speel ik letterlijk met de kijker. Ze zien iets wat eigenlijk niet kan. Ik wil daarmee ongemakkelijkheid en onzekerheid bij de kijker teweegbrengen. Het is mijn betrachting hen letterlijk en figuurlijk aan het wankelen te brengen.
Welke boodschap wil je graag meegeven?
F.G.: Ik wil helemaal geen boodschap meegeven. Bij boodschappen denk ik aan preken en aan slechte films waarin het goede het kwade zal overwinnen. Welke boodschap zit er in een goede film van bijvoorbeeld John Cassavetes? Geen! Maar je hebt wel een gevoel van herkenning. In zijn films zie je ook mensen die niet de hele tijd zelfverzekerd rondlopen, of mensen die mislukken. Dat werkt op een bepaalde manier louterend. Je hebt het gevoel dat je niet alleen bent met je gedachten, gevoelens en kwetsbaarheid.
F.G.: Mijn sculpturen moeten in de eerste plaats voor zichzelf spreken. Soms verbaas ik me erover hoe ook de niet-kunstkenner bij het aanschouwen van een bepaald kunstwerk soms heel dicht bij de kern van mijn werk zit. Zo was er jongetje met het Syndroom van Down die me bij mijn Ellips vroeg: “Wat is dit? Dat is de wereld, hé?” Met één woord had hij alles gezegd. Ik kan me wel voorstellen dat een begeleidende tekst mensen kan helpen doordat het dingen aanreikt en in een bredere context plaatst.
Is er een reden waarom je sculpturen geen titels bevatten?
F.G.: De enige reden is dat het me niet lukt in taal iets te verzinnen bij mijn beeldend werk. Ofwel is het te eenzijdig, of net te sturend.
Is er een verband tussen je innerlijke leefwereld en wat je naar buiten brengt in je kunst?
F.G.: Waarschijnlijk wel. Ik denk dat elke kunstenaar vanuit zijn eigen verhaal vertrekt.
Sommige kunstenaars spreken dat nochtans tegen.
F.G.: Dan vraag ik me af of dat echt waar is. Ik betwijfel dat toch. Waarom maak je bepaalde dingen? Je gaat toch niet iets maken dat ver van jezelf ligt? Daar heb je toch geen zin in?
In welke zin verschillen jouw sculpturen van die van andere hedendaagse kunstenaars?
F.G.: Ik denk niet dat ik met de stroom meega. Ik vind dat een geruststellende gedachte. Ik ben ervan overtuigd dat ik daarin mijn eigen hedendaags verhaal gevonden heb.
F.G.: Daar ga ik niet mee akkoord. Vijftig jaar geleden zou ik mijn werk niet gemaakt kunnen hebben. Installatiekunst werd toen sowieso nog niet gemaakt. Ik zit mee in een traditie. Natuurlijk was er eerst Rodin die de sculptuur van zijn sokkel haalde en nadien bijvoorbeeld Serra, die de omliggende ruimte mee in het werk betrekt en de kijker daardoor fysiek deel laat uitmaken van dat werk. Dat heb ik niet uitgevonden. Ik ben ook maar een kind van mijn tijd.
Welk werk was voor jou echt een ‘sleutelwerk’?
F.G.: Ik heb de kunstwereld altijd van heel dichtbij gevolgd. Ik was voor het eerst echt ontroerd door een kunstwerk bij het zien van een foto van Richard Long, een kunstenaar die in het landschap tekens achterlaat en ze daarna fotografeert. Op de foto stond een keienstrand afgebeeld. De kunstenaar had de grootste keien uitgezocht en die in een cirkel op de andere keien gelegd. Het is tegelijkertijd alles en niets. Alles omdat de cirkel de eb en vloed cyclus mee betrekt en dus bij uitbreiding de hele planeet en ook niets omdat het maar keien op keien zijn.
Francis Smets beschrijft je werk in zijn betoog als een eigentijdse commentaar op De droom van Scipio. Kan je jezelf en je werk daarin terugvinden?
F.G.: In het verhaal van Cicero (50j vr Chr.) wordt Scipio in zijn droom door zijn grootvader meegenomen tot aan het hemelgewelf. Als Scipio hem vraagt welke muziek hij hoort, zegt zijn grootvader dat dit de muziek van de sferen is, waardoor alle planeten in muzikale verhoudingen ronddraaien en in samenklank zijn.
Ik geloof inderdaad ook dat de kosmos een groter geheel is met complexe bewegingen, waar alle krachten met elkaar in evenwicht zijn. Als alles één groot geheel is dan zijn wij daar een onlosmakelijk deel van. Het maakt dat alles wat we doen invloed heeft op het geheel en het geheel op ons.
Is kunst een veilige plek op deze wereld?
F.G.: Ik weet niet of kunst zo veilig is. Soms kan het geborgenheid bieden, zoals een moeder dat ook kan doen. Maar evenzeer kan die moeder ook uit haar krammen schieten, zodat ze je ook kan doen ontwrichten.
Daarom wil je met je sculpturen zowel dat evenwicht als dat onevenwicht aantonen.
F.G.: Inderdaad. Ik wil die contradictie weergeven.
Terug naar je kindertijd en je jeugd.
F.G.: Ik heb altijd getekend, geknutseld en geboetseerd. Ik dééd dat gewoon, ik heb daar nooit over nagedacht. Ik heb altijd al dingen gemaakt. Dankzij een tekenleraar heb ik kunsthumaniora gevolgd. Nadien koos ik voor een opleiding productontwikkeling. Die richting was heel experimenteel en die ervaring is mij goed van pas gekomen.
