Gent, 8 november 2009.
“Schilderkunst is niet te ontcijferen en daarom blijft het ook boeien”. Deze gevleugelde woorden komen uit de mond van kunstschilder pur sang Lucas Devriendt (°1955), die zijn schilderspenseel voor niks of niemand ter wereld wil inruilen. Liefde voor het schildersvak, liefde voor de kunst…
Hilde Van Canneyt: Dit schilderij gebruik je als beeld op de uitnodiging van je expo. Is het beeld representatief voor je gehele werk?
Lucas Devriendt: Ik ben in 2004 aan dit werk begonnen na een ontmoeting met danser
Vincent Dunoyer. Ik had hem in mijn atelier uitgenodigd voor een gesprek en om polaroids van hem te nemen. Maar er wrong iets, er waren nogal veel stiltes tussen ons, ik denk dat we teveel op elkaar lijken. Ik nam foto’s van hem in bloot bovenlijf, maar dat leek me te naakt. Een man in bloot bovenlijf roept enerzijds allerlei connotaties op, maar anderzijds geen enkel, het is te direct. Je kan dat niet vergelijken met het cliché vrouwelijk naaktmodel. Op een bepaald moment vroeg ik hem: “Is er een schilder die jou aanspreekt?” Waarop hij onmiddellijk antwoordde: “Zurbaran”. Zurbaran schildert zijn monniken meestal in het halfduister, alsof ze in een soort cel zitten. Enfin, toen hij op een gegeven moment zijn
hoody op zijn hoofd als kapstok gebruikte, heb ik die kap voor zijn hoofd gehangen, en voilà, een straf beeld was geboren. Uiteindelijk neem ik hem als danser zijn zicht weg, en als portrettist neem ik hem zijn gezicht weg, waardoor we beiden ons (ge)zicht verliezen. Het toeval wilde dat, op het moment dat ik het schilderij in Kortrijk wilde tentoonstellen, toen net de eerste foto’s van de Abu Ghraib gevangenis in Irak verschenen. Het nieuwe beeld dat ik had, was opeens verbrand. Ik heb er nog met Philippe Vandenberg over gepraat, en hij zei: “Als een beeld verbrand is, kan je daar niks aan doen en moet je wachten, maar in de meeste gevallen gaat dat wachten nooit over…”
Maar nu voel je dat het wachten over is…
LD: Ik heb het gevoel dat dit beeld niet meer zo beladen is en die link nu niet meer spontaan gemaakt wordt.
Het is een sterk beeld op zich, maar wat wil je ermee vertellen?
LD: Het is aan de toeschouwer om dat beeld in te vullen. Ik heb het op ware grootte geschilderd, zodat je ermee in conversatie kan treden. Je stelt je als toeschouwer ook vragen. Hoort hij mij? Ziet hij mij? Je ziet ook een persoon die heel breekbaar en kwetsbaar is. Door het gezicht weg te nemen, neem ik ook het schilderij weg. Die tesa tape lijn heb ik er later aan toegevoegd, omdat dansers ook met tesa tape hun danslijnen bepalen. Het feit dat ik dit doek niet opgespannen op mijn expo zal hangen, is een idee van de danser. Doordat het niet opgespannen is, voelt hij zich ook niet gevangen of opgesloten.
Toon je nog andere portretten op je expo?
LD: Misschien het portret
Lore. Ik zag haar in een fanfare spelen en ik was onmiddellijk gefascineerd door dat beeld. Ik wou haar in mijn schilderij als een hedendaagse engel uitbeelden. Ze heeft een gezicht dat zowel mannelijkheid als vrouwelijkheid uitstraalt. Ik heb haar gefilmd en daaruit heb ik één beeld gekozen. Op dit beeld blaast ze één noot, een do, in één ademstoot, als een sirene. Ik heb me echt kapot gewerkt aan dat schilderij. Ik verwijs ermee naar
De fluitspeler van
Manet, maar ik heb de beweging tegenovergesteld afgebeeld. In de One Twenty Gallery van
Tatiana Pieters in Gent, heb je voor de eerste keer schilderijen met projecties erop tentoongesteld.
Ben je dat nu ook van plan?
LD: Ik zou op dit schilderij geen film projecteren, maar wel ernaast een monitor met beeld plaatsen, waar ze haar instrument uit haar zak neemt en op haar sax begint te blazen.
Je vindt het blijkbaar belangrijk dat de kijker een link legt tussen het geschilderde doek en het bewegend beeld?
