Kunstkenner of niet, iedereen gaat wel voor één van zijn installaties voor de bijl.
Hilde Van Canneyt: Als men naar je beroep vraagt, wat antwoord je dan?
Guillaume Bijl: Dat ik beeldend kunstenaar ben.
Als men dan vraagt wàt je maakt, hoe leg je je werk dan uit aan mensen die niks met beeldende kunst te maken hebben?
Bijl: Dan wordt het al gauw heel moeilijk… dan zeg ik dat ik installaties maak. Waarop zij weer vragen: “Schilder je of beeldhouw je?” Dan zeg ik: “Beeldhouwen”. Vragen zij weer: “Realistisch of niet realistisch?” Waarop ik zeg: “Realistisch”… En meestal stoppen ze dan met doorvragen en kan ik al die lastige vragen ontvluchten, wat soms wel nodig is. Het is een heel moeilijke brok om die vraag te beantwoorden, omdat mijn werk een algemene lijn heeft met een persoonlijk intrige. Je kan dat niet zomaar uitleggen in één-twee-drie. Het is echt wel avant-gardisch werk van de tweede helft van de twintigste eeuw. In kunst is het meestal zo dat een werk refereert naar werk uit een voorgaande periode uit de kunstgeschiedenis. Ik ben begonnen in ’79, in de tijd van de nieuwe schilders, de ‘Neue Wilden’. Ik begon dan terug met het aspect van ‘ready-made installaties’ maken en dat was toch wel wereldvreemd voor die tijd. Ik was een pionier, een revolutionaire vormgever van een nieuw soort individuele uitdrukkingsvorm. Na enkele jaren begon mijn individueel werk op te vallen en werd ik gevraagd in binnen- en buitenland. Rond ’86 begon ik internationaal door te breken en werd ik veel gevraagd in het buitenland. Dat was een hele revolutie. Zo ben ik verschillende variaties op mezelf beginnen maken. Nu wordt dat een volwaardig oeuvre waarin verschillende facetten van mijn persoon naar voor komen.
Ik hoorde daarstraks op de trein van kunstenaar Hans De Meulenaere dat je gisteren aan een wedstrijd hebt meegedongen in Maria Polder, het had iets te zien met land-art.
Bijl: Dat was een ‘kunstintegratie’ wedstrijd waarvoor ze me vroegen een kunstwerk te maken. Ze hebben mij niet gekozen, maar ik weet wel dat mijn project zwaar in discussie is gekomen. Mijn werk ging over start- en aankomstplaats. Voor de start had ik een ‘inschrijvingschalet ‘gezet met een fictieve startspandoek en enkele kilometers verder bij de aankomst, een tribune met een aankomstspandoek, zoals je bij loop- of koerswedstrijden vaak aantreft. Er zou dus zo’n wedstrijd kunnen plaatsvinden tussen die polders. Mijn concept had zware voor- en tegenstanders, maar tja, dat gebeurt soms, zo heb je elk jaar wel ergens een wedstrijd. De ene keer win je, de andere keer kom je er totaal niet aan te pas. Vorig jaar heb ik wel de Kunstpreis van de Sparta Bank gewonnen. Ik mocht in Wüppertaal, ergens op een kruispunt, een ingekleurde brons zetten. Niet dat ik graag aan wedstrijden deelneem hoor, ik vind dat wel heel vervelend, het is het type wedstrijden die ook voor architecten bestaan. Als je wint is dat wel goed, dan heb je weer wat geld om verder te werken. Ik zie dat als een nevenactiviteit waar elke kunstenaar op een bepaald moment mee wordt geconfronteerd.
Herinner je je nog het eerste kunstwerk dat ooit iets in je losmaakte?
