-->
Beide kunstenaars verwittigen me op voorhand dat ze interviews met kunstenaars niet interessant vinden en dit interview achteraf ook niet willen nalezen. Ze willen ook geen foto’s van hun werken bij het interview. "Ik wil een heel droog interview", zegt Borremans. Dus bij deze… het leven zoals het is: beeldend kunstenaars…
Borremans: In 2006 gaf Manor mij een uitnodiging van zijn tentoonstelling en nadien zijn we elkaar blijven tegenkomen. Manor is echt wel een sympathieke gast.
Borremans: Euh, ik ben vandaag voor het eerst naar zijn website gaan kijken… Grunewald is een Duitse naam en het viel me wel op dat zijn werk heel Duits is…
Grunewald: Ik stel me voor als schilder; “kunstenaar” is zo’n vuil, geladen woord; “schilder” klinkt beter.
Borremans: Ik zeg “kunstenaar”, maar ik vind het wel fijn en zie het als een compliment als mensen me schilder noemen, want dat wil zeggen dat ik de mensen goed misleid heb. Ik ben eigenlijk een valse schilder, ik maak misbruik van dat medium. Ik ben schilder geworden omdat je daar trucs kan mee uithalen.
Grunewald: Ik vind het interessant om vanuit het medium schilderkunst te vertrekken naar andere mediums, dat is voor mij het meest evidente, en zo benader ik ook mijn sculpturen.
Borremans: Ik heb nu een periode dat ik niet werk. Ik had een tentoonstelling in New York en volgende maand één in Hannover en in between ontwijk ik mijn atelier.
Grunewald: Bij mij is het ook kalmer doordat ik net in Brugge een expo heb opgezet, dus heb ik in mijn atelier wat testen gedaan op groot doek, erop zitten dweilen.
Borremans: Ik heb wel facturen betaald vandaag! Dat is ook hard werken. (lacht)
Grunewald: Zo denk ik daar niet over. Ik was aangenaam verrast dat die vrouw mij contacteerde, maar was eigenlijk meer nieuwsgierig naar wat zij ervan gemaakt had.
Borremans: Ik lees H-art niet graag, dat is voor kunstliefhebbers…
Borremans: Zoiets! Nee hoor, voor mensen die geïnteresseerd zijn in kunst, die willen volgen wat er gebeurt. Het is een bruikbaar iets en het is goed dat het er is.
Borremans: Bij de tandarts. Nee, serieus, ik koop geen kunsttijdschriften.
Borremans: Ik ken er dan ook heel weinig...
Borremans: Ook niet. Ik vind het net heel interessant dat ik vanuit een eng perspectief zo met de dingen om ga, dat is een beperking, maar ook een vorm van minimalisme waardoor ik beter kan functioneren. Ik kies zelf waarmee ik geconfronteerd word en wil, voor zover dat mogelijk is, die zaken onder controle houden. Je kan niet alles toelaten, anders krijg je teveel input en word je compleet fucked-up. Ik ben daar nogal gevoelig voor.
Borremans: Inderdaad.
Grunewald: Ik lees wel H-art, maar geef toe dat veel andere kunsttijdschriften toch op de collectioneurs gericht zijn.
Grunewald: Integendeel. Als ik mijn jaren op de kunstschool uitgedaan had, zou ik nog meer in de war zijn. Ik wil zelf ondervinden. Zelfstudie vind ik belangrijker dan babbelen over mijn werk, want dat interesseert me niet. Ik doe dat ook niet met andere mensen, ik vind dat niet belangrijk. Ik ga ook niet bij andere kunstenaars dieper op hun werk ingaan, dat interesseert mij niet. Ook ’s avonds op café niet.
Borremans: Hilde, wil je mijn privé-leven hier wel even buiten houden als het niet geeft? Als ik daar over begin dan zijn we wel een eindje bezig… Van mijn vorige vriendin - waar ik lang mee samen was - kreeg ik wel eens goede feedback. Dat is bijna een voorwaarde voor een vriendin, dat ik een soort intelligente feedback terugkrijg. Ik heb dat wel nodig, ook van andere mensen.
Grunewald: Interesse is ook iets anders dan kennis. Dus ja, mijn vriendin moet geïnteresseerd zijn.
Borremans: Dat gaat zo. Je wordt geconfronteerd met een beeld, een artefact, en je merkt onmiddellijk als je het toont aan de ander of het functioneert of niet.
Borremans: Als het slecht gaat in de liefde, is dat goed voor de kunst, gaat het goed in de liefde, dan is dat ook goed voor de kunst. Een liefde kan inspirerend werken en geen liefde kan ook inspirerend werken. Maar het is niet omdat er liefde is dat je slechte kunst zou maken.
Borremans: Daar kan ik me niks specifieks meer van herinneren, maar ik herinner me wel de periode – ik ben pas laat gedebuteerd als schilder – dat ik bevestigd werd als schilder. Ik wist en voelde al langer wat ik kon, maar dat werd nu ook door de buitenwereld bevestigd. Het was zo van: toch nog! Ik heb daar dus wel van kunnen genieten.
