TRIPLE CINTRE – Ines Claus – Nodenaysteen Gent
Interview met Hilde Van Canneyt
Hilde Van Canneyt – Beste Ines, zes jaar geleden studeerde je af aan KASK School of Arts te Gent. Het juk van de docenten van je afgeslagen, werk je intussen vijf jaar autonoom. Daar heb je thuis geen gevechten moeten voor leveren, want ook je ouders studeerden schilderkunst.
Ines Claus – Zij volgden dit aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Het was voor mijn zus en mij altijd een natuurlijk omgaan met tekenen, kijken in kunstboeken, musea, etc. In de puberteit was dit minder uitgesproken, maar toen mijn zus haar ingangsexamen Animatiefilm aan het KASK aflegde, begon ik die website te volgen en zag ik dat je er autonome Tekenkunst kon volgen. Het sprak me aan om puur vanuit het tekenen te vertrekken.
Vanuit de lijn vertrekkend, bedoel je? Of waren het eerder de tekentechnieken met potlood, houtskool, krijt en pastels op papier die je aanspraken?
Ik weet niet of dit toen al duidelijk was, maar inderdaad, die ‘simpelheid’, directheid en eerlijkheid van dat potlood op papier, sprak me aan. Al is het geen eenvoudige opleiding, maar ik hield van die vrijheid. Ook het feit dat autonoom tekenen minder geconnoteerd wordt met geschiedenis dan bijvoorbeeld schilderkunst of beeldhouwkunst, schept een openheid.
Hoe werden die lessen aangepakt? De eerste jaren werd er, vermoed ik, toch enig kader gegeven in het onderzoek naar vorm, inhoud en materialen?
Inderdaad, het ging vooral over het vraagstuk: wat houdt tekenen allemaal in? Ik herinner me het thema afval. Je moest er letterlijk naar op zoek. Terwijl je al die materialen die passeren nakijkt, baan je je een eigen weg naar een persoonlijke beeldtaal. De directheid en snelheid van blindtekenen vond ik onmiddellijk fijn. Dit snelle tekenen zorgt ervoor dat je gaat abstraheren en een soort essentie opzoekt.
In mijn Master was ik onder andere bezig met voorwerpen en installaties. Zo zocht ik eveneens meer materialen om op te tekenen: stukken die ik op straat tegenkwam, waarvan ik bijvoorbeeld de kleur interessant vond. Of zo ontdekte ik dweilen waarmee en waarop ik graag werkte. Maar ik vond het op den duur te restrictief, dus zocht ik naar materialen die een oneindigheid hadden, zoals inkt en grafiet. Al creëerde ik met die dweilen dan boeken die ik plastificeerde. Of zo experimenteerde ik graag met spuitbussen en acryl, om een omzetting van tekenen ‘in kleur’ te hebben, en dan zit je al snel tegen de grens van schilderen aan. Maar toen vond ik het papier soms te beperkend qua schaal, dus begon doek me aan te trekken. (lacht)
Wat was je inhoudelijk onderzoek? Waren er specifieke ‘thema’s’ die je wilde induiken of aankaarten?
Ik zocht meer en meer naar contrasten met thema’s als het artificiële, dat vaak werd vertaald in het soort materiaal dat ik gebruikte: plastic of dweilen tegenover meer artisanale materialen zoals vilt of ‘natuur versus stad’. Zo viel ik op de figuur van de palmboom, die als een soort speels alter ego in verschillende contexten ging vertoeven. Hierbij spraken kunstenaars als Yto Barrada me aan, denk aan ‘I’m not exotic I’m exhausted’. Hoe globalisme ervoor zorgde dat in de zestiende eeuw de eerste palmboom in België aankwam bijvoorbeeld, ontdekte ik toevallig in een expo in het KASK tijdens mijn afstudeerjaar. Ook had ik het gevoel dat de palmboom onderbelicht was als historisch element en een belangrijke ‘niet-boom’. De palmboom wordt vaak geassocieerd met luxe of vakantie, maar dit hangt af van je standpunt. Soms kies ik ook materialen zoals de dweil of de papieren shopping bags om hun onderbelichte status: een dweil wordt als gebruiksvoorwerp aangewend om de vloer mee te kuisen, een shopping bag heeft enkel een bepaalde status of is een eyecatcher gedurende het halfuur dat je ermee op straat flaneert, maar daarna wordt het weggegooid.