Bijl: Ik ben op mijn vijftiende beginnen schilderen op de zolderkamer bij mijn ouders. Zo heb ik een tiental jaar geschilderd, maar ik was niet tevreden met mijn schilderwerk op zich, als ik het vergeleek met wat er toen in de schilderkunst gebeurde. Ik vond het ook niet goed genoeg om een beeld op canvas te zetten, dat had voor mij te weinig uitdrukkingskracht. Ik ben dan theater gaan studeren omdat ik het publiek directer wou emoveren, erbij betrekken. Dat resulteerde in de jaren ’70 in een reeks projecten “Project-pleasures” genaamd. Ik heb in ’79 een autorijschool in Galerij Z geïnstalleerd. Het concept was: de kunstruimte verdwijnt en er komt een maatschappelijke of consumptie-instelling in de plaats.
Was dat het befaamde fictief pamflet?
Bijl: Dat verhaal telt nu nog altijd. Ik heb in januari, in galerie Coma in Berlijn, een etalage gemaakt van een stoffenwinkel. De etalage van de galerie verdween en maakte plaats voor een consumptiewinkel van stoffen. Dat is het concept: de galerij houdt op kunstruimte te zijn en er komt een pragmatische instelling of winkel voor in de plaats.
In het begin dachten de mensen dat u tegen kunst was, ze begrepen uw boodschap verkeerd.
Bijl: Ik laat eigenlijk zien wat niet mag gebeuren. Ik wil natuurlijk dat de kunst blijft! Ik maak een ironische opstelling van een stukje maatschappij. Dat is een hele reeks geworden van een stuk of vijftig transformatie- installaties: hospitalen, atoomschuilkelders, schietoefenzalen, reisagentschappen, huwelijksburelen, autorijscholen, turnzalen, casino’s, supermarkten, matrassenwinkels etc… Verleden jaar een “Flanders Extra Fair” op de benedenverdieping van het S.M.A.K. Dat is een hele reeks die ik nog altijd verder zet en waar ik nu al dertig jaar mee bezig ben. De transformaties van galerijen in realistische decors zijn een stukje maatschappij dat ik in feite ironiseer. Ik creëer een situatie, wat een belangrijk aspect aan mijn werk is. Is dit realiteit of is dit fictie? Dat is de gedachtegang die bij het publiek opkomt. Maak ik iets belachelijk of relativeer ik juist een beroepsheroriëntatiecentrum bijvoorbeeld?
Je vindt dat wij er te weinig bij stilstaan dat we altijd maar weer in dezelfde prefab-omgevingen terechtkomen?
Bijl: Inderdaad, dat is goed verwoord. Dat is het eerste, het situationele aspect, het tromple-oeil effect. Het tweede is het inhoudelijke, ik laat “de archeologie van onze maatschappij, nu” zien. Ten derde het beeld, de sculptuur, het stilleven, ik laat een beeld van deze tijd zien: een autorijschool. Binnen 500 jaar bestaat dat niet meer. Ik toon een groot driedimensionaal stilleven van deze tijd. Een tweede deel van mijn werk zijn de situatie-installaties…
Een onrealiteit in de realiteit…
Bijl: Inderdaad, zo laat ik iets fictief zien in de realiteit zelf. Dat is meestal in de publieke ruimte, in een bank, een park, op een berg; een tromple l’oeil situatie naar het publiek gericht…Omdat ik veel met realistische decors werkte , begon ik anderzijds ook met het maken van kleine fragmenten van stukjes maatschappij, typische stereotype ironische actuele beelden, compositions trouvées genoemd.Zo heb ik ook nog sorry-installaties, waar ik eigenlijk vreemd ga van mijn eigen stijl, waar ik meer abstract en absurd te werk ga.
Een soort absurde poëzie. Het isoleren van de werkelijkheid.
Bijl: Dat zou je zo kunnen noemen.
Op Art Brussels stond er ook een werk van u. Is dat zo’n ‘composition trouvée’? Het lukte mij niet goed om dat werk te vatten.
Bijl: Dat zou een realistisch fragmentje kunnen zijn uit een antiekwinkel. Elk object is een icoon van onze ‘westerse Beschaving’. Meestal gaat het om de ‘accentuatie’ van kitsch.