Borremans: Ja hoor, ik heb er twee keer schilderijen tentoongesteld, en telkens was het een heel interessante ervaring.
Grunewald: Het marcheert en bruist daar wel.
Borremans: Als ‘jonge’ kunstenaar kreeg ik daar de nodige feedback. Ik vond dat heel positief.
Borremans: Nee, dat was eigenlijk heel beperkt hoor, je verkocht daar ook niks of zo. Maar die kritische feedback was wel heel interessant, iets dat ik tegenwoordig nog veel te weinig hoor. Ik vind dat heel vervelend. Trouwens ook in het algemeen, we zijn allemaal veel te lief voor elkaar. Als je iets te veel zegt, wordt dat onmiddellijk heel persoonlijk genomen.
Borremans: Ik heb dat minutieus voorbereid. Ik heb zelfs een maquette toegestuurd gekregen van de ruimte waar ik tentoonstelde.
Borremans: Dat is een rare vraag… ik denk niet dat je iets mist hoor. Kijk, ik ben bezig met die schilderijen, en soms kom ik tot een beeld en heb ik intuïtief het gevoel dat het interessant zou zijn als daar een element van beweging zou inzitten. Sommige van mijn schilderijen zijn in wezen sculpturen, maar ik heb niet de know-how om dat uit te voeren.
Hebt u geen zin om te wroeten in klei?
Borremans: Nee, absoluut niet, maar ik wil het wel graag updaten. Ik ben dan beginnen experimenteren met film en wou zien hoe dat zou werken. Ik presenteerde mijn films ook een beetje zoals schilderijen. Ik verwacht dat mensen op dezelfde manier met mijn films omgaan zoals ze met mijn schilderijen omgaan. Ze moeten al boeiend zijn als je er twee seconden naar kijkt. Ze gaan verder in een continue ‘loop’, het is zelfs niet de bedoeling dat je ze uitkijkt. Ze zijn aanwezig in de ruimte, zoals een ander kunstwerk.
Grunewald: Inderdaad, als een filmpje twintig minuten duurt heb ik daar al geen zin meer in, dat moet mij direct boeien, ik wil daar onmiddellijk in opgezogen worden. Als ik een goed schilderij zie, heb ik dat ook.
Borremans: Schoonheid of whatever. We zijn zodanig gewend en geconditioneerd dat film een verhaalstructuur heeft, terwijl bij het ontstaan van de film daar heel veel mee geëxperimenteerd is. Ik ent me op die oude traditie van omgaan met film. Ik benader het vanuit het perspectief van de schilderkunst. Mensen vragen me soms ook om een film te screenen op een festival of zo, maar dat is niet mijn bedoeling.
Borremans: Maar nee, het is niet het feit dat ik vind dat ik niet alles kwijt kan in de schilderkunst, het is gewoon een neiging
Borremans: Ik zou willen dat ik die negatieve, maar gefundeerde en relevante kritiek kreeg, dan zou ik daar veel aan hebben.
Borremans: Inderdaad, en dat is heel goed, maar eigenlijk heb ik daar niet veel aan.
Grunewald: Mijn artikel in H-art deed me na vijf minuten ook niks meer.
Borremans: In je atelier word je inderdaad weer met jezelf geconfronteerd. Het is niet omdat je op een bepaald moment succes hebt, dat het plots makkelijker wordt om een volgend werk te maken. Dat heeft daar eigenlijk niks mee te maken.
Grunewald: De criteria voor je werk worden dan plots veel hoger omdat de mensen een verwachtingspatroon creëren over je werk, zodat je het niet meer kan maken om met een minder geslaagd werk af te komen. Hang negen goede doeken in een tentoonstelling en één slecht, en het zal alleen nog maar over dat ene slechte gaan, de rest zien de mensen al over het oog, dus die slechte werken, dat kan je niet maken hé.
Borremans: Dat is niet waar hoor. Succesvolle kunstenaars beginnen soms slecht werk te maken en niemand zegt er iets van.
Borremans: Inderdaad, de vraag naar mijn werk is groot, ik zou kunnen proberen om aan die vraag te voldoen. Ik zou kunnen werken met assistenten en op korte tijd heel veel poen scheppen, maar zo marcheert het niet.
Grunewald: Je werk moet er zich ook toe lenen dat te doen natuurlijk, als je een Jeff Koons bent, dan klopt dat bijvoorbeeld bij het oeuvre.
Hebt u het gevoel dat u uzelf telkens weer moet vernieuwen? Bent u niet bang dat ze u binnen dertig jaar verwijten dat u altijd op dezelfde thema’s hebt verder gewerkt?
Borremans: Er zijn een aantal thema’s waarrond ik werken omdat ik ze nooit beu word.
Manor, jij hebt nu in Brugge een expo in de Bogardenkapel (is ondertussen al voorbij, red) Hoe heb je die expo opgevat?