LD: Met die projecties wil ik tonen dat ik niks gefantaseerd heb. De kijker kan het verhaal reconstrueren en herbeleven zoals ook ik het beleefd heb. Ik wil daarmee aantonen dat een schilderij ook een realiteit kan zijn in plaats van een fantasie. Want de werkelijkheid op zich is al fantasierijk genoeg. Doordat je de realiteit schildert, verzamel je bewijsstukken dat je werk uit je leven komt.
Waarom wil je je verhaal dan per se schilderen? Omdat het jouw interpretatie van het echte leven is?
LD: Elke toets die je op een doek zet, gaat door je lichaam. Het is een vertraging. Bij een schilderij vertraag je het kijken, wat het interessanter maakt dan een foto. Een foto is mij te direct. Mijn schilderijen zijn dan ook geen momentopnames: ik hercreëer een moment door bijvoorbeeld van verschillende polaroids één beeld te maken.
Wat wil je met dit beeld losmaken bij de kijker?
LD: Dit schilderij is bedoeld als tegenhanger van een zonsondergang. Midden in het doek, in de holte van de saxofoon, zie je een zwarte bol. Die bol refereert naar het Melkmeisje van Vermeer, waar je vanuit het zwarte gat van de melkkan, melk ziet vloeien op dat melkmeisje.
Je schildert ook landschappen.
LD: Ik schilder graag de geijkte thema’s: figuren, portretten, interieurs, landschappen en stillevens. Toen ik eens op de bus stond te wachten, voelde ik mezelf omkijken naar de zonsondergang op het landschap, terwijl de andere wachtenden naar de straatkant bleven kijken en het landschap achter zich lieten. De meeste mensen kíjken gewoon niet naar de schoonheid rondom zich. Wat ik plezierig vind aan dit schilderijtje is de zon in het midden, de typische Vlaamse betonnen muur en het storend element: de bushalte. Doordat de bus vertrekt, krijg je een tijdsindicatie in het schilderij. Ik hou er wel van om een soort vertraging van het moment te tonen in mijn schilderijen. Ik steel heel even de tijd van de mensen. En doordat mijn schilderijen zo groot zijn, lijken het ruimtes in de ruimte. Er is daar een realiteit.
Je hebt ze ooit ‘de portretten van de schilderkunst zelf’ genoemd.
LD: Doordat ik veel clichés schilder, maak ik nog eens een portret van dat cliché. Het cliché nóg eens schilderen, is eigenlijk je eigen graf delven als schilder.
De kijker moet natuurlijk doorhebben dat je zo’n cliché als het ware naschildert. Voor iemand die je werk niet kent, is dat niet altijd even duidelijk.
LD: Inderdaad, daarom steek ik altijd een aantal aanwijzingen in mijn werk, maar om deze te zien moet je goed kijken. Trouwens, clichés zijn één van de mooiste dingen die er zijn. Een zonsondergang blijft gewoon mooi. Maar in die mooie lucht schilder ik dan bijvoorbeeld heel bewust strepen van vliegtuigen die passeren.
Je zei ooit: “Verf is een middel om een beeld te transporteren, ik ben niet geïnteresseerd in de materie van verf.”
LD: Ik wil niet flauw doen met verf, niet ‘showen’ met mijn verf.
Kan je een voorbeeld geven van wie ‘flauw’ doet met verf?
LD: Het is misschien een foute uitspraak… alhoewel. We hebben het te veel meegemaakt dat schilders zeiden: “Kijk, het is verf.” Alsof alleen de huid, de verflaag van het schilderij van belang was. In 1900 hadden we het ontkennen van de verf omwille van het reële beeld. Nadien werd dat omgedraaid, met gevolg dat je alleen nog verf zag.
Zoals Karel Appel bijvoorbeeld?
LD: Inderdaad, al is het wel mooi gedaan. Ik vind de werkelijkheid van het beeld van het schilderij, de diepte, de illusie, onwaarschijnlijk belangrijk. Als je mijn schilderijen van ver bekijkt, denk je dat het haast fotorealistisch is. Maar wanneer je mijn schilderijen van dichterbij bekijkt, zie je dat ze met grote verfstreken geschilderd zijn. Je ziet dat het een illusie is. Sowieso moet je als schilder blijven tonen dat het verf is.