Is het aan de kijker om zelf te bepalen wat hij ervan maakt? Moet hij verstaan wat u bedoelt? Moet hij zo slim zijn de link te leggen met wat je bedoelt?
Bijl: Op 100% publiek, mag je blij zijn dat 5% daarvan kunst verstaat. Bij mijn werk is dat niet anders als bij Jan Vercruyse of Luc Deleu. 95% begrijpt geen kunst, maar dat is ook niet de bedoeling van kunst. De bedoeling van kunst is een zo breed mogelijk publiek bereiken. Maar je mag niet verwachten dat men daarom je kunst begrijpt. Het blijft een zeer persoonlijke uitdrukkingsvorm in een zeer uitzonderlijke taal, in dit geval “beeldende kunst”. Meestal is het simpel, maar sommige pseudo-intellectuelen zoeken er teveel achter.
Heb je je van bij het begin gericht op een breed publiek in plaats van op een arti-farti publiek?
Bijl: Ik denk dat de meeste mensen voetbal beter verstaan dan mijn werk…
Maakt u directe kunst voor een groot publiek?
Bijl: Toch wel. Maar we moeten onszelf geen illusies maken, we spelen gene voetbal. Beeldende kunst is een bepaalde taal en het is normaal dat niet iedereen dat begrijpt. Het volk wilt “brood en spelen”.
Het is inderdaad een taal op zich, dat ben ik pas met de jaren beginnen beseffen. Hoe meer je van kunst kent, hoe meer – of net hoe minder? – je die taal begrijpt…
Bijl: Schilderkunst is ook een bepaalde taal. Ik versta die taal omdat ik jaren geschilderd heb. Ik weet wat goed en slecht is en ik begrijp ook beeldhouw- en installatiekunst omdat ik daar al een dertig à veertig jaar mee bezig ben. Ook als toeschouwer maak je op den duur een klik en ga je die taal begrijpen, zoals je ook de kunstgeschiedenis van de 20e eeuw moet verstaan. Bijvoorbeeld Kubisme of Dadaïsme, of hoe Impressionisme komt van Romantisme, hoe we komen aan conceptuele kunst. Dat is een historische taal die je algemeen moet kennen.
U vindt dat een kijker of kunstenaar zijn kunstgeschiedenis moet kennen. Maar dan blijft kunst toch in dat beperkte publiek? Want wie bijvoorbeeld het S.M.A.K. binnenstapt heeft al een bagage. U confronteert met uw etalage-kunst of ingrepen in de stad de voorbijgangers onmiddellijk met uw kunst.
Bijl: Ze worden geconfronteerd met die kunst, maar ook met die fictie. Hetgeen wat ze niet altijd verwachten, maar dat is ook een deel van mijn uitdrukking , dat mensen het als realiteit beschouwen. Dat is ook het plezante, want ik probeer met mijn kunst mensen op het verkeerde been te zetten. In de jaren negentig ben ik van die kleine museumkes beginnen maken die alluderen op vrijetijdsbesteding en het cultureel toerisme. Zo heb ik een kitscherig ‘wassenbeeldenmuseum’ gemaakt, een lederhosenmuseum, een bidetmuseum, een Romeinse straat… Ik laat het banale van onze maatschappij zien. Natuurlijk dat 90% dat niet begrijpt, want velen houden net van kitsch, ze weten meestal enkel dat Rembrandt en Van Gogh kunstenaars zijn, meestal zijn die mensen zelfs niet verder gekomen. Daarom alleen al is hedendaagse kunst een eigen taal, want zoals je fysica moet begrijpen vanaf het begin, moet je ook kunst begrijpen vanaf het begin.
Als u uw Bidetmuseum in het Centraal Station plaatst of in het S.M.A.K., dat zal toch een ander effect hebben. De reizigers die niets van kunst kennen gaan het niet snappen; kunstkenners die uw werk nier kennen misschien ook niet.