Grunewald: Ik vond de locatie interessant en wilde daarom ook iets aanvangen met die ruimte. Niet zomaar iets ophangen, want daar heb je niet veel aan. Het totaalbeeld van een tentoonstelling moet kloppen, ik ben daar dan ook een half jaar op voorhand aan begonnen. Omdat het in een kapel was, wilde ik een soort catacomben altaarstuk creëren voor die ruimte. Ik ben wel vertrokken vanuit mijn schilderijen en collages, en zo functioneert het voor mij ook, als een collage. Je hebt grote witte wanden en daar zet ik dan een paar elementen voor, exact gepositioneerd. Ik heb er ook voor geopteerd om niet te veel schilderijen te tonen, twee aan elke wand, zodat de installatie nog meer naar voor kwam.
Grunewald: Wel ja, omdat je altijd een verbrokkeld beeld hebt bij het maken van een installatie. Je kan dat op voorhand niet altijd goed inschatten in je atelier, maar het moet ruimtelijk kloppen natuurlijk.
Grunewald: Ik vond het interessant om twee verschillende generaties aan het woord te laten, ik ben 23 en Michaël is dubbel zo oud. Daarbij zitten we ook beiden in een andere fase van onze carrière. Die verschillende visies tegenover elkaar zetten leek me wel interessant.
Grunewald: Ik vind het interessant werk ik en heb al zijn boeken, maar opkijken is een groot woord.
Grunewald: Tja, bekend… het essentiële voor mij is dat ik ook dan nog altijd mijn ‘ding’ kan doen, wat impliceert dat ik op mijn zeventigste nog altijd aan het schilderen wil zijn. Als ik daarvan kan leven is dat genoeg, meer hoeft niet echt. Michaël heeft dat ook niet zelf gecreëerd hé, dat is hem overkomen.
Borremans: Ik zou dat ook raar vinden als je daar zou naar streven.
Grunewald: Daar ben je toch niet mee bezig als kunstenaar
Borremans: Een carrière, dat is een tool hé. Dat is geen ultiem doel. Je hebt een carrière nodig omdat dat je een platform biedt. Je moet het ergens in stand houden om je werk te tonen, het is een instrument die je gebruikt.
Borremans: Ja? (lacht)
Grunewald: Ik heb nu ook tijd en budget, door o.a. subsidies die ik krijg, en af en toe verkoop ik een werk. Had ik nog minder budget, zou ik mijn medium daaraan aanpassen en bijvoorbeeld enkel tekenen, wat goedkoper is.
Grunewald: Dat is een extreme stelling natuurlijk. Ik geniet ook wel van dat ietsje meer, maar als ik niet meer elke dag in mijn atelier kan werken, voel ik mij niet goed.
Borremans: Ik heb dat niet nodig. De organisaties die mijn tentoonstellingen organiseren, vragen veelal subsidies aan, maar daar zit ik voor niets tussen.
Borremans: Dat is de titel van een schilderij, maar het heeft ook te maken met een thema dat ik vaak bespeel: het geanimeerde en niet-geanimeerde dat ik met elkaar combineer. Met deze twee zaken probeer ik een staat van verwarring op te roepen. De lange traditie van de automaat stamt uit de 17e eeuw. Men maakte toen van die mechanische popjes die automatisch bewogen, en daar wil ik aan refereren. Het is een gegeven waar ik veel mee omga in mijn werk, de wijze waarop de mensheid zichzelf uitbeeldt. Ik recupereer dat in mijn schilderijen en zo heb je altijd een afbeelding van een afbeelding, wat een interessante afstand schept. Zoals de figuren uit 'la commedia dell’arte', dat zijn proto-types, het zijn geen echte individuen. Dit thema gebruik ik ook veel in mijn tekeningen, elke figuur die ik teken is een pion in een groter geheel. Ze zijn heel onpersoonlijk.
Borremans: De expo in Hannover is een adaptatie van de show in New York. Ik zal het wel nog wat uitbreiden en op een andere manier presenteren. Voor mij is dat ook eens interessant, dat ik met dezelfde dingen een andere presentatie heb.
Borremans: Nee, helemaal niet. Ik heb dat doorgemaakt. Trouwens, ik blijf heel onbevangen, het wordt zelfs erger, het verontrust mij soms. Ik word zelfs meer en meer onverantwoordelijk.
Borremans: Die twee gaan hand in hand.
Grunewald: Natuurlijk! Maar soms komen er zoveel andere dingen bij kijken, zoals paperassen en zo, waardoor je de romantiek soms wel vergeet.
Borremans: Kunstenaars die zeggen: “inspiratie bestaat niet, daar is niks romantisch aan, het is gewoon hard work”, die snap ik niet. Chuck Close – die ik trouwens een slechte schilder vind - heeft ooit eens gezegd dat hij niet gelooft in inspiratie. Wel, die man kent het niet, en dat zie je ook in zijn werk, het is echt niet geïnspireerd.
Borremans: Ik heb wel een assistent die mijn mails en allerlei vervelende dingen in orde brengt.
Grunewald: Dat is iets onbewusts...
Borremans: Dat verschilt au fond eigenlijk niet veel van gasten die graffiti spuiten. Het is iets heel primair. Zoals een hond zijn plasje doet waar een andere hond dan aan gaat ruiken. Zo werkt het ook met kunst.