Het is de vrijheid en het ‘je zin doen’, dat ervoor zorgt dat je een paar dagen in de week in je atelier doorbrengt en dingen maakt, vermoed ik. Het genot om dat eigen universum te creëren. Dan is het nog de kunst om je eigen plekje in de kunstwereld te veroveren, om te zien en gezien te worden.
Ik denk dat elk dat wat op zijn of haar eigen manier doet, het is niet evident als je begint te vergelijken met waar andere kunstenaars al staan, maar volgens mij is het voornaamste hoe je jezelf voelt bij je werken en hoe je telkens weer vooruit gaat.
Vond je het alleen ‘maar’ tonen aan de wand te beperkt?
Misschien wel. Het is ‘nog meer’ willen laten zien vooral. (lacht) Maar in het bijzonder voor mezelf natuurlijk. Als je er een resem hebt gemaakt, is het fijn dit te bundelen. Of gewoon één element van een reeks eruit nemen en vanuit die focus daar iets mee maken. Puur als denkoefening soms: waar ging die reeks werken nu weer precies over? Maar het startte eerst met mijn archief aan beelden die ik ging plakken in handgenaaide boeken uit dweilen.
Series ontstaan bij jou spontaan. Denk maar aan je tig werken met het Euromillions logo. Voor je het wist maakte je connecties zoals ‘je voeten vegen aan’, en plotsklaps heb je een hele reeks, waar weer andere ideeën uit ontstaan met beeldfragmenten van merknamen, benen, kostuums, mode…
Erna kwamen nog series met poorten met ornamenten.
Wat intrigeerde je daaraan?
Ik denk de combinatie van de strakke lijnen of omlijning van de drager van de poort, gecombineerd met de gekrulde ornamenten. Vaak ga je op een groot doek je vlak op een abstracte manier opbouwen en is het handig om je vlak in te delen. Die ornamenten gaan vaak ook onbewust iets anders vormen, dan zie je er ineens iets figuratiefs in, maar vooral omdat het zalig is om gewoon te vertrouwen op je ogen en je hand te laten volgen. Ik werk vaak naar foto’s of schetsen, alsook naar waarneming, maar er ontstaat tijdens het werken eveneens een onbewuste invulling, een spontaniteit die je toelaat of net controleert. Ook wat er zich dan voor de poort afspeelt of erachter verstopt is, vind ik intrigerend en geeft een mysterie en spanning alsof alles nog oké lijkt, maar er evenzeer iets kan gebeuren.
Je eindwerk handelde over ‘Palmbomen’. Ik herinner me dat ik die expo zag in de tentoonstellingsruimte Blanco in Gent, er blij van werd en je prompt uitnodigde voor een tentoonstelling voor Kunst@poel17. Zo gaat de bal telkens verder aan het rollen en dartel je van expo naar expo, puur omdat je werk door een kijker wordt gesmaakt.
Dat is al een vijftal jaar geleden, dat voelt als lang geleden. (lacht) Ik heb wel al een fijn parcours mogen afleggen, maar toch is er een soort druk dat je rond je dertigste bij een galerie zou-moeten-zitten of dat je voelt dat je pas gevraagd wordt via via, door de juiste mensen te kennen … Ik vind het belangrijk om op verschillende manieren naar buiten te komen met mijn werk, dit kan mede via de boeken die ik maak. Zo spreek je een breder publiek aan en – merk ik – spreek ik heel uiteenlopende mensen aan.
Je jonge oeuvre is een visuele collage van figuratieve en abstracte elementen en wordt gekenmerkt door dikke zwarte contourlijnen in combinatie met pastelkleuren.