Als u maanden aan een expo gewerkt hebt en dan is er eindelijk die opening waar mensen tussen uw installaties lopen en reageren op uw werk. Is het dan pas dat uw kunstwerk ‘af’ of ‘geslaagd’ is? Of is uw werk al ‘af’ voor het publiek het gezien heeft?
Bijl: Ik wil dat het geslaagd is vóór het publiek er is. Het is zoals je een schilderij maakt, je moet er één geheel van maken en na de laatste verftoets is het ‘af’. Ik doe dat ook bij mijn installaties, dat is ook een beetje zoals werken aan een schilderij: er zit compositie in, kleur, materie, harmonie… ik ben mij daar heel bewust van. In feite is dat een stukje driedimensionaal actueel beeld dat ik maak… Dan is er ook het deel van de realiteit: ik kruip bijvoorbeeld in de huid van een tapijthandelaar, maar langs de andere kant is er ook die hedendaagse kunstenaar die weet wat er zich afspeelt in de hedendaagse kunst. Het is een spel van dualiteiten tussen fictie en realiteit, situatie en materie.
Wanneer had u voor het eerst het gevoel dat u gerespecteerd werd als kunstenaar? Want u hebt een lange weg afgelegd met part-time jobs en zo. Wanneer kreeg u zo het gevoel van: oef, ik ga er wel geraken in de beeldende kunst? Herinnert u zich dat moment nog?
Bijl: Ik ben daar in feite nooit echt mee bezig geweest. Ik heb bij mijn eerste installatie wel ervaren hoe rijk die uitdrukkingsvorm was en nu heb ik nog altijd dat gevoel. Het was fijn mijn eigen uitdrukkingsvorm gevonden te hebben. Daar wou ik een serie van maken, en daar ben ik dus nog altijd mee bezig.
Toen kon u ook nog niet leven van uw kunst. Nu wel vermoed ik. U geeft daarbij ook nog les in Duitsland.
Bijl: Inderdaad. Maar met verkopen ben ik ook nooit echt bezig geweest. Ik was dat bij manier van spreken vergeten. Ik wou gewoon mezelf uitdrukken. Heel veel werken in mijn oeuvre die ik gemaakt heb, zijn tijdelijke installaties. Ik was en ben nog altijd bezig met een serie van visuele beelden, ik wil een soort van visueel verhaal van mijn tijd laten zien. Misschien was ik te weinig bezig met het verkopen, al was het geld op een gegeven moment welkom natuurlijk en was ik blij dàt ik begon te verkopen. Het is heel belangrijk dat kunstenaars tijd en middelen hebben om hun werk te realiseren en hun oeuvre ten volle te kunnen vervolledigen.
Waar haalt u zelf het meeste genot uit? Het uitdenken, het maken of het eindresultaat? Bent u trouwens tijdens dagdagelijkse wandelingen constant aan het rondkijken om ideeën op te doen?
Bijl: Nee hoor.
Overvallen ideeën u?
Bijl: Nee, vele installaties zitten vanbinnen geprogrammeerd. Ik heb nog nooit een huwelijksbureau gezien, maar ik heb er wel drie gerealiseerd als installatie.
Eigenlijk onstaan er veel installaties op uw eigen bureau?
Bijl: Ik ben niet bezig met ideeën. Er zijn kunstenaars die enkel bezig zijn met ideeën. In de jaren ’80 heb ik veel variaties gemaakt op mijn eigen werk. Voor de rest ben ik alleen bezig met een concept of een thema voor een tentoonstelling. Ik krijg meestal een idee in de bestaande architecturale tentoonstellingsruimte die mij aangeboden wordt.
Het is niet zo dat u een lade hebt met duizenden ideeën in?
Bijl: Nee.
U hebt ook geen atelier. U werkt altijd in situ. U maakt ook geen schetsen of modelstudies, u moet echt wel een heel goed ruimtelijk gevoel en visie hebben. Ik vind dat wel bewonderenswaardig hoor.