Borrremans: Ik heb dat wel al een paar keer overwogen en ben dat nog aan het overwegen, maar niet naar Curaçao, dat spreekt me niet echt aan. (lacht)
Borremans: Ik zou periodes hebben dat ik met die vrouwen bezig zou zijn en periodes hebben dat ik zou schilderen. Ik heb die twee polen nodig. Ik merk ook soms dat ik fases in mijn leven heb dat werken niet aan de orde komt. Maar als ik aan het werken ben, is dat ook heel intens.
Borremans: Als ik een oermens zou zijn, dan zou ik ook nog tekenen.
Borremans: Absoluut! Al doe je dat toch niet helemaal alleen voor jezelf. Zelfs die grottekening zal ooit iemand wel eens zien…
Borremans: Ik toch niet.
Grunewald: Het is gewoon een manier van erkenning. Bij mij ontstaat een werk uit losse flarden. Nu mijn werk hier en daar opduikt, ben ik misschien inhoudelijk bewuster bezig met mijn ding. Ik wil in eerste instantie dat mensen een eigen invulling geven aan mijn werk, dat is net het interessante eraan. De titels die ik kies voor mijn werken zijn eigenlijk absurd gegeven bij het beeld zelf, maar dat doe ik dan ook om verwarring te schoppen bij de toeschouwer.
Borremans: Natuurlijk. We zitten in een periode waarin we veel verwerkt hebben. In de 20e eeuw is er veel veranderd in de kunst. De kunst is helemaal geanalyseerd en omwenteld geweest. Dat zijn allemaal zaken die ertoe bijdragen dat we vandaag anders met kunst omgaan dan 50 jaar geleden.
Borremans: Voor mij maken titels een wezenlijk onderdeel uit van het kunstwerk. Omdat ze ergens sturen of net het tegendeel doen.
Borremans: Dat is niet noodzakelijk voor mij.
Grunewald: Voor mij ook niet.
Borremans: Het heeft lang geduurd vooraleer er over mijn werk interessante teksten zijn geschreven. Ik ben er wel blij om dat die er nu zijn.
Grunewald: Het is voor kunstcritici soms moeilijk te vatten waar je precies mee bezig bent.
Borremans: Ik vind het wel interessant dat die teksten bestaan, dat er een aantal aspecten van mijn werk geëxpliceerd worden. Daar is wel hier en daar behoefte aan.
Grunewald: Dat vind ik ook. Omdat ik met losse fragmenten werk – dingen die op zich niks betekenen – en deze dan hervorm tot nieuwe beelden, is dat zeker nodig. Want ik kan dat wel simpel uitleggen en mensen schrijven daar dan teksten over, maar meestal snappen ze het toch niet.
Borremans: Je hebt natuurlijk kunstenaars die heel theoretisch zijn ingesteld en dat wel kunnen.
Grunewald: Een tekst op een tentoonstelling moet inderdaad bijzaak zijn. De essentie van een werk is in eerste instantie dat het iemand gewoon moet raken. Je moet daar naartoe gezogen worden. Het werk moet kloppen qua beeld.
Borremans: In de conceptuele kunst is het werk gewoon een illustratie bij het idee. De kunst is daar bijna bijzaak, al is dat misschien overdreven gesteld.
Grunewald: Maar zo marcheert het wel, als je de tekst niet gelezen hebt, zal je het niet vatten.
Borremans: Soms heb je wel het gevoel dat het werk zelf een residu is van de theorie.
Borremans: We zijn weeral met beeld bezig hé…
Grunewald: Dat is de primaire noodzaak van een werk: het beeld. Als dat al niet klopt, moet je er voor de rest niet veel woorden aan vuil maken.
Borremans: Maar je hebt dat ook niet allemaal in de hand hé, er spelen ook toevallige factoren in mee. Het is voor de kunstenaar heel belangrijk dat een beeld potentiële overdracht en kwaliteit heeft. Een slechte kunstenaar zal dat niet zien. Dat is het verschil. Ik denk dat veel kunstenaars een schilderij kunnen maken, maar zich niet kunnen onderscheiden.
Grunewald: Ze zien niet wat goed of slecht is, ze zijn ook vlug content van zichzelf.
Borremans: Hoe dikwijls ga je niet naar een expo met 20 werken waar er maar twee uitschieters zijn? Wel, in feite zouden ze alleen maar die twee goeie werken moeten tonen.
Borremans: Ik heb dat wel al enkele keren meegemaakt, maar ik heb een heel slecht geheugen.
Grunewald: Ik heb dat één maal gehad, maar wel op een dubbele manier. Dat was een expositie van een avondschool schilderkunst, de werken waren zelfs niet goed geschilderd, maar omdat die beelden zo naïef waren – een schilderij van hun chiwawa en zo – ontroerde mij dat enorm. Het voelde ook heel Vlaams aan die taferelen. Uiteindelijk is zo'n werk slecht, maar dan doet er niet toe, het maakt iets in je los.
Borremans: Als jonge gast zag ik een tentoonstelling van de etsen van Goya en daar was ik wel door platgeslagen. Of ge ziet ne keer nen goeien Rembrandt of Vermeer en denkt: et alors?