Ik creëer in mijn werk een soort intieme ruimte waar je als het ware privaat staat bij het object dat geschilderd is. En ik wil dat de kijker ook in dezelfde ruimte staat als het object. De appelboom staat symbool voor Adam en Eva en voor het begin van de wijsheid. Dat vind ik niet onbelangrijk. Maar er is niks van de boom geplukt, dus het is een soort kritisch beeld ervan… Anderzijds is het een heel mooi, poëtisch beeld. Ik heb het getekend, er polaroids van gemaakt, gefilmd met bladeren, zonder bladeren, in verschillende seizoenen… Ik ga het schilderij presenteren met een film die ik erop projecteer en waarop je de bladeren op ziet bewegen.
Het valt me op dat jouw werk ook gewoon mooi poëtisch genoemd mag worden.
LD: Absoluut. Voor mij moet de kijker niet speciaal diepgang in mijn werk zoeken.
Hoe ga je om met de kunstcritici die het daar moeilijk mee hebben?
LD: Die vroegen mij: “Waar is de afstand, Lucas?”. Ze willen altijd de kritische reflectieve afstand. Dat zit er bij mij wel allemaal in, maar daarom hoef ik er nog niet mee uit te pakken.
Wat zeg je wanneer men je vraagt wat je met je werk wil vertellen?
LD: We weten zóveel, we maken zóveel, maar uiteindelijk is het enige wat we doen plukken en benutten. Zoals iemand boeken leest, lees ik beelden. Als ik een stilleven van Van Gogh zie met boeken op een tafel, dan wil hij in feite daar iets mee zeggen over zichzelf en over zijn leven.
Maar bij de hedendaagse kunst ligt de nadruk toch meer op inhoud en concept?
LD: Dat zit ook in mijn schilderijen, maar ik exploreer dat niet. Als ik naar een kruisafname van Rubens of een Maria van Van Der Goes kijk, dan ben ik mee. Punt. Dan is het alsof ik daar ook ben. Dat was toen de bedoeling. Ik schilder ook nog altijd om de mensen een verhaal te vertellen. Maar ik hou evenzeer van de schilderijen van Michaël Borremans en Luc Tuymans, waar er heel bewust een kantje af is. Dat is ook nodig is om hún verhaal in hun taal te vertellen. Dat houdt de schilderkunst hedendaags en levendig. Maar dat belet me niet om zelf met een meer cynische of ironische kwinkslag te schilderen.
Je zei ooit dat je schilderkunst uit zichzelf wil laten spreken.
LD: De schilderkunst zit op dit moment zeer gevangen in zijn eigen medium. Van mij mag je vergeten dat het een schilderij is. Het mag werkelijkheid worden. Ik schilder figuratieve naïeve schilderijen naar de werkelijkheid.
Hoe ben je tot het schilderij met dat zwart plastic ‘doek-alike’ gekomen?
LD: Eerst diende dat plastic doek als achtergrond voor mijn modellen, om diepte te creëren. Maar tijdens het schilderen begon dat plastic me meer en meer te fascineren om te schilderen en kreeg ik een heel interessant beeld op zich. Dus liet ik het model weg.
Zo’n doek refereert ook naar de kunstgeschiedenis.
LD: Inderdaad. Naar Veronica, het eerste geschilderde schilderij. Veronica was diegene die Christus een doek aanbood, toen hij de kruisweg liep. Ze is ook de patroonheilige van de fotografie. In het woord Veronica zit vero en ica: ‘echte icoon’. Zwart plastic is een modern materiaal dat werkt als een zwarte spiegel. Ik heb dat plastic gefilmd, zowel met het licht aan als uit. Dat leverde heel interessante beelden op. De horizontale plooien die erin zitten, heb ik er bewust in geschilderd om een soort illusie te ontwijken en het beeld te relativeren. Ik vond dat enorm belangrijk.
Wat wil je met dit plastic doek bij je publiek doen ontwaren?
LD: Het is dubbel, het refereert naar het zwarte vierkant van Malevich en de zwarte schilderijen van wijlen Philippe Vandenbergh. Ook naar Het laatste landschap, een tekening van Thierry Decordier. Voor veel schilders is het zwarte vierkant een soort alles en een soort niets.
Je wilt de schilderkunstige traditie omdraaien om de werkelijkheid te pakken te krijgen, las ik ergens.
LD: Inderdaad. En wat plezierig is: Je schildert eigenlijk zwart, maar je moet ook het meest ongelooflijke wit schilderen. Je ziet dat het zwart is, maar er zit bijna evenveel wit in en toch zeg je dat het zwart is. Het wit dat op dat zwart ligt, geeft puur licht weer. De essentie is licht en het schilderij zelf leeft door zijn licht. Door de breking van het licht maakt men het beeld. Bij de opbouw van een schilderij ervaar je dat het licht ontstaat door dat licht. Er zit natuurlijk iets over het schilderen zelf in mijn werk. Je kan natuurlijk ook kijken: Verbergt het iets? Ligt er iets achter? Maar nee, er ligt iets voor.