Bijl: Ik heb inderdaad een goed ruimtelijk gevoel en gevoel voor materie en kleur. Ik heb ook een abiliteit van lichteffecten dat dikwijls in mijn werk naar voor komt. Ik heb wel inzicht in hoe ik iets presenteer. Ik schat ook altijd in wat de mogelijke perceptie is van de toeschouwer, die mijn installaties betreedt. Dat zijn heel belangrijke aspecten in mijn werk waar ik een zekere abiliteit in heb.
Als u uw ruimte gezien en goedgekeurd hebt, begint het nog maar pas. Dan moet u naar de winkel stappen en uw materialen kiezen.
Bijl: Meestal gaat er een hele prospectie aan vooraf met de instelling of de galerij waar je mee werkt. Je moet je materialen zoeken en kiezen en meestal in bruikleen vragen, dan worden die met het transport in die ruimte getransporteerd.
Soms moet het toch echt heel nipt zijn allemaal, als uw materialen niet kloppen of u in tijdnood komt of… U moet toch een paar grijze haren meer gekregen hebben door die opbouw van die talloze in situ-expo’s waar u afhankelijk bent van zoveel factoren, mensen…
Bijl: Op den duur krijg je natuurlijk een bepaalde ervaring. Dat is hetzelfde bij het maken van een schilderij of een film. Een kunstwerk is altijd “iets afmaken” voor jezelf en voor de buitenwereld. Er zit een bepaalde abiliteit of ervaring in om “iets af te maken” met de middelen die ik heb. Ik probeer in de voorbereiding mijn materialen zo volledig mogelijk te kiezen, zodat ik reserve heb tijdens het installeren zelf.
Herinnert u zich nog memorabele installaties waarvan u denkt: oeioeioei, dat werk heeft me echt wel bloed, zweet en tranen gekost…
Bijl: Ik stort mezelf altijd in een avontuur natuurlijk. Dan wil ik een casino maken, terwijl ik nog nooit in een casino ben geweest. Er zijn veel ‘bloed en zweet installaties’ geweest en sowieso gaat het altijd gepaard met stress op het moment zelf omdat ik in feite van niks vertrek en iets moet realiseren.
Memorabel was toen ik besloot in Venetië een Belgische kitscherige modelfermette te bouwen, zoals in Batibouw. Ik bezocht in West-Vlaanderen al die prefab firma’s en van de ene kreeg ik bakstenen, van de andere dakpannen, van de andere deuren en vensters… iemand anders gaf me de houtconstructie… Daarna trommelde ik de studenten van de metselaarschool op, om een dubbele oplegger naar Venetië te rijden. Al die materialen moesten op een transportboot gezet worden… en dan moet dat prefab huis daar op tien dagen wel stààn. Dan kwam er artificieel gras en co, een palet dakpannen in België vergeten enzovoort.. De dimensie moest nog kloppen tegenover het paviljoen… dat zijn inderdaad allemaal geen makkelijke klussen.
U bent nogal dikwijls afhankelijk van andere mensen, u moet er ook veel mee samenwerken, met assistenten en helpers… Lukt dat altijd?
Bijl: Ik heb een paar eigen assistenten, maar meestal werk ik samen met de mensen van het museum zelf.
Wat is bij u uw grootste betrachting naar de toeschouwer toe? Hoe wilt u dat ze uw expo verlaten? Wat zou u de leukste reactie vinden?
Bijl: Er zijn natuurlijk verschillende reacties, maar die kan je zo vooropstellen. Uitspraken als: “Dit lijkt niet op kunst” omdat die personen “ik-weet-niet-wat” in kunst zoeken, gaan langs mijn neus voorbij. Er is ook een publiek die actuele kunst volgt en mijn uitdrukking wel begrijpt en daar eens goed kunnen mee kan lachen.
Mág er gelachen worden met uw werk?
Bijl: Natuurlijk. Ik maak humoristisch werk. Ik vind één van de beste reacties op mijn werk als mensen in een schaterlach vallen. Mijn werk is tragi-komisch, in feite is het bedoeld om te lachen en te wenen tegelijkertijd.