Borremans: Ik ken dat gevoel.
Zijn jullie ooit al verliefd geweest op een beeltenis van een schilderij?
Borremans: Natuurlijk.
Borremans: Die jongen loopt hier rond in Gent Hilde, hij is wel nog maar 17 jaar…
Grunewald: Als kunstenaar ga je sowieso al dingen zien in het dagelijkse leven die anderen misschien niet opmerken. Je definieert en creëert zelf beelden en dingen die je inspireren. Ik kan er ook erg van genieten ergens te zitten en te voelen dat alles klopt. Dingen die je onbewust oppikt.
Borremans: Ik ben daar wel bewust mee bezig hoor, het zijn dingen die ik in mijn werk ook toelaat.
Grunewald: Je moet wel een filter hebben hé.
Borremans: Ik weet: dit element heeft connotatie hier- of daarmee, met bijvoorbeeld kunstgeschiedenis. Het is altijd gelieerd aan een heleboel dingen die we kennen en die collectief zijn. Daarom is iedereen op een bepaald punt vertrouwd met de beelden die ik maak. Dat maakt mijn werk dan ook attractief en triggering.
Grunewald: Bij mij is dat meer onbewust, maar ik kan ook een krant openslaan en iets lulligs zien - zoals een hoek van een foto - en aanvoelen dat het een bruikbaar element kan zijn.
Borremans: Ik ben daar heel slinks en cunning in. Ik schilderde zo’n melkmeisje met een kapje die op de grond ligt, geïnspireerd op Vermeer. Wel, de manier waarop ze afgebeeld is -ze is waarschijnlijk dood, bijna de nek omgewrongen - en de manier waarop ze getoond wordt met die harde schaduw, is zoiets als forensische fotografie. Die combinatie heeft een enorme power en heeft een soort bipolariteit waardoor het niet te vatten is en heel erg aangrijpt. Dat komt niet toevallig tot stand dan, maar is heel doordacht.
B: Ik heb inderdaad een heel groot podium, ik vind dat fantastisch! (lacht) De mensen zien inderdaad niet altijd wat ik bedoel, maar mijn werk appelleert ook aan het onderbewuste, want het onderbewuste kijkt altijd mee. Het is interessant om daar rekening mee te houd, maar er bestaat ook kunst waar uitdrukkelijk geen humor in voorkomt.
B: Christian Boltanski is een hele goede kunstenaar, maar heel ernstig. Voor mij is dat een zwak punt van dat werk. Een werk moet veel caleidoscopische mogelijkheden hebben qua benadering. Conceptuele kunst heeft dat veel minder natuurlijk.
G: Ik geef mijn schilderijen meestal titels die los staan van het werk. De titel ‘Let’s not talk about the IKEA colours’ heb ik gewoon aan een werk gegeven omdat er zo van dat blauw en geel uit het IKEA-logo in voorkwam. Mensen lezen dan die titel en zitten dan eigenlijk al direct vast. Ik misleid graag mensen.
B: Het publiek is zich niet altijd bewust van wat het ziet.
B: Een publiek moet zich niet bewust zijn van wat het ziet, want het werkt net omdat het appelleert aan dat onderbewuste.
G: Een titel is echt wel belangrijk. Stel: je schildert koning Albert en je geeft dat de titel ‘lul’, dan creëer je al iets heel tegenstrijdig. Je kan daardoor mensen met één woord direct van de kaart brengen.
B: Ik weet niet wat kunst is, maar ik weet wel vaak wat wel kunst is als het er op aankomt.
G: Voila, het zijn mensen die serieus bezig zijn met hun kunst die kunst maken.
B: Veel kunstenaars kennen succes tijdens hun leven, dat is geen uitzondering, het is meer de regel. Jan Van Eyck werd ook goed betaald hoor.
B: Absoluut niet, dat is de fout van de toeschouwer. Die denkt dat de kunstenaar in zijn werk de geniale kunstenaar probeert te zijn en zijn publiek maar moet proberen te achterhalen wat de kunstenaar bedoeld heeft. Zo zijn we geconditioneerd. Ik probeer daar helemaal tegenin te gaan doordat ik open werken maak waar die vraagstelling niet meer van toepassing is – denk ik.
B: (lacht) Niet zoveel, maar dat valt nu moeilijk in te schatten natuurlijk. Kijk naar het werk van Andy Warhol, zonder hem zou de kunstwereld er toch anders uitgezien hebben. Veel kunstenaars zijn enorm belangrijk geweest, dat wordt vaak onderschat. Historisch bekeken, zijn de belangrijkste getuigen van de geschiedenis de kunstenaars geweest. Dat zijn de dingen die meegedragen worden.
G: Kunst staat ook vaak buiten de officiële instanties en vormt zijn eigen mening, want iedere kunstenaar voert zijn eigen onderzoek uit.
B: Film en fotografie hebben vorige eeuw ook zodanig ons kijken en denken over het beeld beïnvloed, maar dat wordt zwaar onderschat.