Het is een combinatie van dingen. Mijn kleurenpalet is sowieso uitgebreid, ik durf tegenwoordig al eens de kleuren bruin en grijs te gebruiken. Vroeger vond ik dat lelijke kleuren. (lacht) Ik vind het soms vreemd hoe bij mensen vooral de ‘pastelkleuren’ opvallen, omdat ik net veel contrasterende kleuren gebruik. Eerst val ik visueel op iets, een voorwerp, een boekcover of een woord zoals Deluxe Palux als titel van een boek bijvoorbeeld. Wat ik dan zou associëren aan het Franse woord Pas luxe tov Deluxe, maar palux betekent blijkbaar gold-dust. Of woorden die visueel aantrekkelijk zijn door de manier waarop ze geschreven zijn, van wat geassocieerd wordt met high and low culture, of titels van liedjes zoals Easy street van Julie London of Isabelle Antena … Automatisch associeer ik en zoek ik erna die contrasten op. En als een beeld te frivool is, durf ik het te doen kantelen.
Het lollypop-gehalte dempen! De schoen als ‘symbool’ komt vaak terug, dat is ook geen toeval. Je wandelt er graag op los. Visueel ontwricht je de kijker met al die disharmonische en op het eerste gezicht niet samenhangende elementen bij elkaar. Zowel visueel als inhoudelijk zit er zowel intrinsieke als expliciete humor in je werk, vermoed ik.
Ik denk dat je altijd linken kan vinden als je wat verbeelding hebt, maar humor werkt hier wel bij. Het zijn vaak kleine details die zorgen dat je een gevoel kan linken aan een beeld of een bepaalde kijk triggert die doet nadenken of iets minder au sérieux wordt genomen.
Ontstaat zo’n geschilderde tekening ‘direct op doek’ of construeer je in je schetsboeken een duchtige voorbereiding?
Vroeger maakte ik voorschetsen en verrichtte ik die in het groot, maar dit waren snelschetsen, nooit echt uitgewerkt. Nu heb ik minder een idee van hoe mijn finale werk er zal uitzien. Dat komt spontaner tegenwoordig, maar hoe meer je voordien schetst, hoe beter je in je atelier een soort intensiteit weet te construeren. Ik kijk intussen ook naar foto’s en zo probeer ik al die scènes tegelijkertijd te combineren; denk de werelden van het heden en het verleden. Nostalgie vind ik een dubbel woord, toch vind ik het interessant om te kijken naar hoe een bepaald design of kledij niet meer in omloop is. Maar kijk je dan naar Italië bijvoorbeeld, zie je wél dat een bepaald decorum blijft bestaan.
Je ziet je praktijk als dingen ‘vastleggen’. Je knipt details uit je omgeving, wat tegelijk je archief van beelden voedt. Ik voel er ook die collage- en assemblagekunst door. En je ervaart de gelaagdheid van elementen die je wegwerkte, waardoor je zowel figuratieve als amorfe vormen ontwaart, wat diepte geeft aan de plastische elementen van en in je werk.
Het blijft telkens een verrassing voor mij. Je weet nooit waarom je voelt dat iets moet worden weggewerkt. Het is een soort beeld dat je in je hoofd hebt dat moet kloppen, net als de juiste spanning. Soms wordt het te veel en voelt het te druk of chaotisch aan en ga ik dingen overschilderen, maar bij een werk op papier kan je dit bijna niet doen: je moet hierbij altijd sneller en directer een oplossing vinden. Dat vind ik vaak interessant, omdat je dan bezig bent met het medium tekenen op zich, of toch dat je hier constant aan wordt herinnerd.
Welke reacties krijg je doorgaans?
Die zijn heel uiteenlopend. Daar moet je als kunstenaar mee leren leven, denk ik. Ik kan niet verwachten dat iedereen me goede diepgaande feedback geeft.
Wil je stiekem dat iedereen smelt voor die kleurrijke beelden van jou?
Je hoopt natuurlijk mensen aan te trekken die het beeld echt ‘zien’ en mijn esthetiek snappen. Of voor dezelfde referenties vallen. Vaak voelt men de dynamiek die in mijn werk zit, waardoor ze zelf zin krijgen om iets actiefs te doen.
Wil je the good vibes creëren?
Niet per se. Tijdens mijn studies was er een docent die me vroeg: ‘Voel jij je nooit droevig of slecht, want je maakt alleen werk met felle kleuren.’ Maar misschien gebruik ik die beeldtaal net omdat die me eruit trekt! Trouwens, als ik een paar dagen niet in mijn atelier ben, voel ik me niet goed, dus uiteindelijk valt dit samen.