Publieke feed-back is voor u super belangrijk. Stel dat u op een onbewoond eiland zou vertoeven, dan zou u waarschijnlijk geen kunst maken?
Bijl: Als ik op zo’n onbewoond eiland zou wonen, zou ik het niet lang volhouden, want ik ben heel onhandig. Ik zou terug het vuur terug moeten uitvinden en een hut bouwen, wat ik niet zou kunnen… Ik hang echt wel af van veel mensen en assistenten om mijn werk te realiseren. Zelf ben ik misschien wel een onhandige kluns, maar wel een soort perfectionistische regisseur.
Hebt u nooit de behoefte – omdat u vroeger veel schilderde – terug penseel of potlood ter hand te nemen? Voelt u die primaire teken- of schilderdrang niet meer?
Bijl: Nee, maar de uitdrukkingdrang blijft wel. Anderzijds ben ik niet dat soort kunstenaar die vol is van zichzelf, meer een kunstenaar die zichzelf relativeert. Dat heeft soms meer nadelen gehad, net door dat relativeren. Op kunstenaars die vol zijn van zichzelf trippen meer pseudo-artistieke toeschouwers, net omdat het publiek een heel romantisch beeld heeft van de kunstenaar. Terwijl ik net een heel uitgelezen individuele afstandelijke uitdrukkingsvorm breng, die ver staat van het rechtstreeks esthetische.
Bij u zit er geen romantiek of zielenroerselen in uw werk?
Bijl: Als je goed kijkt en reflecteert wel, maar niet op een pseudo-romantische manier. Mijn werk is niet geschikt voor would be geïnteresseerden, wel voor een spontaan intelligent publiek.
Haalt u nog inspiratie uit oude of hedendaagse kunst?
Bijl: Het woord inspiratie past niet bij mijn werk. Ik ben een kunstenaar die een stukje van zijn tijd wil visualiseren en ik doe dat in verschillende etappes op verschillende plaatsen en op verschillende tijdstippen, die mij geboden worden. Ik ben niet bezig met de romantiek, mezelf op een sokkel plaatsen… Ik blijf in wezen een anarchist en je moet een beetje een anarchist zijn om mijn werk te begrijpen… én humor hebben. Ik ben wel honderd procent geëngageerd.
Volgt u uw collega’s die hedendaagse kunst maken?
Bijl: Vanzelfsprekend volg ik met interesse mijn collega’s in binnen- en buitenland. Maar ik merk dat dat ook wederzijds is. Op mijn opening in het S.M.A.K.,en ook later, zijn veel Belgische collega’s de expo komen bezoeken. Tijdens mijn reizen in het teken van groepstentoonstellingen ontmoette ik veel interessante kunstenaar, waar er een wederzijdse appreciatie mee ontstond. Ik ben een soort “Artist –artist” , geen typische galerie kunstenaar. Ik merk ook veel bijval van jonge kunstenaars. Ik heb niet alleen een pioniersrol gespeeld in het terug gebruiken van de ready-made, maar ook in het terug presenteren van de menselijke figuur in de jaren ’80, wat toen niet zo evident was. Ik denk dat mijn werk onrechtstreeks veel kunstenaars in de jaren ’90 beïnvloed heeft.
Wat vindt u dat er nog ontbreekt aan uw oeuvre? Denkt u trouwens dat u nog tot de laatste snik kunst zal blijven maken?
Bijl: Ik werk mijn oeuvre verder uit, zoals elke kunstenaar.
U amuseert zich?
Bijl: Dat is zeker zo! Als een werk af is, geeft mij dat altijd een kick omdat ik het verrassings- en humoristische element en de inhoudelijke waarde ervan kan inschatten.
Wordt u geïnspireerd door andere kunstvormen?