Heb je tijdens het experimenteren en creëren een publiek voor ogen?
F.G.: Niet echt. Ik probeer zelf mijn publiek te zijn. Ik denk dat dát net kunst maken is: iets creëren zonder echt goed te weten waarom en dan als een vreemde naar je eigen werk terugkijken. Hoe komt het werk over? Die heen en weer beweging is wat ons doet verschillen van mensen die outsider art maken. Zij zitten volledig in hun eigen wereld en vragen zich niet af of hun werk relevant is om mee naar buiten te komen.
Zijn er schrijvers, muzikanten of filosofen die je inspireren tijdens het creatieproces?
F.G.: Zeker! De filosoof Heidegger vind ik bijvoorbeeld heel interessant. Van hem heb ik onthouden dat kunst een gebeurtenis is, een ontmoeting tussen het immateriële en het materiële, tussen het eeuwige en het tijdelijke. Een kunstwerk dat nu gemaakt wordt, draagt de geschiedenis die eraan is vooraf gegaan. Het is materieel en tastbaar en toch heeft het ook een onvatbare kant.
Ook muzikant Nick Cave inspireert me. Hij is met zijn muziek en teksten ook bezig met het kwetsbare en donkere kantje van het leven. Daarbij schuwt hij het spirituele niet.
F.G.: Ik wou al heel lang iets doen met dans. Ik vind het mooi om naar te kijken en ook heerlijk om zelf te doen. Dans gaat ook over evenwicht en balans, in essentie over twee mensen die in een cirkel ronddraaien. Dans is ook het uitdagen van de zwaartekracht. In die zin denk ik dat mijn werk er heel dicht bij aanleunt. Die video was ideaal om mijn verhaal – het verhaal dat deze tentoonstelling onvermijdelijk is – complexer te maken. Dit project was het experiment waard, al was het wel risicovol om te werken met een medium dat ik niet zo goed beheers.
De spiraal die we daarna op de expo zien, is een andere manier om hetzelfde verhaal te vertellen. Twee mensen die elkaar omcirkelen, wat op zich een soort wankel gebeuren is, een beweging rond een bepaald punt. Die spiraal kan je bijna als een voortzetting van die beweging zien.
Het is sowieso een trend in de hedendaagse beeldende kunst dat qua medium alles kan en alles mag.
Naast je dansfilm, heb je in Z33 ook een soort laboratorium uitgebouwd. Kan je daar iets meer over vertellen?
F.G.: De tentoonstelling is één groot verhaal. Naast mijn sculpturen plaats ik in de zijruimten wat je meetinstrumenten zou kunnen noemen. Ik wil daarmee de tentoonstelling uit zijn isolement halen en in een groter kader plaatsen. Ik toon bijvoorbeeld een zonnewijzer om ons eraan te herinneren dat wij rond de zon draaien. Zo plaats ik ook een as die evenwijdig is met de aarde, om er ons op te wijzen dat wij ten opzichte van die as scheef staan. Daardoor wordt verticaliteit opeens iets heel relatiefs. Verder toon ik nog andere kleine instrumenten, zoals een trillingsmeter die reageert op de minste luchtverplaatsing, om ons ervan bewust te maken dat wij ook lucht verplaatsen.
Je hebt twee gasten uitgenodigd: Peter Morrens en Rik De Boe, bekend van Voorkamer in Lier.
F.G.: Zij doen in de twee kleinere ruimten beneden in zekere zin wat ik in de zijruimten boven doe. Hun bijdrage heet ‘Verwantschappen’. Zij tonen in een vrije associatie zowel artistiek als wetenschappelijk werk dat een link legt met mijn werk. Peter en Rik hebben met Voorkamer in Lier ondertussen al meer dan tien jaar bewezen dat ze heel interessante tentoonstellingen kunnen maken. Het is altijd verrassend wat ze kiezen en hoe ze met veel intelligentie en liefde de werken tonen en met elkaar laten dialogeren. Ik had dus het volste vertrouwen in hun keuzes. Er zal werk te zien zijn van onder andere Bas Jan Ader, Johannes Kepler, Roman Signer, Piranesi, Dirk Braeckman, Gerrit Van Bakel en Vladimir Shucov.
Kan de interactie met andere kunstenaars een meerwaarde geven aan je werk?
F.G.: Zeker! Daardoor voel je ook dat je niet losstaat van de rest. Ik ben niet de enige mens die nadenkt over zwaartekracht en balans. Ik wil mijn werk in een breder kader plaatsen, zonder dat ik de intentie heb me zomaar eventjes in de kunstgeschiedenis te plaatsen.
Ben je kunstenaar geworden om op een podium te staan?
F.G.: Misschien wel. Kunstenaars zijn tamelijk ijdel.
Wat is kunst uiteindelijk voor jou?
F.G.: De meest nutteloze activiteit? (lacht)
Hilde Van Canneyt. Copyright 2009. Met dank aan croxhapox.
http://www.fredericgeurts.be/
De expo in Z33 te Hasselt loopt nog tot 7 febr ’10.
www.Z33.be
Frederic Geurts heeft net een BOEK uit.
Titel: Frederic Geurts
Auteurs: Francis Smets en Jean Paul Van Bendegem
Pagina’s: 178
Publisher: MER, PAPER Kunsthalle vzw
ISBN: 978-90-7697-932-8