Wanneer is een werk ‘af’? Laat je het eerst wat chambreren op je atelier of?
Ik laat ze niet zo lang aan mijn muur hangen. Ik voel vrij snel wanneer ze klaar zijn. En ik wil plaats hebben om met vers werk aan te vangen. (knipoogt)
Het mag voor jou allemaal vooruitgaan. Daarnaast wil je bewust de frisheid van je beeldtaal bewaren. Is dat een gegeven dat je ook bij andere kunstenaars apprecieert?
Ik hou niet van té zwaar doorwerkte dingen. En ik kan het ook smaken als kunstenaars totaalinstallaties construeren. Zo zag ik een tijd geleden de Carte Blanche van Camille Henrot in Palais de Tokyo, haar installaties zijn me erg bijgebleven. Ook ontdekte ik tijdens mijn residentie Ana Jotta, een Portugese kunstenares, tijdens twee expo’s in Parijs. Het is zo fris hoe zij met een hoeveelheid beelden werkt en met domestieke elementen van een muurtekening naar een installatie gaat. Ook bij de Italiaanse designer Andrea Branzi zie je in zijn boek Animali Domestici die dualiteit tussen materialen die licht lijken en eigenlijk een soort metalen namaak bamboe zijn. Of in de tentoonstelling rond Josef Hoffmann, die nu loopt in het Museum van Kunst & Geschiedenis in Brussel, met de titel Sous le charme de la beauté’ waarin zijn designobjecten in een frisse scenografie naast zijn tekeningen en architecturale parels zijn geplaatst.
Hoe bepaal je je afmetingen? Is dat volgens de mood van de dag? Want ik zie hier zelfs XXXL-werk hangen.
Ik werk tegelijkertijd aan verschillende formaten. Misschien is dat ook om mezelf te blijven uitdagen, elk formaat voelt anders aan. Je plaatst ook alles anders in het beeld. En bij een grote afmeting ben ik genoodzaakt om anders te werken en mijn werk op een andere manier te bekijken. Zo stimuleer je jezelf om niet in je comfortzone te vervallen. Bij mijn laatste reeks met kleerhangers vind ik die grote werken passen, alsof ik er alles kan aan ophangen. Ook binnen het tekenen vind ik dat een fijn element. Ik ben minder mensfiguren aan het tekenen, en misschien is zo’n kleerhanger iets dat me aan schouders doet denken, je kan er letterlijk en figuurlijk van alles aanhangen. Daar speel ik graag mee.
Is dit eveneens ‘de kapstok’ waar je je expo Triple Cintre, nu in februari 24, in het Nodenaysteen in Gent zal ophangen?
Deels wel. In mijn uitnodiging omschrijf ik het onder andere als ‘the accrochage of drawn thoughts’. Het werd een serie over manieren van ophangen, methodes van een opeenstapeling aan associaties tonen en een soort her-organiseren van spullen en gedachten van na mijn residentie in Parijs. Dit zie je in werken met titels als Garderobe Fridge of Penderie de rue, waar ik een soortement kledingrek toon waar straatuithangsborden (Emblèmes) en laarzen aan worden gehangen.
Een tentoonstelling is immer een sleutelmoment om even stil te staan bij je werk. Twee jaar geleden kreeg je een solo bij de Gentse Rufus Gallery onder de noemer Mode de vie, naar de levenswijze en esthetische taal van de Parijzenaars. Je ontwierp er het magazine Paris La Sape bij.
Ik was op kunstenaarsresidentie in Cité des Arts in Parijs, vandaar de titel. Sowieso is het altijd verfrissend from scratch in een nieuw atelier te beginnen, al was het er veel kleiner. Maar het stelt je in staat je onderzoek weer op een andere manier aan te pakken, het heeft mijn beeldtaal verbreed.
Parijs laat natuurlijk niemand onberoerd! Die wereldstad sijpelde gestaag je werk binnen. Wil je met je publicaties de mensen anders naar je werk doen kijken?