Je kan het terug als een wachten zien.
LD: Ja, en uiteindelijk wil ik door dat wachten dat de kijker nadenkt over zichzelf, dat mijn beelden als een spiegel werken. Ik creëer een ruimte die de toeschouwer kan binnengaan, als een platform dat ik aanbied. Dat plastic doek heeft ook iets bedreigends omdat het niet zo’n aantrekkelijk materiaal is, maar wel fascinerend werkt.
Ben je ervan overtuigd dat een schilderij ons kan veranderen?
LD: Ik denk dat elk kunstwerk invloed heeft op de manier waarop we naar de wereld kijken en hoe we die ervaren. We kunnen niet zeggen dat het niks uitmaakt; zelfs een fruitvlieg maakt het verschil. Trouwens, het verschil bestaat er al in dat ik ook besta op die wereld.
Welke schilders inspireren je het meest?
LD: Ik ben een enorme Velasques en Manet fan. Vooral Manet was er zich over alle jaren heen het meest bewust van wat schilderen was. Mijn twee all-time-favorites zijn Las Mininas van Velasques en Le déjeuner sur l’ herbe van Manet. Daar zit àlles in.
Is dat dan ook de reden dat je op de klassieke manier schildert en meestal klassieke thema’s aanhaalt?
LD: Misschien. Maar ik heb ook abstracte schilderijen gemaakt.
Wanneer voel je dat je nood hebt om een abstract werk maken?
LD: Bij abstract schilderen heb je altijd iets repetitief en ritmisch. Voor mij is dat zoals praten of zoals je vroeger straf schreef en telkens dezelfde zinnen moest herhalen, als in een soort trance. Ik zie het als een reiniging. Dat vind je bijvoorbeeld ook in de ambient muziek terug. Als ik een abstract werk maak, zie ik dat als een ritueel, als een soort ‘weg zijn’. Even alles vergeten. Visueel is er niet direct een connotatie met mijn figuratief werk, maar wel in de manier waarop ik ermee wil omgaan. Maar ze mogen niet té ernstig zijn, want ik wil er geen boodschap in meegeven.
Hoe ziet jou ideale werkdag eruit? Opstaan en naar je atelier gaan?
LD: Ja! En hoe meer ik aan verschillende schilderijen begin te werken, hoe meer ik op gang kom. Soms is het gevaarlijk om té veel in één werk te willen steken, want dan geraak je er mentaal niet meer uit. Daarom is het ook ideaal abstracte schilderijen te maken, je vindt er als het ware je eigen bioritme in terug. Je schildert al een jaar of dertig schilderijen bijeen.
Wat hebben die duizenden uren schilderen je geleerd? Wat zou je niet ontdekt hebben in het leven als je niet had geschilderd?
LD: Dat is een mooie vraag, maar niet zo eenvoudig. Misschien is de belangrijkste les die ik eruit geleerd heb, wel een soort bescheidenheid. Schilderen heeft met hybris te maken, met overmoed: “Ik ga dat hier eens schilderen.” Dat is voortdurend de waarheid of werkelijkheid in pacht willen hebben. Schilderen heeft bijna iets blasfemisch, zo van: “Wat beeldt dienen artiest hem hier in?”
Je schildert om iemand te zijn?
LD: Gedeeltelijk. Ik wou al van jongs af schilder te zijn. Je maakt van ‘het kijken’ je beroep en je wilt tonen wat je gezien hebt, wat je ervaart en voelt in het zien. Dat gaat allemaal samen. Ik vind schilder zijn het mooiste beroep ter wereld. Hoewel het wel eenzaam is, in tegenstelling tot muziek of film waar je meestal met meer mensen samenwerkt. Bij schilderen begin je ook van niets; je gebruikt je oog, je arm, je hand, het is ook de meest eenvoudige motoriek. Een penseel is ook het kortste en eenvoudigste werkstuk dat er bestaat. Elke beweging die je maakt is de meest perfecte vorm van hoe je een gevoel zichtbaar maakt. Bij het schilderen speelt alles een rol, van wat je gegeten hebt tot hoe je je voelt. Het is logisch dat mensen gek zijn op schilderen, want het registreert alles dat mentaal en lichamelijk door je heen gaat. Als je schilderijen van Van Gogh ziet, weet je op de meest onwaarschijnlijke manier hoe een brein werkt. Dat zijn de beste bewijsstukken daarvan. Hoe ouder ik word, hoe meer ik besef hoe onwaarschijnlijk en onvoorwaardelijk de mystiek en het geheim van het schilderen zijn. Zelfs de meest nuchtere mens die over schilderen begint te spreken komt soms woorden tekort om precies uit te leggen wat er daar precies aan de hand is in of op dat schilderij. Schilderkunst is niet te ontcijferen en daarom blijft het ook boeien. Iemand die kiest voor de schilderkunst, maakt het zichzelf niet gemakkelijk. Drie uren feedback op een vernissage doen die honderden solitude uren niet vergeten.
Had je, toen je begon, het romantische idee van ‘de schilder’ voor ogen?
LD: Voor een stuk wel. Maar in mijn humaniora wist ik nog niet dat je schilderkunst kon gaan studeren. Een schilderij, dat was iets ‘dat al was gedaan’. Ik zag alleen maar schilderijen in reproducties
Heb je het gevoel dat schilderkunst je tot het laatste moment zal voortstuwen, omdat het een eeuwig mysterie blijft?
LD: Ah ja! Het klinkt misschien clichématig, maar ik heb het gevoel dat alles nog moet beginnen.
Dan schilder je nog meer voor jezelf dan om op een podium te staan?
LD: Ik kan laten zien waarmee ik bezig ben. Met mijn schilderijen kan ik tonen dat een zonsondergang fantastisch is om naar te kijken. Als ik erin slaag via een hedendaags schilderij daarin te bemiddelen, ben ik een gelukkig man. Maar uiteindelijk schilder ik voor mezelf. Als ik negentig jaar ben, lijkt het me fijn eens alle schilderijen naast elkaar te leggen en dan ben ik er zeker van dat het ene schilderij een antwoord op het andere zal zijn en dat ik bewust het ene na het ander gemaakt heb. Ik vermoed dat er een soort gedachtenwereld zou ontstaan waar ik zelfs zou kunnen in rondlopen, waar de tijd niet meer bestaat en dat ik in één oogopslag zou kunnen zien wat mijn leven was.
Sowieso lijkt schilderen me voor jou een handeling die zich opdringt, niet iets dat je zelf kiest.
Is het ook om de chaos in je hoofd te laten verdwijnen?
LD: Het is geen therapie, daar ben ik zeker van.
Hoe wil je later herinnerd worden?
LD: Via mijn schilderijen, want zo komen ze toch terecht bij de mens. Je kan exact via mijn schilderijen reconstrueren wie ik was en wat ik gedaan heb in mijn leven. Ik communiceer via mijn schilderijen. Als Luc Tuymans zegt: “Je moet praten”, dan heeft hij gelijk, maar je moet vooral praten via je werk.
Ben je tevreden met je carrière? Vind je dat je genoeg erkenning krijgt?
LD: Ik heb het gevoel dat ik pas echt helemaal uit mijn schulp gekropen ben sinds ik bij Tatjana Pieters van de Onetwenty Gallery zit. Ik was op den duur zo gewoon op mezelf te werken, mijn werken op te stapelen en af en toe iets te verkopen. Ik heb schilderen nooit aan commercie gelinkt. Een schilderij bestaat alleen maar als het getoond en gekocht wordt. Zo schrijf je eerst liedjes om je vriendin te verleiden, maar als veel mensen zich daarin beginnen te herkennen, begint dat lied een eigen realiteit te leven. Zo wil ik ook mijn beelden laten ontsnappen uit mijn handen. Je kan wel zeggen: “Alles is al gedaan, maar ik wil het ook wel zelf doen.”
Er zijn momenten geweest dat ik dacht: “Mijn carrière is mislukt”. Maar nu denk ik: “Het zit goed.” Pas nu, op mijn vierenvijftigste, heb ik het gevoel dat ik een soort niveau begin te bereiken van: “Het is ok eigenlijk.” Ik ben een laatbloeier, ik ben gerijpt zoals een goede wijn (lacht).
Rijp maar goed verder Lucas!
Hilde Van Canneyt. Copyright 2009. Met dank aan croxhapox.
www.galerievandeweghe.be
www.onetwenty.be
Lucas Devriendt stelt tentoon tot 21 november in Galerie Van De Weghe, Museumstraat 4 te Antwerpen. Open van woe tot za van 14u tot 18u.