G: De enige kunstvorm die algemeen aanvaard en verstaan wordt is muziek, omdat iedereen door onder andere de radio daar sneller mee geconfronteerd wordt.
B: Ik heb lang in het onderwijs gestaan, ik vind het bijzonder jammer dat in het algemeen onderwijs beeldcultuur niet benaderd wordt, dat is gewoon krankzinnig. Ik vind het onbegrijpelijk dat mensen niet leren met beelden omgaan. Dat zie je ook in film en reclame, hoe slecht dat kan zijn. Ik vind – maar dat is de verantwoordelijkheid van de regering natuurlijk - dat je dat in het onderwijs moet binnenbrengen. Zo ga je ook een cultureel beschavingsniveau bereiken dat veel interessanter is dan met wat we nu opgezadeld worden.
G: Aan dat één uurtje per week hebben veel leerlingen geen boodschap meer, ze zouden dit beter wijden aan beeldanalyse.
B: Ons onderwijssysteem is nog heel 19e eeuws eigenlijk. Maar we zijn blij want we zitten op het hoogste niveau in de wereld en willen op onze lauweren rusten in plaats van nog progressiever te worden. Het gevolg is dat we nu alleen nog maar slechte TV-programma’s hebben en mensen zelfmoord plegen omdat ze slechte TV-programma’s zien, slechte architectuur zien, slechte vormgeving zien… Het hangt aan elkaar.
G: Esthetiek is heel belangrijk.
B: Beeldcultuur, architectuur en film zouden de basis moeten zijn in het onderwijs. Het is zo aanwezig in onze maatschappij, maar we leren er niet mee om te gaan.
G: Met basismateriaal kan je bijvoorbeeld al hele mooie huizen bouwen, hoe komt het dat er zoveel oerlelijke gedrochten gebouwd worden? Omdat een groot aantal mensen daar geen kennis van heeft.
G: Ik altijd.
B: Ik nooit.
B: Voor mij is dat ontspanning. Ik vind wel dat we heel goeie muziek maken, maar ik ben zowat den enigen die dat vindt… (lacht)
B: Natuurlijk niet, we zijn een heel obscuur groepje.
B: Nee, helemaal niet! Dat is de plaats waar er veel geween en tandgeknars aan vooraf gegaan is. Dat is de plaats van veel zweet, tranen en bloed.
G: Dat geluk daar duurt vijf seconden..
B: Voor mij wel. Voor mij is het belangrijk dat mijn atelier is waar ik woon, omdat ik geen discipline heb. Ik moet kunnen werken als het mij invalt. Maar misschien zou dat wel heel goed voor me kunnen zijn, een atelier op afstand.
G: Ik woon op vijf minuten van mijn atelier en dat werkt heel goed voor mij, maar soms na het diner ’s avonds heb ik nog zin wat te werken, maar merk ik dat ik er toch niet geraak. Door die afstand zie ik er tegenop. Ik ben echt wel een nine to five-er.
B: Ik schilder alleen bij daglicht, tekenen doe ik wel ’s avonds. Maar zoals ik al zei, ben ik redelijk lui.
B: Ja… euh nee… De uren die ik effectief werk zijn zeer miniem. Ik zit niet graag in mijn atelier, maar de uren dat ik aan het werken ben, vergeet ik dat ik in mijn atelier zit.
G: Over dat gelukkig zijn in uw atelier: ik vind dat wel een interessant gegeven omdat dat er bitter weinig aanwezig is, je zit daar wel te wroeten hé. Soms zit je daar een uur niks te doen en ben je zodanig geconfronteerd met het werk dat je aan het maken bent, dat dat heel frustrerend is. Je zit continu alleen en je moet de vraagstelling continu aan jezelf voorleggen. Soms los je dan een probleemstelling van dagen in één minuut op, dan ben je vijf seconden content, maar kom je weer voor een volgend probleem te staan.
B: Als ik aan het werken ben voel ik geen eenzaamheid. Als ik me eenzaam voel, ga ik gewoonweg niet naar mijn atelier.
G: Ik ook niet. Ik hou van de wisselwerking alleen in mijn atelier te zijn en dan 's avonds te gaan aperitieven.
B: Ik bepaal nooit op voorhand 'of ik me ga opsluiten’. Ik begin te werken en kom achteraf tot de constatatie dat ik me opgesloten heb. Als ik intensief bezig ben met iets , kan me dat erg in beslag nemen..
G: Je voelt ook dat je goed bezig bent dan, dat het klopt, en dat wil je zeker niet stilleggen, uit besef dat het van korte duur is 'dat het goed marcheert'. Je wilt er dan ook helemaal in opgaan.
B: Zoveel moeten het er nu ook niet zijn…
G: Dat moeten daarom niet perse schilderijen zijn…
B: Meestal worden die wel verkocht aan iemand anders hé…
G: Schilderijen is ook iets relatiefs. Voor hetzelfde geld zegt Michaël binnen tien jaar dat voor hem dat medium ook veranderd is hé. Dat is een evolutie die je niet op voorhand kan bepalen.