Ik vind de combinatie werk aan de muur en onderwijl kijken in mijn uitgave, ideaal. Ik wil ze niet per se anders doen kijken naar mijn werk, maar het geeft vaak een soort extra inkijk in visuele denkprocessen. Het magazine geeft je een inkijk in wat ik allemaal ter plekke verzamelde. Er staat een alfabet in, waar niet alle letters in staan. Ik begon bepaalde symbolen te linken aan een letter. In het begin zie je een serie tassen, de abc portables, met referenties naar deze sjablonen of elementen uit mijn werk die vaak met merken/logo’s spelen of een soort letterlijke dragers (carriers) worden van tekeningen. Zo wordt de Lauwerkrans ( L ) geassocieerd met alle beelden rond voedsel en de keuken, met bijvoorbeeld de tekening Roman Garlic, geïnspireerd op de expo Natures mortes uit het Louvre. Of foto’s van mijn aanrecht met dito mooi geserveerd bord en een lichtgroen tafelkleed waar wijn op is gemorst. etc. Voor een Art Book Fair in Milaan en de Antwerp Academy Art Book Fair creëerde ik een editie van zakken met sjablonen op, die verwijzen naar symbolen in mijn boek. Soms kennen mensen je werk op social media en zo heb je de kans om elkaar te ontmoeten op Internationale art book fairs. Zo ontmoette ik in Milaan uitgever en kunstenaar Dario van Gaffa Worldwide (CH) en zal hij een boek uitgeven met een reeks tekeningen in risoprint.
Heden en verleden spiegelen zich aan elkaar en vloeien in al zijn gelaagdheden over en in je werk heen. Je speelt graag met die alledaagsheid van materialen en afbeeldingen, met de verwondering voor een doorsnee object, dat zo weer naar een ander idee of voorwerp leidt.
Niks is fijner dan dat alles samenvalt. En veelal zijn het toevalligheden die het concept versterken.
En jullie kunstenaars kunnen natuurlijk niet onderuit van die Instagrammable touch van 2 op 2 cm.
Zo’n klein formaat op scherm geeft een heel andere impressie van je werk. Het lijkt veel properder dan in het echt. Je ziet die plastische oneffenheden niet. Net zoals in mijn tekeningen, ga ik bij mijn sociale media niet te beredeneerd te werk. Ik post spontaan waar ik mee bezig ben. Ik vind het een leuk visueel platform, omdat dit weer een geheel eigen wereld schept. Ik heb nog een account onder Claus Books, wat anoniemer is, maar ik vind dat iets hebben.
Hoe zie je je praktijk verder evolueren?
Op residentie is het vooral fijn om andere kunstenaars uit de hele wereld te leren kennen – in Parijs zijn het er wel driehonderd. Daar kreeg ik zin om samen te werken met andere kunstenaars, terwijl ik daarvoor gewoonweg alleen mijn ding wilde doen. Ik besef dat ik ook heel genereus wil zijn in wat ik toon. Of misschien via installaties wil zoeken hoe mijn werk te tonen; om die veelheid te laten zien via samenwerkingen met andere kunstenaars of designers.
Je thema’s zijn licht, alsook vertrek je van de vorm. Niks op tegen, integendeel, een werk mag blij maken, fijn zijn om naar te kijken. Ik vind die speelsheid net aantrekkelijk. Het plezier van het Ines-uitdrukken, in je element zijn, spat ervan af. Je werken onderling versterken elkaar ook. Ik denk dat veel mensen je tekeningen kunnen smaken.
Dank je! Mijn verhalen worden of tijdens het tekenen, of pas achteraf gemaakt, waardoor er veel mogelijke open interpretaties zijn. Ik vertrek niet echt vanuit een bestaand verhaal of tekst. Logisch ook – denk ik – dat ik vanuit iets visueel vertrek, omdat het uiteindelijk om het beeld draait. Maar soms gebeurt het dat je net valt op een stukje tekst op de achterkant of binnenflap van een boek, waarbij je datzelfde gevoel hebt. Dit tracht ik weer te geven als achterliggend concept of gevoel. Zoals in ‘Mode De Vie’: Mode komt van het Latijn ‘modus’ (manier) en ontstond op het einde van de middeleeuwen. Het tekende de informele codes die het gedrag in de maatschappij regisseerde, meer specifiek de manieren om zich te kleden. Het is een soort van kritische observatie waarbij je elementen uit de maatschappij selecteert, maar niet op een letterlijke manier. Is het daarom licht? Het voelt alsof een beeld dan minder waard is… Het gaat me meer om nuances en hints naar wat er gebeurt, maar die zijn meestal zo verstopt dat niet iedereen het ziet. Zelfs kleuren of bepaalde kleurcombinaties kan je inzetten als politieke knipoog.