Bijl: Ik word geïnspireerd door alles wat er gaande is in deze wereld en tijd, zowel politiek, cultureel als sociaal. Ik ben ‘geoccupeerd’ door de exploitatie van de derde wereld, door de onvolmaaktheid van deze westerse maatschappij. Maar evengoed door muziek, theater, beeldende kunst. Alles wat gaande is boeit mij, dus ik moet geen inspiratie gaan zoeken. Ik hou gewoon mijn oren en ogen open.
U bent soms dj, is dat een uitlaatklep?
Bijl: Ik ben zo’n beetje een amateur, ik doe dat graag, je zou het een late roeping kunnen noemen.
Er zit toch nog veel rock’ n’ roll in u vind ik.
Bijl: Dat is een compliment (lacht).
Vindt u dat u harder hebt moeten werken dan andere kunstenaars omdat u niet het klassieke kunstparcours hebt gevolgd in uw opleidingen? Of misschien bent u daardoor net verder geraakt, omdat u harder hebt moeten vechten en een eigenzinnige visie hebt.
Bijl: Niet bepaald. Ik denk dat iedere vogel zingt zoals hij gebekt is en ik vind dat kunstenaars mensen zijn die een bepaalde visie of een bepaald gevoel hebben dat zij uitdrukken in een bepaalde tijd. Ik ben daar ook een exponent van.
U geeft ook les in Duitsland. Wat vindt u van het huidig kunstonderwijs zoals het HISK enzo? Vindt u het een goede zaak dat kunstenaars nu ‘sterker’ en mondiger gemaakt worden om het kunstenaarsschap beter te kunnen ‘overleven’? Vindt u dat een goede evolutie?
Bijl: Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in stimulatiekrachten voor goede nieuwe beeldende kunstenaars. Ik ben sociaal geëngageerd en als ik jonge kunstenaars kan helpen, doe ik dat. Ik doe dat graag en vind dat ook een beetje mijn plicht.
Wat is het meest veranderd in het kunstenaarslandschap de voorbije dertig jaar?
Bijl: Ik denk niet dat er de laatste dertig jaar heel veel veranderd is. Ik denk wèl dat de kunstmarkt groter is geworden en er meer galerijen en zo zijn. Maar er zijn even weinig heel goede kunstenaars. Als ik echt heel streng ben op mezelf en op de kunstwereld, dan zijn er hoogstens een driehonderdtal echt waardevolle kunstenaars, waarvan misschien twintig België… Ik hoop natuurlijk dat ik erbij ben (lacht).
U bent ook altijd in Antwerpen gebleven, u bent hier zelfs geboren. Nooit gedacht je vleugels in New York te gaan uitspreiden?
Bijl: Ik vind Antwerpen zeer geschikt als werkbasis voor een kunstenaar. Ik ben op financieel vlak nooit zo ambitieus geweest en misschien was dat wel een nadeel. Mijn kunstmarktprijs is nooit zo fel de hoogte in gegaan zoals bij andere jonge kunstenaars nu. Maar ik ben wel tevreden over de respons over mijn werk.
U bent heel tevreden met het oeuvre dat u al hebt opgebouwd.
Bijl: Ja, zeer tevreden.
Hebt u nog dromen buiten de kunst – een wereldreis maken bijvoorbeeld – of liggen al uw dromen in de kunst?
Bijl: Ik reis ongelooflijk veel – de laatste jaren voor Biënnales naar Korea, Chili en Nieuw Zeeland -, dus daarom heb ik geen behoefte aan een wereldreis. Naar New York gaan en zien wat er in die galerijen wordt getoond, is altijd interessant. Ook ga ik deze zomer zeker naar de Biënnale van Venetië, dat is sowieso een goede uitstap. Die Biënnale volg ik trouwens al van 1964. Ik heb er nu trouwens een klein werkje dat tentoongesteld wordt. Ik vind goede kunst een heel knappe passieve uitlaatklep, die me steeds blijft boeien.
Al uw dromen zitten toch in de kunst.
Kunst is zo’n lekkere grote boterham die je blijft smaken en waarvan je blijft genieten?
Bijl: Ik vind ook Obama beter dan Bush hé, ik heb ook wel een politieke en sociale en filosofische mening en interesse over onze maatschappij.