B: Maar toch vermoed ik van wel hoor! Ik denk dat ik nog maar net op gang kom, ik denk dat ik mijn beste werk nog moet maken.
B: Dat is geen doel op zich, maar het zou wel interessant zijn mocht dat gebeuren. Zo’n werk dat de kunstgeschiedenis ingaat en altijd gerecupereerd wordt..
G: Op koffietassen en zo…(lacht)
(Michaël trekt een grimas)
Hilde: Vraag skippen?
B: Nee, als je er een interessante vraag kan over stellen niet…(lacht)
B:Ik vind het wel interessant dat mijn tekening op zo’n commerciële manier gerecupereerd wordt, ik heb daar niks op tegen.
G: De tekening klopt ook wel met de titel van de cd.
B: Het klopt helemaal niet met de titel van de cd, maar het kàn kloppen natuurlijk. By the way: ik heb een rock-’n-roll hart hé, als rockers mij zoiets vragen doe ik dat, zeker als ik fan ben, want ik heb zoiets ook al een paar keer geweigerd.
G: Nu! Dit interview!(lacht)
B: (kort en bondig) Ik heb al veel foute keuzes gemaakt in het leven.
B: Dat wordt allemaal heel erg geromantiseerd…
G: Dat is nu nog altijd! Dat is allemaal dikke zever… we zitten wij ook op café ’s avonds…
B: Trouwens die impressionisten en surrealisten konden elkaar niet uitstaan.
G: Maar neen, daar zijn wij niet mee bezig…
B: Ik wil met schilders niks te maken hebben! Ik ga liever op café met schone meiskes! (lacht)
B: Ik drink braaf koffie en water… drinken is voor als je je wil ontspannen…
G:Dat marcheert niet als je drinkt. Dat is een heel romantisch gegeven uit de kunstgeschiedenis.
G: Jeu de boules! (lacht)
B: Ik durf dat niet zeggen, het is te belachelijk gewoon: ik ga gaan lopen met een kap op, zodat niemand me herkent. Ik vind het echt geen gezicht, maar het is goed voor de conditie en ik heb er echt veel deugd van…
G: Als je een Orval of tien drinkt heb je daar ook deugd van hoor!
B: Och, Ze kijken echt naar mij… Wat wel ambetant is op een receptie is dat mensen die ik niet ken tegen mij beginnen te spreken - en helaas - zijn dat de meest vervelende mensen. Die willen dan ‘praten’ met mij. Beleefde mensen laten mij gerust.
G: Ik had dat onlangs dat ene persoon x mijn hele programma kende waar ik mee bezig was, maar ik vond dat zeer irritant, want heb ik daar geen boodschap aan en die weten ook niks anders interessants te vertellen.
B: Ik kom daar nooit binnen, dat is precies een jeugdhuis, ik kan daar niks gaan doen.
B: Ik ben wel Koen Wauters niet hé. Tom Barman zei me: "nu met die CD-hoes ga je pas echt bekend worden".
G: Mensen die met kunst bezig zijn, zijn dààr toch niet mee bezig? Trouwens, in kunstcatalogi staan meestal ook geen foto’s van de kunstenaar.
B: Ik probeer ook altijd te vermijden dat er foto’s van mij in staan.
G: Het gaat niet over je gezicht hé, het gaat over je werk.
B: Dàt is wel waar natuurlijk! (lacht)
B: Die zal er ongetwijfeld wel zijn.
B: In het begin voelde ik wel dat sommige vrienden minder vriend werden en andere mensen plots mijn vriend wilden zijn… heel raar. Maar dat is nu voorbij.
B: (lacht) Eenzaam aan de top? Hilde toch…
B: Luc Tuymans ken ik nauwlijks, ik heb daar nog nooit mee ‘geklapt’, misschien doen we dat ooit nog wel eens…
G: Dat is ook heel dubbel hé. Bij mij zal dat minder herkenbaar zijn omdat ik zo neutraal mogelijk probeer te zijn t.o.v. mijn werk.
B: Ik geef wel een state of mind weer die meer algemeen is natuurlijk. Bij mij kan je niet zien aan mijn werk of ik me depressief of goed voelde.
B: Ik zou dat niet gauw persoonlijk nemen. Pas op, je hebt ook de factor van ijdelheid natuurlijk - die je ook niet mag uitschakelen - maar je mag dat niet persoonlijk nemen, het gaat over je werk.
G: Je kan dat ook weer vergelijken met muziek, omdat het iets is waar mensen makkelijker kunnen mee omgaan. Je hebt van die Vlaamse pompmuziek - die sommigen graag horen - en dan Coltrane waar andere liefhebbers voor zijn. Je kan toch nooit iedereen behagen?
B: Dat heb je goed gezegd!
G: Je hebt natuurlijk ook gefrustreerde mensen die het zelf niet aankunnen en een ander zijn werk dan maar afbreken.
B: Zo in mijn gezicht gebeurt dat nooit. Maar mijn werk heeft soms ook iets mufs hoor, zo fris is mijn werk toch niet…
En een lief dat je werk niet graag ziet, kan dat je lief worden?
B: Dat zou ik graag eens hebben, dat zou eens een goed lief zijn zeg, dat is dan een vrouw die je uitdaagt hé.
B: Tja, ik ben een catchy-kunstenaar hé! (lacht)
G: Dat is net het nadeel van beeldende kunst, dat je dat moet gaan bekijken op een tentoonstelling. Je hebt veel minder dat instant-gevoel zoals je bij een liedje op de radio kan hebben. Er is weinig spontane confrontatie, behalve op foute locaties als rotondes. Je moet echt naar die tentoonstelling gaan om het te vatten. Je kan natuurlijk een catalogus openen van een bezochte expo, maar dan duurt het langer voor je daar in opgaat. Jij kan dat nummer van de Bee Gees nu neuriën en iedereen is er mee weg, zeg een titel van een werk van Michaël en dat effect kan je niet in 1-2-3 bewerkstelligen.
G: Je kan het vergelijken met een gitaar, de ene haalt daar de goorste troep uit, de andere sublieme klanken. Idem met een tube verf: de ene kan daar alleen maar een vlak mee schilderen, de andere maakt daar iets prachtigs mee.
M: Verf kan inderdaad sensualiteit hebben, het is iets heel fysieks, erotisch…
B: Ik kan totààl niet dansen. Ik heb veel ritme in mijn lijf en in mijn hoofd, maar een soort vertraging tussen mijn hersenen en mijn benen, ze reageren altijd een fractie trager dan ik gedacht had. Ik zit raar ineen op dat gebied, ik vermoed dat ik een psychomotorisch probleem heb.
Grunewald: Ik heb dat probleem met muziek, ik heb echt geen voeling met gitaar spelen, al zou ik dat echt wel willen.
Borremans: Allez, gitaarspelen, dat is toch fantastisch! Dat is gewoon het verlengstuk van je lichaam!
Borremans: Ik wil geen graf, ik zou het liefst zo gewoon verdwijnen zoals die vliegenier: Antoine de Saint Exupéry. Dat ik vermist bent, plots, en nooit meer teruggevonden word…
Grunewald: Of zoals Dennis Black Magic, die is toch ook verdwenen?
Borremans: Of zoals op het grafzerk van Cowboy Henk staat: Hij leerde zijn volk niks.
Borremans: Interviews zijn zinloos. 90% is overtollige informatie.
Grunewald: Laten we nog enen drinken…
Grunewald: Relativeringsvermogen...
Borremans: Dat in onze maatschappij het belang van beeldcultuur onderschat wordt en dat het aan de overheid is om daar bewust mee om te gaan. Dit is een oproep aan Frank Vandenbroucke, hij is niet slecht bezig, maar het kan nog beter…
Grunewald: Nee, ik denk dat dat eens een goed gegeven is. Maar mensen zijn in het algemeen ook niet echt geïnteresseerd in de diepgang van iemands werk.
Hilde, je ging nog een goeie vraag stellen: ‘waarom andere mensen werken en wij niet?’ Alsof wij niet werken?
Borremans: (zingt) 't Zijn zotten de wèèrken...
Mijn ambitie ligt in mijn werk en ik blijf heel nieuwsgierig naar wat ik kan doen binnen mijn onderzoek.
Grunewald: Idem voor mij!
Grunewald: Een volle 8. En nu kap ik ermee zulle!
Borremans: Een 6.
Borremans: Je bent erdoor, zijt content! Het waren wat domme vragen hé Hilde!
Dat is expres, op mijn domme vragen krijg ik veelal interessante antwoorden...
Borremans: Het waren zo van die vragen waar ik me geen raad mee wist.
Waren ze te weinig kunstgecultiveerd?
Borremans: Ik vond dat ze te veel over kunst gingen. Ik wou over leuke dingen praten.
Zoals?
Borremans: Dieren.
Wat is je lievelingsdier?
Borremans: Tegenwoordig heb ik nogal veel affectie voor de lama.
Waarom?
Borremans: Ik zou dat graag hebben als huisdier omdat dat eigenlijk niet in een huiskamer past.
Lievelingsbloem?
Borremans: Klimop.
Lievelingsauto?
Borremans: Heb ik niet.
Lievelingsgerecht?
Borremens: Japans!
Let u op uw gezondheid?
Borremans: Niet genoeg.
Heb u iets destructiefs in u?
Borremans: Absoluut! We hebben dat allemaal hé, eigenlijk schilder ik uit pure doodsdrift...
Expo's Manor Grunewald:
Zennestraat 17: Zennestraat 17, Brussel: van 23/04 tem 30/05.
Cruel Intentions: Broelmusem, broelkaai 6, Kortrijk: van 15/05 tem 07/06.
Monumental: Luipegem 77, 2880 Bornem: van 17/05 tem 20/09.
The Ornamental Body: Witte Zaal, Posteernestraat 64, Gent: van 29/05 tem eind juni.
Solo project: release catalogus nov-jan 2010, Fordlaan 17.
Één reactie op “Interview met Michaël Borremans en Manor Grunewald”
Hilde, dit is een zeer interessante blog !
keep it up ! en merci 😉