Je maakt het jezelf niet makkelijk, er is weinig context. En ook je publicaties zijn niet ongecompliceerd. Ik vind je werk moeilijk te verwoorden, er zijn geen theorieën aan verbonden.
Hoezo weinig context? Ik heb het gevoel dat ik misschien te veel geef. Al wil ik net die openheid creëren. Ik vermoed ook dat mijn publicaties niet zo moeilijk zijn: het zijn net tools om je werk op een andere manier weer te geven, alsook is het super exciting om naartoe te werken. Ik denk op voorhand nooit van: dit moet het boek worden of zo. Ik veronderstel dat veel kunstenaars hier te veel druk op leggen. Ik zou het fijn vinden om mee na te denken over hoe het werk van andere kunstenaars best wordt weergegeven, of omgekeerd: mijn werk uit handen geven en zien wat er uit komt als iemand een boek voor mij zou ontwerpen en uitgeven. Het is net leuk hiermee te spelen; zodat een boek geen illustratie wordt van wat je toont, maar op zich iets wordt als een soort visueel doolhof waar je zelf uithaalt wat je wilt en waar er zeker geen structuur wordt opgedrongen.
Noem je jezelf een intuïtief kunstenaar? Heeft ‘de dag’ een invloed op wat je creëert?
Dat zal sowieso een inwerking hebben op de keuzes die je maakt. Misschien ben ik op een ambetante dag minder voorzichtig, heb ik meer iets van: ‘Fuck it, ik ga erover! Ik probeer net die kracht van het creëren te gebruiken om me over dingen te zetten, die energie te verbuigen; dat je dat omzet in een andere vitaliteit, waardoor je er niet in blijft hangen. Maar ik vind het label weer zo eenzijdig, er is nooit enkel intuïtie, er is altijd enig kader. Ik zit nooit te wachten tot er iets zomaar op het blad verschijnt.
Ik heb niet het gevoel dat je werk maken, ‘labeur’ is. Want ateliertijd neemt tijd af van het leven erbuiten. Je moet je echt vacuüm kunnen trekken van het zogenaamde échte en praktische leven erbuiten.
Het is enerzijds ‘werk’ natuurlijk, maar ik kan echt uren doorwerken en los staan van de tijd, maar daarnaast helpt het eerst je hoofd vrij te maken door ervoor bijvoorbeeld wat ‘household’’ te doen en dan fris naar het atelier te vertrekken. Ook als je les geeft, duurt het even om afstand te nemen. Maar dit is op dit moment maar acht uur per week, dat valt mee.
Hoe probeer je het verschil te maken?
Als je te lang kijkt naar andere kunstenaars, begin je te vergelijken, dat is niet altijd motiverend. (lacht) Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik – doordat ik vrij persoonlijke werken construeer – toch een verschil genereer. Ik zie niet zoveel tekeningen zoals die van mij. Klink ik pretentieus?
Nee hoor! Je wordt natuurlijk ook ondersteund, dat geeft eveneens moed. Muzikant Björk zegt: ‘Je kan maar iets artistieks doen als het oordeel van anderen je niet raakt.’ Een uitspraak van kunstenaar Wim Delvoye is: ‘Art is not useful, it’s pure entertainment.’
Met die laatste uitdrukking ben ik niet akkoord, dan wordt je werk alleen als iets decoratief gezien.
En dat is het allesbehalve, Ines!
Hilde Van Canneyt, januari 24
Foto’s: STEVEN DECROOS
Nodenaysteen, Predikherenlei 4a, 9000 Gent
Tot 3 maart 2023, steeds op vrijdag, zaterdag & zondag van 13 tot 18u of na afspraak.
www.nodenaysteen.org,
www. inesclaus.com