Heeft de pers u altijd goed behandeld?
Bijl: Er zijn weinig goede teksten over mijn werk verschenen. Ook zijn er volgens mij weinig persmensen die mijn werk ten volle begrepen hebben. Er zijn ook heel domme teksten verschenen over mijn werk. Er is altijd de nood aan meer goede teksten over individuele kunstenaars. Ik heb met veel collega’s daarover gesproken – onder meer met Raoul De Keyzer en Jef Geys. Zij beamen ook dat er een geweldige schaarste aan goede teksten bestaat over hun werk.
Aan wie ligt dat dan?
Bijl: Dat is in de eerste plaats aan de kunstcritici die de werken niet ten volle begrijpen. Ze hebben hun huiswerk niet goed hebben gemaakt.
Is het net niet eigen aan kunst dat het niet altijd ten volle te begrijpen is? Het is geen wiskunde die te verklaren is, wat net het boeiende is natuurlijk.
Bijl: Er zijn een paar teksten over mijn werk met een andere interpretatie en andere invalshoek, die ik wel interessant vond, de rest was ofwel te algemeen ofwel totaal fout.
Zijn die verschillende interpretaties niet net boeiend? Want eigenlijk bent u de enige die ook perfect uw eigen kunst begrijpt en er dus best zou kunnen over schrijven.
Bijl: Daarom, heb ik ook enkele teksten zelf geschreven. In mijn geval is het wel zo dat je mijn werk ten volle moet begrijpen en beleven , anders is het simpelweg fout. Die interpretatie mag geen andere betekenis aan het werk geven, dan deze die ik zelf voor ogen heb, om te beginnen.
Wil je iets vertellen over dat nicc?
Bijl: Ik heb dat mee opgericht en vier jaar sociaal engagement gehad tegenover de kunstenaar. In België zijn wij samen met Griekenland en Portugal de minst bedeelde kunstenaars. We hebben de minste subsidies. Er is veel meer geld naar kunst gegaan in het algemeen, maar de individuele kunstenaar mag veelal op zijn kin kloppen. Voor de beeldende kunstenaar ligt dat rond 1% van het geheel. (120 miljoen euro algemeen naar beeldende kunst per jaar in Vlaanderen, 800.000 euro naar de individuele kunstenaarssubsidies, reken maar uit). Daarom engageer ik me terug in het nicc en vooral naar jonge kunstenaars toe, want er is nog veel werk voor de boeg om onze sociale situatie te verbeteren.
Hoe belangrijk is een galerij?
Bijl: Heel belangrijk, want die kunnen ook een commerciële waarde aan kunst toekennen, wat soms niet strookt met de echte waarde van die kunst. Galerijen kunnen de prijzen in de kunstmarkt ook artificieel naar boven trekken, anderzijds zijn ze praktisch onmisbaar voor de verkoop en de promotie van de kunstenaar. Anderzijds heeft de marktwaarde meestal weinig te maken met de historische waarde van de kunstenaar.
Een slotvraagje dat ik veel stel: Wat wil je dat ze later op je grafzerk zetten?
Bijl: Wat een belachelijke vraag!
Maar nee, zo kom ik te weten wie zich belangrijker voelt als mens, en wie zich belangrijk voelt als kunstenaar, of net beide. Hoe wil je later herinnerd worden? Als iemand die de Belgische kunst in veranderd heeft of…?
Bijl: Ik ben niet bepaald een voorstander van het werk van Damien Hirst en ook niet van zijn stappen in de kunstmarkt, omdat ik die wat te commercieel vind. Maar diezelfde vraag werd hem gesteld in een interview en hij antwoordde: “dat ik goed was in bed.” (lacht) Ik vond dat een goed antwoord op een te stereotiepe vraag. Geef mij maar de belangstelling in het leven!
Hilde Van Canneyt, Copyright 2009.
Met dank aan Croxhapox.
Guillaume Bijl stelt tentoon: